Bzzlletin. Jaargang 32
(2003-2004)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 68]
| |
Henri Michaux
| |
[pagina 69]
| |
kilometers diep in de aardkorst is gegraven. Daar is hij als neerstromend water, eindelijk bevrijd van het lot meester te zijn, het commandocentrum, de generale staf of officier, niet meer dan een ruisend en weerkaatsend slachtoffer. Hij houdt ook op met patrouilleren. Gedachten spatten echoënd in hem uiteen. Maar zelfs deze echo's kan hij niet het hoofd bieden. Als hij het koud heeft, denkt hij onmiddellijk dat hij denkt dat hij het koud heeft, en vervolgens ziet hij zich denken dat hij denkt dat hij het koud heeft; nauwelijks bekomen van de verbazing dat hij zich deze hele serie ziet denken, ziet hij zich verbazen en is vervolgens getuige van het schouwspel dat hij zich ziet verbazen als hij ziet dat hij denkt dat hij zich ziet denken dat hij het koud heeft en zo, steeds verder terug, nooit meer zichzelf, maar achter zichzelf aan, zichzelf observerend, kan hij eindelijk denken dat hij verloren is. Maar zijn gebroken wil, uiteengevallen in dit onwennige spiegelspel, redt het niet meer, moet meer en meer en meer prijsgeven, zijn zeggenschap laten opblazen, en zich schikken in het lot slechts een getuige te zijn, een getuige van een getuige, een echo die onophoudelijk terugwijkt van een tafereel dat een paar seconden aanhoudt en zich dan bliksemsnel verwijdert. Een vermoeidheid van lange werkdagen zonder slaap overvalt hem in deze korte minuut. Ruimte en tijd kruisen elkaar op een nieuwe manier. Hij is geen man of vrouw meer, alleen nog een plek. Toch is deze plek beducht voor geluiden van buitenaf die luid en plechtig de innerlijke leegte binnendringen. Maar de geest doorziet de situatie, geeft hem onmiddellijk prijs aan een supersnelle carambole, en het achteruitrennen wordt hervat. Als hij het plan opvat de volgende keer dat hij ether neemt bepaalde geluiden te onderzoeken, zal hijzelf onmiddellijk, in zekere zin achter zijn rug om, kennis nemen van dat voorgenomen plan, vaststellen dat hij kennis neemt van het plan, zich verbazen over het opgevatte plan, zich betrappen op het feit dat hij zich verbaast dat hij kennis neemt van het plan, zien hoe hij zich ziet spatten met het feit dat hij stilstaat bij zijn verbazing over de verbazing om op dat moment een plan op te vatten. De reeks terugtrekkingen, de terugtocht van de observatieposten van de eerste gedachte, gaat zo ver dat hier ook al vertegenwoordigt hij inhoudelijk de toekomst en is hij, in zijn voorbijgaan, helemaal niet voorbij, maar juist schitterend en bijna overdreven, adembenemend actueel - dat hier absoluut geen sprake is van een metgezel zoals gedachten dat over het algemeen zijn. Hier geen enkel bezit, alle knopen raken los, alle vuisten ontspannen. Eindelijk ontnuchterd van het even ligt hij op de bodem van iets onbepaalds. Toch voelt hij zich de volgende dag een beetje vreemd. Voordat iemand tegen hem aan botst, wijkt hij a! van het trottoir. Hij heeft de indruk dat hij in de steek is gelaten door zijn bewaker, en zijn schild. (Dat hebben mensen | |
[pagina 70]
| |
