| |
| |
| |
Een toepassing van Cognitieve grammatica in Suriname
Marjorie Rotsburg
Al vanaf de lagere school maken we kennis met grammatica en zeker het onderdeel ontleden. Dit gebeurt al jaren volgens de traditionele grammatica. Het gaat dan om een aantal regels die je volgt om zinsdelen te gaan benoemen: onderwerp, gezegde, lijdend voorwerp, maar ook zaken als onderwerpszin, lijdend voorwerpszin enzovoorts. Hoe vaak hebben we niet het idee (of weten we zeker) dat leerlingen niet met plezier uitkijken naar de grammaticales? Hebben we ons niet wel eens afgevraagd of de leerlingen wel begrijpen waarom een bepaald zinsdeel een bepaalde functie heeft?
Al enkele jaren bestaat er een theorie waarbij de grammatica wordt benaderd vanuit het cognitieve, de cognitieve grammatica. De grote man hierachter is Ronald Langacker, een Amerikaanse linguïst en oudhoogleraar aan de Universiteit van Californie, San Diego. Het onderzoek begon al in 1976 en in 1982 is de cognitieve grammatica voor het eerst beschreven door Langacker.
| |
Cognitieve grammatica
Bij de Cognitieve grammatica gaat het in het kort erom dat symbolen van belang zijn bij het begrijpen van taaluitingen. Als mensen iets lezen of horen, dan ontstaat er bij hen eerst een concept; ze maken zich eerst een voorstelling van wat ze horen, om vervolgens te kunnen begrijpen wat de spreker of schrijver heeft bedoeld met de taaluiting. Het gaat vooral om het conceptuele (zich een voorstelling maken van iets).
Het zou in dit kader te ver voeren om uitgebreid in te gaan op alle aspecten van de grammatica en die in relatie te brengen met de cognitieve grammatica; het is in dit artikel dan ook niet de bedoeling alle aspecten te belichten. Dit werkstuk is een verslag van een 15 minuten durende spreekbeurt, gehouden tijdens de CARAN conferentie in november 2013 in Paramaribo. Binnen die beschikbare spreektijd ben ik kort ingegaan op een gedeelte uit de grammatica dat te maken heeft met ‘complexe zinnen’ en wel dat van de main clause en subordinate clause (hoofd- en bijzinnen).
In ons dagelijks taalgebruik komen er meer samengestelde dan enkelvoudige
| |
| |
zinnen voor. Ook in het onderwijs van Suriname wordt bij het onderdeel Grammatica - zoals genoemd in het VOJ en VOS - aandacht besteed aan zowel enkelvoudige als samengestelde zinnen. In relatie tot de Cognitieve grammatica wilde ik weten hoe het komt dat een bepaald type samengestelde zinnen wordt geformuleerd en of mensen zich er misschien inderdaad eerst een voorstelling van maken voordat ze een zin op een bepaalde manier begrijpen of formuleren.
Omdat er verschillende manieren zijn om zinnen met elkaar te verbinden, en wel hoofd- met bijzinnen, heb ik een klein onderzoek gedaan om na te gaan welke manieren van verbinding(en) tussen main clause en subordinate clause vaker voorkomt (voorkomen).
Voor de verschillende manieren waarop een subordinate clause en een main clause met elkaar verbonden kunnen worden, kan de volgende indeling worden gemaakt:
Adverbial clause: Adverbial clause zijn de bijzinnen die de functie hebben van adjunct; subclauses van dit type zijn niet vereist bij het predikaat. Voorbeeld: Ik kan vandaag niet aanwezig zijn, omdat ik ziek ben. |
Relative clauses / relatieve zinnen: Deze zijn de bijzinnen die optreden als modificeerders, ze zijn onderdeel van een nominale constituent. Voorbeeld: Hij nam de mok die op de kast was. |
Complement clauses: Deze zijn de bijzinnen die een objects- of subjectsfunctie hebben. Voorbeeld: Hij zegt dat hij morgen komt. |
| |
Toets bij 20 respondenten
Ik heb voor het onderzoek een korte toets opgesteld. Uiteraard waren er in de toets zinnen van alle drie soorten manieren van verbinding van subordinate clause met main clause. Ik heb bij de toets met het multiple choice systeem gewerkt, zodat het voor de respondenten gemakkelijker zou zijn om in te vullen. Ik heb ook aan de respondenten gevraagd om hun keuze te motiveren.
De toets is bij 20 respondenten afgenomen. Deze respondenten zijn willekeurig uit familie- en vriendenkring gekozen, allen in Suriname woonachtig.
