Plotselinge narrigheid deed Karsch opveren. Er bestond geen verband tussen de reis naar Rügen en zijn keuze voor de hydrografie.
Niet alleen de zee is voor Von Karsch onbegrijpelijk, zijn eigen psyche is hem blijkbaar ook vreemd, want natuurlijk is het door hem ontkende verband er wel. Niet alleen zijn nutteloze poging de zee ‘aan te raken’ is verbonden met zijn latere, even nutteloze pogingen de zee te doorgronden, ook het kindermeisje blijkt een voorafkondiging te zijn.
Aan boord van de ‘Posen’ bevindt zich de mysterieuze Asta Maris, die de begeerte van de mannelijke passagiers opwekt. Te vermoeden valt dat de schrijver zich à la W.F. Hermans verkneukeld heeft, toen hij haar opvoerde. Een tijd lang lijkt het er namelijk op dat deze ‘sterre van de zee’ Von Karsch uit zijn lethargie kan lokken en dat zij eenzelfde reinigende werking op hem zal hebben, maar het blussen van de ontwaakte erotische gevoelens in een bordeel levert hem een geslachtsziekte op. Daarnaast blijkt Asta door gebruik van opiaten voornamelijk in de mist te vertoeven. Met grimmige ironie voorziet de verteller haar van onbeschrijfelijk smerige voeten.
De reinigende werking van de zee, de ontluikende erotische gevoelens - het vermoeden is er dat Von Karsch zijns ondanks daarnaar op zoek is, maar dat hij dat niet eens weet. Halverwege de roman staat: ‘Zelfs als hij precies zou weten wat hij [...] zocht, hij zou het waarschijnlijk nooit vinden. Misschien was het er niet eens.’ Zó diep zinkt Von Karsch - dat hij zelfs gaat geloven dat ‘het’ er niet was. Waarschijnlijk is ‘het’ er allemaal wel: de zee, de vrouw, de erotiek, maar door hun ongrijpbaarheid herkent hij niets meer en op den duur verliest hij zijn interesse er voor.
En de zee intussen? De zee, in de woorden van één van de passagiers, bestaat uit ‘Al die almaar oplichtende dovende glinsteringen. Alsof ze leeft, met ons de wereld deelt, maar steeds volstrekt onverschillig jegens ons is.’
Ron Elshout (1956) is dichter, essayist en redacteur van BZZLLETIN.