dus allemaal om zich te beschermen!) Hij voelt zich eenzaam, van zijn omhulsel ontdaan, als een worm, een heremietkreeft zonder pantser, en zegt ietwat beschaamd tegen zichzelf: ‘Vandaag zal ik niet moedig zijn. Niets aan te doen, wat er ook gebeurt, ik zal niet moedig kunnen zijn.’ Dit gebrek aan moed zou hem, bij nader inzien, nog meer moeten ontmoedigen; als er een helling in hem was, zou hij eraf rollen, maar zelfs aan de ontmoediging biedt hij geen helling. Hij is horizontaal, nauwelijks ontvankelijk voor verstoringen. Hij moet in zijn verwarring geen toevlucht nemen tot cafeïne. De gevaarlijke cafëine kweekt razendsnel een sentimenteel verlangen, de behoefte aan de ‘Ander’, de onvindbare Ander, stoot je trefzeker en voor lange tijd een cactus in het hart, zodat je van springplank naar springplank wordt gegooid, buiten jezelf, smekend om liefde, en zelfs een volmaakt romantische vrouw zou zich dermate moeten inspannen om je gevoelens te delen dat je zeker alleen zult blijven op het moment dat je liefst niet zou zijn, omdat de wereld nu eenmaal zo in elkaar steekt. Het zijn maar een paar opmerkingen over de cafeïne. Laat wie zich geroepen voelt er meer over zeggen. Als het gemakkelijk was halverwege rechtsomkeert te maken, alla; maar het valt niet mee de losgeraakte steken weer op te halen. Je moet in verre streken de verloren zoon terugvinden, die op zoek ging naar de betoverde cirkel en gebukt onder het kruis terugkeert. Omdat hij kennelijk alles alleen maar wanordelijk kan doen, om de rollen in heel wat scènes te spelen, heel wat meer dan de weinige die hij zich had voorgenomen te spelen en die hij, ten onrechte, had samengevat in een paar probleemontwijkende woorden, zal hij, degene dus die zich strikt aan de ether wilde houden en het theater in zichzelf wilde observeren, een vrouw in zijn kamer toelaten. Jammer. Er is natuurlijk afgesproken dat ze voor de ether komt. Maar sterker dan het verlangen naar de ether waarvoor ze is gekomen, is de sluimerende liefde, die zwaarder en dieper is geworden na een lange, in zichzelf gekeerde slaap, de liefde die de sfeer bepaalt en zijn deel opeist. Zo sluit zich de ‘cirkel’ na jaren waarin de liefde bedreigde, beloerde. Op het ogenblik zijn ze met elkaar verenigd. Maar waarom niet samen ether proberen? Misschien hoopt hij heimelijk (hij smacht zo naar het onmetelijke) dat de ether hen zal scheiden, hem heel alleen in de onmetelijke muil van de leegte zal gooien, buiten het bereik van iedere kritiek, waar je jezelf verliest, vriend of vijand, leegte, grote andere aan wie je je zonder lafheid, zonder schaamte kunt overgeven. De prop watten is bereid, de geur komt uit de ontkurkte fles, komt voor haar als de geur van ether, maar voor hem als scherpe messen, die hem van | |
[pagina 71]
| |
het bestaan zullen lossnijden. Hij geeft haar de vochtige watten. Ze is lang onrustig. Wat is het bizar zo ether te gebruiken! Misschien verbeeldt zij zich dat de ether haar verliefd moet maken. Hij kijkt haar verbaasd aan. Maar eindelijk krijgt de ether de overhand. Hij neemt op zijn beurt ether. Hij wordt snel meegevoerd. Naakt, tegen elkaar aan, wezenlijk naakt, zelfs ontdaan van hun naakte lichamen; overdreven belangrijk en koninklijk. Zoals de wereld weg snelt, weg snelt! Ze nestelen zich in een soort kelder, een koude put, buiten bereik van vreemde ogen. De schedel van de een trilt, de schedel van de ander trilt, en beiden denken en weten dat de schedel van de ander trilt. Deze keer zijn ze heel alleen. Ze beseffen dat ze ongekend alleen zijn, zij tweeën, alleen zij in staat elkaar te begrijpen, verenigd, ondanks hun zo verschillende aard, door een gelijke identiteit (aangrijpende, verbijsterende overeenkomst, verworven in enkele ogenblikken die reëler waren dan hun hele leven), verenigd ondanks de talloze, op wonderlijk verschillende en uiteenlopende wijze doorgebrachte jaren, waarin niets hen kon samenbrengen, lijkt het, maar het wonder is daar: hetzelfde sleepnet voert hen mee dezelfde verloren wereld in. Hoewel ze nauwelijks een uur geleden zo gemakkelijk haar liefde heeft bekend, is zijzelf verbaasd; maar verbaasd om zo absoluut, uitzonderlijk en onuitsprekelijk samen met hem te zijn. ‘Zij samen alleen op de wereld.’ Toch zei ze zojuist daarnaar te verlangen in haar gepassioneerde taal die er nog veel meer over had willen zeggen. Nu is ze aanwezig, stil en eerbiedig, op het zeldzame rendez-vous. De geluiden van taxi's die zich verwijderen in de nacht zijn geluiden die je bijblijven... De geluiden van taxi's in de nacht groeien plechtig aan en verdwijnen weer in volle vaart in de nacht... De kleine wekker op het nachtkastje verkondigt nadrukkelijk het vertrek van seconden, de komst van seconden. Onaflatend slaan zij de maat van de klok van mijn kamerkathedraal. Zo zijn de geluiden in de nacht van de schitterende ether, nooit aarzelend, altijd intens edel. En zo zijn de stemmen. Wanneer zij zegt: ‘Wat zijn we ver van alles!’ galmt haar stem met een vreemde toon. Een stem die de stelligheid van een trompet heeft gekregen, die alleen in een immens theater, op een groot toneel, voor een enorme zaal lijkt te praten. Wat draagt hij ver! Je hoort de echo, dan wordt hij door een soort nevel meegevoerd, ten slotte verdwijnt hij. De ander antwoordt dan: ‘Het is waar, wat zijn we ver weg!’ En die beteke- | |
[pagina 72]
| |
nisvolle zinnen, waarvan beiden weten dat ze betekenisvol zijn en uitsluitend voor hen. die zinnen krijgen, na gehoord en vervolgens verdwenen te zijn, wanneer hij erover nadenkt (wat zij waarschijnlijk ook doet) iets verwarrend operetteachtigs, operette met soms oprecht, soms idioot uitdagende liedjes, springplanken van laag niveau, een ongehoorde parodie op de onbenulligheid van gesprekken tussen geliefden. Allebei horen ze deze wonderlijke versterking van de stem, hun antwoorden blijven plechtig opklinken, zij het even banaal, en hun beider verbazing wordt groter. De een zegt iets, de ander ging net hetzelfde zeggen en herhaalt datzelfde. Het lijkt of het onmogelijk is anders te praten. Strikt tweelingen. Onderscheid, geen sprake van. Identiteit! Identiteit!
Als een tiende van de reclame die voor de liefde wordt gemaakt aan ether werd besteed, zou binnen de kortste keren de hele wereld zich eraan overgeven. Dat verbeeld je je, de eerste keer. Vergissing. Wat vooral telt is maagdelijkheid. Wie kent niet die verstokte morfineverslaafden, met hun gerimpelde kappen, oude hoerenmadams van de drugs, met hun ingekankerde hoogmoed, die de drugs alleen nog maar een ingeslapen karkas te bieden hebben, als snollen die niets meer van de liefde weten. De eerste keer dat je je gezondheid, je kracht, je onwetende ziel aan de liefde of de ether geeft, is de weerklank zo diep, zo mysterieus! Alleen dat telt, die ontmoeting... Wie merkt er iets van wanneer een zwakkeling bezwijkt? Maar wanneer een sterk mens bezwijkt, is het een ongelofelijke aanblik. Dat gebeurt de eerste keer dat je ether neemt. Maar hoewel het genot bijna gelijk zou moeten blijven, begin je het beetje bij beetje in te perken, omdat je je steeds kritischer opstelt, en zo kun je, omdat je slim wil zijn, niet meer profiteren van de grote golvingen in je wezen. Uiteindelijk hecht je alleen nog maar waarde aan een paar schokjes van genot, isoleer je die, omdat ze de kritiek doorstaan, maar de hele rest houd je tegen. De liefde mag dan hopeloos eentonig lijken, ook al ga je met vrouwen van alle rassen ter wereld naar bed, de ether, waarin je slechts leegte tegenkomt, is ronduit ontmoedigend. Als de weerstand eenmaal in je hoofd heeft postgevat, kun je de ether beter ‘vaarwel’ zeggen. Wat wordt eigenlijk niet door de hersenen vermoord? Je vraagt het je werkelijk af. Maar laten we niet ongeduldig worden. Laten we een week of twee wachten. Wie weet? Deze unieke magie kan nog niet sleets zijn geworden. En inderdaad, als het uitstel voorbij is, is hij er weer met zijn vreemde air van nergens. | |
