Bzzlletin. Jaargang 32
(2003-2004)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Harrie Lemmens
| |
[pagina 87]
| |
Hoe anders klonk het twintig jaar eerder in het tijdschrift Orfeu: Alleen, op de verlaten kade, op deze zomermorgen,
Kijk ik in de richting van de ree, kijk ik naar het Onbegrensde.Ga naar voetnoot2.
Met dit beeld van een man die op een scheepskade staat, opent de Ode Marítima, de ‘Ode van de zee’ van Fernando Pessoa's heteroniem Álvaro de Campos. Wat volgt, is een tientallen pagina's lange, hallucinerende evocatie van de zee door deze van oorsprong Schotse ingenieur. De zee als natuurverschijnsel dat getemd wordt door menselijke techniek. De zee als schouwtoneel van menselijke driften. De zee als metafysisch gegeven, als beeld voor wat zich afspeelt in de menselijke ziel. De zee als traject dat loopt van haven tot haven en onderweg veel opwinding kent. De zee als uitdrukking van een gemoedsgesteldheid. De zee als literair project, als futuristische proeve. Het vliegwiel van de taal stuwt de dichter en daarna de lezer voort in een steeds snellere cadans, die haar hoogtepunt vindt in een haast orgasmatische over-gave op volle zee aan piraten die enteren, verkrachten, kinderen afslachten, waarna geleidelijk de terugkeer volgt naar de rust op de kade. De cirkel is rond. Er is niets gebeurd. Een man kijkt. Maar in zijn geest en zijn ziel heeft het gestormd. Zonder zich van zijn plek te roeren heeft de ik het hele universum bereisd, is hij afgedaald in een ver verleden, heeft hij zijn diepste gevoelens opgeroepen en zijn felste driften gewekt. In zijn hoofd. Hoe uitbundig lichamelijk en soms sensueel de taal ook klinkt, wie heerst is de schrijver die met zijn verstand aan alles vorm geeft. De schrijver die, zo lijkt het, voor eeuwig vast zit in zijn stad, die alleen daar, in die kleine habitat, bestaat. Die alle beelden uit zichzelf haalt en kneedt tot woorden, waardoor ze beheersbaar worden: de storm gaat liggen zodra hij dat wil. In de werkelijkheid gaat het echter anders toe. Pessoa is zijn hele leven als de dood geweest voor stormen en onweer, een angst die waarschijnlijk ontstaan is in de Zuid-Afrikaanse stad Durban, waar hij bij na tien jaar van zijn jeugd heeft doorgebracht. ‘De Indische (oceaan), van alle oceanen de meest mysterieuze’Ga naar voetnoot3., gaat daar, vlak onder Mozambique, vaak wild tekeer. In tegenstelling tot het strakgetrokken laken dat de Taag is, heeft hij hier een bulderend, bruisend kantwerk voor ogen. Twee keer is hij er aangekomen, twee keer is hij er weggevaren, vier keer is hij de plek gepasseerd waar de Atlantische en Indische Oceaan op elkaar botsen, waar zijn grote voorganger Luís de Camões, wiens Os Lusíadas hij in zijn jeugd ongetwijfeld heeft gelezen, het monster Adamastor laat verschijnen aan Vasco da Gama. Adamastor kondigt zijn komst aan door een donkere wolk, die de kleine Fernando wellicht ook in zijn fantasie heeft aanschouwd: | |
[pagina 88]
| |
Zo dicht gesloten, angstaanjagend zwaar
Was zij, dat het bloed door onze aderen joeg;
Intussen woedde, alsof bulderend baar
Na baar vergeefs op verre rotskust sloeg,
De zee. ‘O, wat voor dreiging of gevaar
Voor ons, almachtige God,’ vroeg ik in de boeg
Van het schip, ‘vormt deze zee, die erger onraad
Dan het allerergste noodweer vrezen laat?’
Ik sprak nog toen een menselijk figuur
zich ons vertoonde, rijzig, breed en sterk
Gebouwd, een monsterachtig creatuur
Met donkerbruine, als een oude zerk
Verweerde huid en ogen die ons guur
En nors beloerden boven een baard van werk;
Zijn vuile haar geleek een wild struweel,
Zijn mond was zwart, zijn grote tanden geel.
‘Ik ben die grote obscure kaap die gij
De Kaap der Stormen noemt; geen enkel oud
Geleerde, ook Ptolemaeus niet, heeft mij
Bij leven ooit gekend of zelf aanschouwd.
Heel de Afrikaanse kust houdt op hier bij
Mijn rotspunt, die zich onder zee ontvouwt
Tot aan de verre Zuidpool, nooit geschonden,
Tot gij hem in uw vermetelheid dorst te ronden.’Ga naar voetnoot4.
