Des coninx summe
(1907)–Anoniem Coninx Summe, Des– Auteursrecht onbekend
[pagina 357]
| |
[4b Van enen gheesteliken bomgaert]257.aant.DieGa naar voetnoot1) heylighe scrift compareert ende ghelijct den goeden duechdeliken menschen biden goeden wiveGa naar voetnoot2) mitten sconen cruuthof of boemgaert,Ga naar margenoot+ || die al vol groenre goeder cruden ende scoenre bomen ende goet van vruchten isGa naar voetnoot3), daer god of spreect door coninc SalomonGa naar voetnoot4) inder minnen boec: ‘Mijn zuster, mijn bruut, du biste een besloten gaerdeGa naar voetnoot5).’ Dese gaerde is besloten in eenre hogher mueren, dat is mitter vierigher bernender minnen gods. Desen sconen boemgaert of cruuthof heeft die grote gardinierreGa naar voetnoot6) gheplant, die wise hofmanGa naar voetnoot7), dat is god die vader. Wanneer plante hi desen hof? Hi heeften gheplant ende planten noch alle daghe, wanneer hi des menschenGa naar margenoot+ herte || morweGa naar voetnoot8) ende soet ende vruchtbaer maket, alsmen dat aertrijc spadenGa naar voetnoot9) ende messenGa naar voetnoot10) ende bereyden moet, datse abelGa naar voetnoot11) worde goede vruchten te draghen. Die sone godsGa naar voetnoot12) die die warighe son is, die doet metter cracht sijnre claerheit ende metter hettenGa naar voetnoot13), die van hem scijnt, dese enten of plantenGa naar voetnoot14) scoen wassen ende op gaen, op dat se goede vruchten draghen. Die heylighe gheest is dat water of die douwe, die hem natuerlic vochticheitGa naar voetnoot15) ghevet, sonder welke gheen dinc uut der aerden wassen en mach, want waer ghene humoreGa naar margenoot+ of redelike vochticheit en is, daer || en mach gheen goet cruut wassen; aldus en mach oec sonder dese vochticheit gheesteliken die boem der duechden niet wassen noch vrucht brenghen. Mer die heilige geest voerseit die doet desen douwe opten gaerde douwenGa naar voetnoot16) ende maket dat aertrijc vruchtberGa naar voetnoot17), dat is sijn gracie, die hi in des menschen | |
[pagina 358]
| |
hart stort ende maket groenGa naar voetnoot1) ende doetet bloeyen ende vrucht brengenGa naar voetnoot2), als een suverlic paradijs van weelden vol van scoenre planten ende costeliken cruden. | |
258.aant.Mer also als god van hemelrijc dat aertsce paradijs plante vanGa naar margenoot+ goeder cruden ende bomen ende vruchten ende || midden daer in plante enen boemGa naar voetnoot3), diemen den boem des levens hietGa naar voetnoot4), want sine vruchte macht hadde den ghenen, die daer of aten, hoer leven te houden sonder stervenGa naar voetnoot5) ende sonder oudenGa naar voetnoot6), sonder swellenGa naar voetnoot7) ende sonder siec te worden, aldus hevet oec gheesteliken inder menschen hart gheplant die grote gardinierreGa naar voetnoot8) voerseit, dat is god die vader, alrehande goede cruden ende planten ende bomenGa naar voetnoot9) ende vruchten, dat is alrehande goede ghedachtenGa naar voetnoot10), woerden ende werken vanGa naar margenoot+ duechden ende van caritaten, ende in midden daer in den || boem des levens, dat is sijn een gheboren soen, onze lieve here Jhezus Christus, die inder ewangeliën seit: Wie mijn vleysch etet ende mijn bloet drinket, die hevet dat ewighe leven. | |