[pagina 73]
| |
Ik heb een experiment gedaan. Het ging als volgt: omdat geluiden het belangrijkst zijn in de etherroes (gebaren ook een beetje; als je op het hoogtepunt van de roes het licht aandoet, en je blik door de kamer of over afbeeldingen in een geïllustreerd tijdschrift laat dwalen, is alles zo ongeveer gelijk, heb je voor alles bijna evenveel belangstelling; pas als je het licht uitdoet, openbaart de ether zich), zocht ik een paar platen uit, legde er een op de draaitafel, nam ether en deed het licht uit. Van de plaat klonk de stem van Marianne Oswald die een modern lied zang, Sourabaya Johnny. Eerst geen enkele verandering. Ik snoof meer. En plotseling drong haar stem de kamer binnen, gaf eindelijk de oprechtheid van haar ongelukkige liefde weer, die de moeite waard was, die zich tot mij richtte en die ik moest begrijpen. Het stuk ontwikkelde zich zonder enige haast, met buitengewone nadruk. Hoewel zo'n klein plaatje niet zo lang duurt, duurde het ongelofelijk lang voordat de naald alle groeven had afgespeeld, zodat ik de tijd had verschillende stemmingen te doorlopen. Ik nam weer ether en maakte me klaar om naar een plaat van M. de Falla te luisteren. Die was waarschijnlijk niet goed gekozen, want dat stuk is niet erg ontroerend, maar ik heb weinig platen met Europese muziek. Voor mijn gevoel ging er een hele tijd voorbij, het tempo leek me normaal, misschien zelfs een beetje onstuimig voor mijn gemoedstoestand. Ik snoof de ether diep op en toen kwam het etherorgasme, vergelijkbaar met dat van de liefde, namelijk met trapsgewijze schokken die enkele seconden aanhouden. Op die momenten leek de toch levendige muziek opgeschort, alsof alle musici met de ogen op de dirigent gericht zaten te wachten om in het normale tempo verder te gaan zodra de meneer die ether snoof weer bij zijn positieven was. Deze schokkenGa naar voetnoot* vonden vier keer duidelijk plaats, en als werveling meer dan twaalf keer, zodat mijn schedel ervan trilde, doorboord werd, misschien zelfs meer dan twaalf keer, dat wil zeggen, zoals je ziet, veel meer dan je kunt verwachten van de liefde, en zonder de bijbehorende vermoeidheid, de volgende dag. Bij de volgende plaat, een Chinese plaat, waren de schokken even sterk, en dwongen ze deze muziek, die me altijd zo na aan het hart ligt, vlakbij mij halt te houden totdat ik ‘hersteld’ zou zijn. De dagen na de ether zijn heel vreemd. Je gaat de straat op en je wordt niet door voedsel op de been gehouden, zelfs niet als je net gegeten hebt, maar eerder door een lente, een algehele lente, speciaal voor jou in het leven geroepen, buiten het seizoen. Het gezicht opgefrist in een of ander ijzig bergbeekje. Er is een soort verbaasde maagdelijkheid van je af te lezen, vooral in je ogen (al ontstaat die door je gehoor). Het is alsof je voor het eerst van je leven kunt horen. Het achterhoofd is nog niet vol. Je ziet verbaasd en onbe- | |
[pagina 74]
| |
vangen en zonder de minste geestelijke bemoeienis van jouw kant, die gejaagde en buitensporige wereld, met zijn hardheid, zijn weerstand, zijn gebrek aan meegaandheid, die kilo's en tonnen in beweging. Met een geloofwaardige engelachtigheid denk je nostalgisch aan het vaderland dat je zojuist hebt verlaten, aan de edele armoede, aan de immense ruimtes, gevuld met niets anders dan wat alledaagse geluiden, supersterren. Maar ten slotte vormen zich weer gewelven in je, het hoofd vult zich en ondersteunt innerlijk met gedachten en met een andere, meer magnetische kracht het schouwspel van deze wereld; je bent weer op gang, ‘in het zadel’.