Vier maal heeft Pessoa de reis van ruim een maand tussen Lissabon en Durban gemaakt, een reis die vele tussenstops kende, veel aanmeren en opnieuw vertrekken op die ‘menselijker, meer bespatte vlakte van de Atlantische Oceaan’.Ga naar voetnoot5. Op grond van dat gegeven krijgen de woorden kort na de opening van Ode van de zee er een andere dimensie bij: En als het schip dan afvaart van de kade
En men opeens de afstand waarneemt die zich heeft geopend
Tussen de kade en het schip,
Dan overvalt me, waarom weet ik niet, een nieuwe angst,
Een mist van droevige gevoelens,
Die glinstert in het zonlicht [...]Ga naar voetnoot6.
In plaats van op de kade, kan het tafereel ook gezien worden vanuit het per- | |
[pagina 89]
| |
spectief van het schip, het schip dat eerst een kind van zeven, en later een kind van veertien wegvoert uit wat het als zijn wereld beschouwt. Waardoor Pessoa met zijn Ode van de zee niet alleen een futuristisch project gestalte geeft, niet alleen techniek en extreme gevoelens bejubelt, maar ook op verhulde wijze de traumatische ervaring van zijn eigen zeereizen als kind verwoordt, zoals zijn biograaf João Gaspar Simões schrijft. Het eerste vertrek uit Lissabon vindt plaats op zijn zevende, wanneer zijn moeder als vrouw van de Portugese consul in Durban hem meeneemt naar een nieuw leven. Na een oponthoud in Funchal, op het eiland Madeira, waar zijn moeder bijna dodelijk verongelukt, komt hij in februari 1896 aan in Zuid-Afrika, waar hem een geheel nieuw en onbekend leven wacht: O, de verre stranden, de kaden gezien van ver,
Dan de nabije stranden, de kaden gezien van dichtbij.
Het mysterie van elk vertrek en elke aankomst,
De smartelijke onzekerheid en onbegrijpelijkheid
Van dit onmogelijke universum.Ga naar voetnoot7.
Hij heeft er een jaar middelbare school op zitten, als het gezin in augustus 1901 terugkeert naar Portugal voor een verblijf van een klein jaar. Aan boord bevindt zich de kist met het lijk van zijn zusje, dat kort voor hun vertrek op tweejarige leeftijd is overleden. Een luguber detail. Na een gelukkige periode bij familie vaart het gezin een jaar later via de Azoren weer naar Zuid-Afrika. Tijdens de vier jaren die volgen, ontvangt Pessoa in het Engels de vorming die zijn latere leven als schrijver in het Portugees zo sterk zal beïnvloeden. In augustus 1906, zeventien jaar oud, brengt de Duitse pakketboot Herzog hem definitief terug naar Lissabon. Alleen, de rest van het gezin volgt een maand later. Twintig jaar later drukt opnieuw Álvaro de Campos die thuiskomst uit in Lisbon Revisited: Weer zie ik u terug,
Stad van mijn kinderjaren zo angstig verloren...
Trieste en blijde stad, weer droom ik hier...Ga naar voetnoot8.
De Taag is terug, de zee is voorbij. O Lissabon, mijn thuis. | |
2. De dichteresVeel van haar sonnetten zijn op muziek gezet en voornamelijk als fado gezongen. Zo ook Caravelas (Karvelen), door Mariza op haar CD Fado Curvo: | |
[pagina 90]
| |
Ik ben, voor mijn vermoeidheid haast gezwicht,
Thans op de helft van mijn leven aanbeland,
Uit een mij onbekend verafgelegen land
Ben ik verbannen door een vreemd gericht.
Ik weet niets ondanks studie en verstand
En de ivoren torens die ik had opgericht,
Heb ik met eigen handen weer ontwricht
Door desastreuze waanzin overmand.
Dat ben ik steeds geweest, een dode zee:
Een zee beroofd van golven, tij en ree
Waar alle zeilen van mijn dromen zijn gescheurd!
Goudgekleurde dansende karvelen...
Hoeveel niet moest ik er op zee verspelen!
Uitgestuurd en nimmer meer bespeurd!Ga naar voetnoot9.