259.Dese boem vercyert ende vergroentGa naar voetnoot11) alle die ander bome ende crude voerseit mit sijnre groter scoenheit, dattet een aartsche paradijs wordtGa naar voetnoot12), als voerseit is. Overmits crachte ende virtuut van desen bome so wassen alle die ander bome. Dese bome is seer te prisen, te loven ende te minnen om veel saken wil, want hi en hevet nietGa naar margenoot+ aen hem, het en is al goet. Men sal hem begheren ende || minnen billics om sijnre wortelen wil, om syns houts wilGa naar voetnoot13), om sijns pittesGa naar voetnoot14) ende morghes wil, om sijns basts wilGa naar voetnoot15), om sijnre gommen wil, om sijnre blader wil, om sijnre bloemen wil, om sijnre vruchten wil, om sijnre tacken wil, om sijn ghetwighe wil, die so sconen scade of schiemen makenGa naar voetnoot16). Die wortel van desen boem dat is die alre grootste minne ende overvloeyendeGa naar voetnoot17) caritaet gods des vaders, die so onghemeten swindeGa naar voetnoot18) | |
[pagina 359]
| |
ende groot was, totten menscheliken kunne, dat hi om sine quade snode dienres te verlossen ende weder te copen sinen goeden lievenGa naar margenoot+ ewighenGa naar voetnoot1) sone gaf ende || leverde hem den dode ende den tormentenGa naar voetnoot2) om onsen wil. Dese wortel meende geesteliken die heilighe profeet Ysaias, doe hi seide, dat uut der wortele van Yesse een roede wassen soude, want dit woert Yesse in duutsche gheseit, dat is also veel gheseit als een brouwer der minnen. Waer wort ye meerre minne ghebrouwenGa naar voetnoot3), dan dat hi sinen enighen soen voer ons gaf? Oec so scyet dese wortelGa naar voetnoot4) hoer pijl wortel inder aerdenGa naar voetnoot5), dat is in den menscheliken gheslacht; oec in die wortel van Yesse na der letteren, dat isGa naar margenoot+ inder reynre ma-||ghet Mariën buuc, die van Yesse comen is. Dat hout van desen boem, dat uut deser ghebenedider wortele Mariën ghewassen is, dat is dat ghebenedide lichaem ons heren, want van horen reynen suveren ioncfrouliken bloede alleen so nam hi sijn vleysche ende sijn bloet an. | |
261.aant.Dat morch of dat pitGa naar voetnoot6) van desen bome dat is sijn heilighe siele, daer die costelike preciose vochticheit ende morch in was der ewigher wijsheit gods. Die bastGa naar voetnoot7) van desen bome dat was sijn suverlike manyerlike conversacie,Ga naar margenoot+ || sijn soete ghenoechlike oetmoedige wandelinghe van buten onder die menschenGa naar voetnoot8). Die gomme van desen bome dat waren .IIII. alte preciose costelike gommen van alte groter machten ende virtuten die uut sinen ghebenediden leden ghinghenGa naar voetnoot9), dat waren tranen ende sweet ende water ende bloet uut sijnre siden. Die blader van desen boem dat waren sijn heylighe godlike ghedachten dieGa naar voetnoot10) alle reyn ende eerbaer, godlic ende minlic waren vol caritaten tot alle menschen salicheit. | |
262.aant.Die bloemen van desen bome dat || waren sijn heylighe stichtigheGa naar voetnoot11)Ga naar margenoot+ woerde, die vol godliker leren waren ende scoenre vruchten, want si van alre siecten ghenasenGa naar voetnoot12), van siel ende van live, ende nye ydel en waren. | |
[pagina 360]
| |