De ether en de liefde zijn twee verleidingen en twee aanslagen van de mens op de tijd. De tijd wordt verjaagd tijdens de schokken van het orgasme. De voorgaande serie is afgebroken, dus kun je weer opnieuw beginnen met tellen. De mens verdraagt de Tijd niet. Gelukkig hoeft hij niet zijn hele even lang de duur ervan te verdragen. Dat zou ondraaglijk zijn. Hij leeft per dag, of hij leeft een dubbele of driedubbele of vierdubbele dag, maar wordt door die honderd uren waarin de indrukken zich ophopen en samenballen zonder ooit echt in te zinken, zo afgemat en tot het uiterste gespannen dat hij vurig verlangt zijn leven op een dood spoor te zetten, desnoods in het verderf te storten. Op die momenten zou een bokser die hem knock-out sloeg hem een gunst doen. Dat is de reden waarom hij zijn onthouding verbreekt; omdat hij de Tijd niet kan verdragen. Wat is de tijd uitgestrekt en eentonig voor iemand die niet te eten heeft. Na wat krampen de eerste dag, soms ook de tweede (povere afleiding), komt er alleen nog maar tijd. Eindeloze dag! De volgende dag begint dezelfde dag opnieuw, de daaropvolgende dag weer, de dag erna zet de eindeloze dag zich voort. De tanende krachten, die steeds meer onthecht zijn geraakt, bestaan alleen nog om zich met grote tegenzin aan de nachtmerrieachtige beschouwing van het langzame verloop van de Tijd te wijden.
Al hervat je het gebruik van ether met weinig overtuiging, met een hopeloos versteend hart en een kritische geest, er komt een moment dat de aandacht wordt overwonnen: dat van de opeenvolgende orgasmes. Je wordt onderuit gehaald. Hoe vaak je het experiment ook herhaalt, je wordt altijd onderuit gehaald. Altijd overtreft het spervuur van echoënde ideeën de verwachting.Ga naar voetnoot** Nooit ben je erop voorbereid. Die tremor van de geest blijft geheel en al ‘het avontuur’. Mensen die op het punt staan te verdrinken getuigen van dat snelle denken | |
[pagina 75]
| |
waarmee ze immense panorama's doorlopen, bijna hun hele leven. Je kunt je niet zonder afgrijzen voorstellen hoe een man zeven keer zou verdrinken, en evenveel keren zou worden gered. Met een soort ontzetting zou hij die eeuwige nieuwheid van de doodsstrijd beleven, die plotselinge versnelling waarop je nooit bent voorbereid. Elke keer zou hij voornemens maken voor het geval hij terugkeert naar het leven; elke keer zou hij merken dat hij niet bij machte is, en zeven keer zou hij in doodsstrijd liggen zonder de achtste keer de doodsstrijd op gepaste wijze te voeren. Tijdens het etherorgasme is vooral die impressie zo scherp, zo constant, zo verontrustend (om niet te zeggen dat hij overal van doet walgen). | |
[pagina 76]
| |
‘Door de mond van zijn wond’. Tekening van Jean Cocteau, uit Opium (1928)
|
|