Willekeurig, in die zin dat ik niet per se gelet heb op hun eventuele taalachtergrond of hun onderwijsniveau. Ik koos ervoor om de respondenten in te delen in groepen. Die indeling heb ik gemaakt naar leeftijd en geslacht en wel als volgt:
❖ | mannen in de leeftijdsklasse van 18 tot 40 jaar; |
❖ | vrouwen in de leeftijdsklasse van 18 tot 40 jaar; |
❖ | mannen ouder dan 40 jaar |
❖ | vrouwen ouder dan 40 jaar. |
| |
| |
Ik heb deze indeling gemaakt omdat ik wilde nagaan of de oudere generatie een specifieke wijze van formuleren heeft ten opzichte van de jongere generatie. Ik heb (nog) niet gekeken naar het verschil voor wat betreft het geslacht.
De toets is voor een groot deel digitaal afgenomen, via het internet. Bij vier personen werd de toets handmatig afgenomen. Er waren 18 vragen. In een matrix heb ik de antwoorden geplaatst waardoor het overzichtelijk was, bij welke vragen er gekozen was voor hetzelfde antwoord of voor welk antwoord er het meest gekozen was bij een bepaalde vraag.
| |
Samenvattend resultaat
Het is gebleken dat mensen bij het verbinden van subordinate clauses met main clause het liefst kiezen voor finiete bijzinnen. Volgens Appel e.a. (2002) bevat een finiete bijzin een werkwoordsvorm die overeenkomt met de vorm die in een hoofdzin wordt gebruikt. Bijvoorbeeld: De jurk die ik vorig jaar gekocht heb, past me niet meer. Een niet-finiete zin daarentegen bevat een werkwoordsvorm die niet voor kan komen als het predikaat van een hoofdzin (Appel e.a., 2002). Bijvoorbeeld: De door mij gekochte jurk past me niet meer. De keuze voor finiete bijzinnen viel bij alle drie typen combinaties van main clause met subordinate clause (adverbials, relative en complements).
| |
Mensen maken eerst concept
Het viel op dat alle respondenten bij de toets bij de vragen 1, 4, 7 en 17, hetzelfde antwoord gaven. In drie van deze nummers zijn de gekozen zinnen finiete bijzinnen maar dat niet alleen. Als ik de zinnen bekeek, dan hadden de alternatieven op basis van de woordvolgorde verschillende betekenissen. De gekozen zinnen werden vermoedelijk dus (ook) gekozen op basis van de inhoud. Mensen maken mogelijk voor zichzelf een concept van wat er gezegd/bedoeld wordt om vervolgens aan de hand daarvan informatie uit zinnen te interpreteren. Ik zeg vermoedelijk, omdat ik wel aan de respondenten had gevraagd toe te lichten waarom ze voor een bepaalde formulering kozen maar helaas had het grootste deel geen toelichting gegeven en bij de enkelen die wel een toelichting gaven, stond er een antwoord in de trant van ‘het klinkt mooier’. Verder viel op dat de respondenten zinnen kozen waarbij woorden niet nodeloos worden herhaald. Dit, ondanks er voor een groot deel voor finiete zinnen gekozen wordt bij subordination. Met andere woorden als er een finiete bijzin was waar er herhaling van woorden uit de mainclause was, koos men niet voor die subclause.
| |
Nut van de cognitieve grammatica
Het is natuurlijk erg jammer dat de toelichting bij velen ontbrak. Daardoor kon uit dit onderzoek moeilijk geconcludeerd worden waarop mensen precies letten bij het verbinden van de subordinate clause met de main clause. Maar ook na dit kleine onderzoek zou gesteld kunnen worden dat mensen bij het formuleren / aanbieden en interpreteren van zinnen zich inderdaad eerst een voorstelling
| |
| |
maken van wat er gebeurt om vervolgens de informatie te interpreteren. En dat is nou juist waar het bij de cognitieve grammatica om gaat: mensen maken zich een voortelling van iets om vervolgens te begrijpen wat er wordt gezegd.
Het idee is om op een later moment dit onderzoek te herhalen, maar dan uitgebreider. Beter is misschien om (in Suriname) vaker onderzoekingen te doen die het nut van de cognitieve grammatica bewijzen. Want het wordt misschien wel tijd om die grammatica in te voeren in het Surinaamse onderwijs. Hierdoor bestaat de kans dat leerlingen zinnen beter zullen kunnen ontleden, omdat ze de zinnen dan ook beter zullen begrijpen. Ze zullen waarschijnlijk de functies van delen van zinnen beter begrijpen, omdat ze mogelijk met behulp van de structuur van de zin zich een voorstelling kunnen maken van de betekenis / de inhoud van de zin.
| |
Bronnen
Appel, R., Baker, A, Hengeveld, K., Kuiken, F., Muysken, P. (2011). Taal en Taalwetenschap. Malden, MA: Blackwell. |
|
Langacker, W. (2008). Cognitive Grammar. A Basic Introduction. New York: Oxford. |
|
|