Die vrucht van desen bome, dat waren die .XII. apostolen, die alle die werlt versaden ende voedenGa naar voetnoot1) met hoerre lere, mit hoerre wijsheit en mit horen goeden exempelen in duechdenGa naar voetnoot2). Die tacken van desen boem dat sijn alle die vercorenGa naar voetnoot3) gods, die ye ghewaren of nu sijn of emmermeer wesen sullen, want god seitGa naar margenoot+ selve tot sinen || discipulen: ‘Ic bin die wijnstocGa naar voetnoot4) ende ghi sijt die tacken.’ Die scoen scadeGa naar voetnoot5) of schyem van desen boem, daer soe ghenoechliken onder te rusten is, dat waren sine grote godlike werken, sijn volmaecte duechdenGa naar voetnoot6), sijn gloriose exempelen die hi mitten werken beleefde ende mitten woerden bewijsde ende leerdeGa naar voetnoot7). Och wat groter ghenoechliker scadue of schieme mostenGa naar voetnoot8) die volmaecte overste duechden gheven, die soe vol warachtigher eren waren, die hi sinen heymelicstenGa naar voetnoot9) toende, den .XII. apostolen, doe hise heymeliken ||Ga naar margenoot+ op ten berch leydeGa naar voetnoot10)! Daer ghinc hi sitten, als die ewangelie seit, ende sine discipulen om hem. Daer dede hi sinen mont op ende toende sinen scat, die hi in sijnre herten verborghenGa naar voetnoot11) hadde, ende seide hem dese woerde, die hier na ghescreven staen: ‘SalichGa naar voetnoot12) sijn die arme van geest, want dat rijc der hemelen is hoer. | |
263.aant.Salich sijn die goedertieren of die vreedsamigheGa naar voetnoot13), want si sullen dat aertrijc besitten. Salich sijn, die daer screyenGa naar voetnoot14), want si sullen ghetroest worden. Salich sijn si, dien honghertGa naar voetnoot15) ende dorst na rechtverdicheitGa naar voetnoot16),Ga naar margenoot+ want si sullen || versaedtGa naar voetnoot17) worden. Salich sijn die ontfermhertighe, want hem sel bermherticheitGa naar voetnoot18) ghescyenGa naar voetnoot19). Salich sijn die reyne van herten, want si sullen gode sienGa naar voetnoot20). Salich sijn die saftmoedighe van hartenGa naar voetnoot21), want si sullen kijnder gods gheheten worden. Salich sijn die ghene, die persecutie liden om der rechtvaerdicheit wil, want dat rijc der hemelen is hoor. Dit waren die woerden ons heren.’ | |
[pagina 361]
| |
264.aant.Nu besiet dan of onder desen scemeGa naar voetnoot1) van desen bome niet goet te rusten en is, die dusGa naar voetnoot2) ghenoechlike tacken ende ghetwighe hevetGa naar voetnoot3).Ga naar margenoot+ Dit sijn recht als sonder-||linghe achte specialeGa naar voetnoot4) tacken, die uten bome des levens wiesen, dat is uten soen gods, die so groten ghenoechliken schyeme of scaduwe maket. Onder desen schyem souden alle goede herten billix hem rusten ende vermakenGa naar voetnoot5) in groter, ghenoechliker, soeter, warigher weelden, als si aen moghen sien hoe si onder sinen scyem bedect sijn ende hoe overscoen sijn bloeyende tacken sijnGa naar voetnoot6), die die vrucht des ewigen levens draghen. DitGa naar voetnoot7) sijn die achte regulen eens goeden levens, die die warighe Salomon sinenGa naar margenoot+ kinderen leert. Dit isGa naar voetnoot8) die warachtighe philo-||sophie, die die hoge philosophus, die grote meester, die een gheweldich heer is hemelrijcs | |