Florbela Espanca (1894-1930). Geboren in Vila Viçosa, de plaats in Alentejo waar het koninklijk huis zijn buitenverblijf had. Schrijfster van enkele sonnettenbundels. De koningin van het verlangen, van hunkering, van onvervulde dromen. Driemaal getrouwd, maar haar grootste liefde is haar broer Apeles, piloot en tekenaar, die door een vliegtuigongeluk om het leven komt. De liefde is nauwelijks lichamelijk, de bruutheid van de daad verbijstert haar, zoals ze kort na haar eerste huwelijk schrijft aan een vriendin. Ze paart een eeuwig dromen aan een ontluisterend zelfbeeld. Op 11 januari 1930 tekent ze op in haar dagboek: ‘Attendre sans espérer zou mijn devies kunnen zijn, het devies van mijn weerzin die nog plezier vindt in het schrijven van zinnen. [...] Wanneer ik dood ben, kan het zijn dat iemand bij het lezen van deze losse monologen leest wat ik voel zonder het te kunnen zeggen, dat die zeldzaamheid in deze wereld - een ziel - zich met wat mededogen en een weinig begrip zwijgend buigt over wat ik was of meende te zijn. En voor elkaar krijgt wat ikzelf nooit heb gekund: mij kennen.’Ga naar voetnoot10. En op 20 april van dat tragische laatste jaar: ‘Soms ga ik voor de spiegel zitten en bestudeer ik mezelf trek voor trek: mijn ogen, mijn mond, de vorm van mijn voorhoofd, de welving van de wenkbrauwen, de lijn van mijn wang... En dat grove, lelijke, groteske, armzalige mengsel zou gedichten moeten kunnen schrijven? Natuurlijk niet! Er bestaat iets anders... maar wat? Waarom zou je eigenlijk denken? Leven is niet weten dat je leeft. Zoeken naar de zin van het leven, zonder echt te weten of het wel zin heeft, is het werk van dichters en neurotisch depressieven. Alleen een algehele visie kan in de buurt van | |
[pagina 91]
| |
de waarheid komen. Gedetailleerd onderzoeken is nieuwe details creëren. Onder de kleur zit de vaste tekening en je vindt alleen datgene wat je niet zoekt. Waarom vergeet ik niet te leven... om te leven?’Ga naar voetnoot11. Op 6 december pleegt ze zelfmoord. Om dat verlangen naar een vergaand geïdealiseerd leven uit te drukken, gebruikt ze, behalve haar eigen Alentejaanse landschap, vaak beelden die verbonden zijn met de zee, die ze kende van zeer nabij. In 1920 verliet ze haar geboortegrond om met haar tweede man, een militair, eerst in Porto, in het Castelo da Foz, daar waar de Douro uitmondt in de oceaan, en vervolgens in Matosinhos, iets benoorden Porto te gaan wonen (haar huis, waar ze ook is gestorven, is ingericht als museum). Bij haar is de zee altijd verbonden met gevoel, met emotie. Met onvermogen en exaltatie. De zee als scheiding en als brug. De zee als vernietigende kracht en ingedamd geweld. De zee die torenhoog oprijst of kabbelend deint. De zee die de schepen van de verwijdering draagt. De zee die het beste de saudade aangeeft, dat eeuwig ondefinieerbare Portugese gevoel waarvan de fado doordrenkt is: wie vertrekt is blij en verdrietig omdat hij moet scheiden van zijn geliefden en nog voor hij weg is al terugverlangt; wie achterblijft is verdrietig en blij omdat hij afscheid moet nemen van zijn geliefde en nog voor hij is vertrokken, met zijn gedachten al bij zijn terugkeer en het verlangen naar zijn terugkeer is. Steeds weer keert de zee terug in sonnetten, brieven en haar dagboek. Op 23 januari 1930 schrijft ze daarin: ‘Je kunt alleen maar gelukkig zijn door te vereenvoudigen, altijd maar te vereenvoudigen, weghalen, kleiner maken, vernietigen, herleiden; en het intellect schept om je heen een weidse zee met golven, schuim en wrakstukken, waarin je dan de schipbreukeling wordt die zich verzet en tevergeefs spartelt, die niet onder wil gaan zonder iets tegen de borst te drukken wat ver reikt: een zonnestraal weerkaatst door sterren.’ En in O teu olhar (Jouw blik) heet het: in je blik liggen zeeën die niet groot genoeg zijn voor je Verlangens. De zee als het eindeloze dat niet volstaat om uit te drukken wat oneindig is: de liefde, dat terra incognita van haar tijdgenoot Pessoa. Florbela Espanca's beroemdste gedicht is wel Amar!, gezongen door de grootste fado-stem, Amália Rodrigues: Liefde wil ik, liefde buiten zinnen,
Liefde om de liefde: geven... delen...
Deze, gene, die daar ginder, velen...
Alle mensen! En geen mens beminnen!
Laten gaan of blij vend voor je winnen?
Onuitwisbaar? Snel vergeten? Het kan niet schelen...!
Alwie zegt zijn liefde nimmer te verspelen,
| |
[pagina 92]
| |
Liegt en weet dat zelf ook diep vanbinnen!
Ieder leven kent een eigen lente:
Bezing die tijd, al zijn geluksmomenten,
Want zingen was wat God de mens beval!
Als de dag komt dat ik stof en as word,
Hoop ik dat de nacht die valt slechts kort
Is en ik mij in ochtendglans hervinden zal...Ga naar voetnoot12.
Arthur Loureiro, Castelo da Foz, 1909
Harrie Lemmens is vertaler. Hij vertaalde o.m. werk van Fernando Pessoa, José Saramago, J. Rentes de Carvalho en João Ubaldo Ribeiro. |
|