265.aant.ende aertrijcs ende der hellen, sinen discipulen leert. In desen voerseiden achte salicheden so is besloten die grote scat, dat heilighe tridsoerGa naar voetnoot9), datmen heet die summaGa naar voetnoot10) vander nuwer ewe of vander nuwer wet. Het mach wel die nuwe wet heten, want si en mach niet verouden, als die ioodsche wet dede, dat wi di die oude ewe heten. Oec doet si den mensche, die in sonden verout wasGa naar voetnoot11), weder vernuwen ende verionghen in doechden; die een out sondaer was, daerGa naar margenoot+ maect si enen nuwen || dienre Christi of. Si is voerwaer mit recht wel nuwe gheheten, want si is seer onghelijc der ouder, want si is die ghene, die daer onbijnt, dat die die ander bant. Die ander ladet, dese ontladet; die ander dreyghetGa naar voetnoot12), dese smeket ende ghelovetGa naar voetnoot13) grote ghiften; die ander is scarp ende wreetGa naar voetnoot14) ende wrekende, ende dese is lijdsam ende goedertieren, goetlic ende verbeydendeGa naar voetnoot15) ende vol alre minnen ende soeticheden. Daer om sijn si salich, die die ewe gods minnen, als Salomon seit. Daer om sijn dese voerseide woerdenGa naar margenoot+ ons heren die achte salicheden gheheten, want si hier inder tijt || enen mensche also salich maken, alsmen in desen leven worden mach, ende inden ewighen leven noch saligher, wantGa naar voetnoot16) dat is ghewaer salicheit, die altoes duert sonder verganc. | |
266.NuGa naar voetnoot17) besiet dan die alre grootste minne ende goetheit ons alre | |
[pagina 362]
| |
soetsten liefsten meesters Ihesus des warachtighen gods soen, hoe hi hier inder werlt comen is te soeken ende te verlossen dat verloren was, want hi ons armoede, broescheit ende crancheit wel kent, dat wi vol alre ghebreclicheit sijn, dat wi bi ons selven wel vallenGa naar margenoot+ moghen, mer dat || wi bi ons selven niet weder op en moghen staen, noch uten sonden comen, noch totten duechden of goede werken comen, noch tot ghenen goeden leven en moghen comen sonder sine gracie ende ghenaden. Daer om en laet hi nemmermeer of ons te vermanen, dat wi hem doch bidden willen om sijn gaven. Hi seit: Biddet, men sal u gheven; clopt, men sal u op doenGa naar voetnoot2). Dit is emmer wel een goet heer, die ons selve vermaent, dat wi hem coenliken bidden! Ende noch doet hi meer: hi formtGa naar voetnoot3) ons onse bede, rechtGa naar margenoot+ of hi ons advocaet waer, ende leert || ons, hoe wi bidden sullen, dat wi niet connen en souden en haddijs ons niet gheleert. Hoe mocht hi ons meerre vrienscap bewisen? | |
267.aant.Die forme ende manyer ons biddens, die hi ons gheleert hevet uut sinen ghebenediden monde, die scoen ende goet is, dat is dat pater noster, daer seven beden in sijn, daer wi mede bidden onsen hemelschen vader; dat hi ons gheven wil die seven gaven des heylighen geestes, ende dat hi ons wil verlossen vanden seven hoeft sondenGa naar voetnoot4) ende dat hi die metter wortel mit allen uut den gaerde ons hertenGa naar margenoot+ treckenGa naar voetnoot5) || wil, ende planten weder in hoor stat die seven principael duechden, die dese dootsonden contrarie sijn, als die alre wijste gaerdinierGa naar voetnoot6) of hofman, die is als ic voor gheseit hebbeGa naar voetnoot7). NuGa naar voetnoot8) is myn meyninge mitter hulpen des heilighen gheestes, dat ic u yerst segghen wil van den .VII. beden, die inden pater noster sijn, ende dan vanden .VII. principael duechden, die contrari sijn den .VII. hoeftsundenGa naar voetnoot9) der ic u hiervoer van gheseit hebbe. Die .VII. beden des pater nostersGa naar voetnoot10) sijn recht als .VII. suverliken meechden, die altijt gaen sceppenGa naar voetnoot11) uyt desen .VII. lopenden beken, dat is uutten gaven des heiligen geests, vanden levendigen barn, daer sy dese voerseide crude mede begieten, op dat si die vrucht des levens mogen draghenGa naar voetnoot12). |
|