| |
| |
| |
Pieter de Nijs
Kijken in verwondering
Jules Vernes Twintigduizend mijl onder zee
De film Jaws zag ik voor het eerst in een bioscoop in het toen nog communistische Polen. Een paar dagen later ging ik met een paar reisgenoten zwemmen in een Pools meer. Ik zag hoe na een tiental minuten iedereen het water uitging, terwijl ik nog midden in dat meer lag, en opeens drong zich onweerstaanbaar dat onderwaterbeeld op van die benen die trappelen en spatten, en die vreselijk bek vol vlijmscherpe tanden die langzaam maar zeker dichterbij komt. Ook al lag de Oostzee - de meest nabije zee - zo'n honderd kilometer verderop, toch wist ik niet hoe snel ik uit het water moest komen. Sinds Jaws is voor niemand die in zee zwemt de gedachte aan die monsterlijke witte haai ver weg.
| |
Kijken en je verwonderen
Het beeld van het ontzaglijke zeemonster is eeuwenoud. Leviathan, de zee-draak, Moby Dick - legenden en verhalen lopen ervan over. In die verhalen wordt het monster pas zichtbaar wanneer het uit de diepten opduikt en z'n kop boven water steekt. Het is immers pas sinds kort dat de mens ook ónder water kan kijken.
Een van de eerste verhalen waarin het leven onder water van nabij wordt beschreven is Twintigduizend mijl onder zee van Jules Verne. De roman uit 1870 vertelt het verhaal van de reis die Pierre Aronnax, hoogleraar aan het museum voor Natuurlijke Historie te Parijs, samen met zijn trouwe knecht Koenraad en de Amerikaanse harpoenier Ned Land, gedwongen meemaken aan boord van de Nautilus, een onderzeeër die wordt gecommandeerd door de misantropische kapitein Nemo.
Aronnax heeft zich samen met zijn knecht ingescheept op het stoomfregat de Abraham Lincoln, om op zoek te gaan naar een mysterieus zeewezen, dat door verschillende schepen is gesignaleerd en zelfs met enkele daarvan in aanvaring is gekomen. Om het ‘creatuur’ te harpoeneren dat, gezien de schade aan de schepen die ermee in aanraking zijn gekomen blijkbaar over een zeer sterke huid beschikt of over een idem hoorn, is de hulp ingeroepen van Ned Land, bijgenaamd ‘de koning der harpoeniers’. Aronnax, Koenraad en Ned slaan overboord bij een aanvaring met het mysterieuze zeewezen, dat een onderzeeër blijkt te zijn. Zij worden vervolgens door Nemo gevangen gehouden aan boord van de Nautilus.
Nemo heeft het leven op het land afgezworen en maakt een onderzeese reis
| |
| |
langs de verschillende wereldzeeën. Onderweg toont hij de professor en diens metgezellen niet alleen vissen en zeewezens, koraalriffen, gezonken wrakken, onderzeese kolenmijnen, verdronken tempels en steden - hij nodigt hen ook uit voor allerlei uitstapjes onder water, waaronder een bezoek aan zijn ‘parelkwekerijen’ en een jachtpartij in een ‘onderzees bos’ met behulp van ‘onderwaterkogels’ (‘geen gewone kogels, maar kleine glazen bolletjes, uitgevonden door de Oostenrijkse scheikundige Leniebrock [...]; ze zijn met ijzer bekleed en er zit een klein stukje lood aan vast; het zijn, als het ware, kleine Leidse flessen, waarin de elektriciteit onder hoge spanning is gebracht. Bij de minste schok ontladen ze zich en elk dier, hoe groot ook, is onmiddellijk dood’). De opvarenden van de Nautilus beleven gevaarlijke avonturen met vijandige inboorlingen en raken in gevecht met gigantische haaien, monsterachtige kreeften en krabben en een reuzeninktvis - de Nautilus wordt zelfs ingezet als een soort reusachtige harpoen tegen pot- en walvissen. Ze brengen verder onder meer een bezoek aan de Rode Zee (volgens Nemo is die zee werkelijk rood vanwege het purperkleurig slijm dat door microscopisch fijn zeewier wordt afgescheiden), varen onder land door naar de Middellandse zee (Nemo heeft een ‘tunnel’ ontdekt die beide zeeën met elkaar verbindt) brengen een bezoek aan het verloren Atlantis en varen onder het pakijs door naar de Zuidpool. Uiteindelijk komt de Nautilus in ‘de maalstroom’ terecht, waar ‘het water, dat tussen de Färöer-eilanden en de Lofodden samengeperst wordt, met onvoorstelbaar geweld voorstroomt en een draaikolk vormt waar nog nooit een schip is uitgekomen’. Het blijft onduidelijk of Nemo - die als het Spook van de Opera op een orgel zit te speien wanneer de Nautilus door de maalstroom naar de diepten wordt getrokken - hen
daar bewust naartoe heeft gevaren, maar gelukkig weten Aronnax, Ned en Koenraad op tijd te ontkomen.
Nemo aan het stuurrad van de Nautilus
Verhaaltechnisch is Twintigduizend mijl onder zee - laten we eerlijk zijn - een onding. Verne rijgt de ene na de andere beschrijving aaneen en de roman kent een hoog ‘en-toen’ gehalte. Nagenoeg alles wat met de verschillende zeeën op aarde te maken heeft komt aan de orde: het dieren- en plantenleven onder water, de samenstelling van het zeewater, de kringloop die het leven in zee in stand houdt, enzovoort. Het is soms alsof je in de grote Larousse zit te lezen, in plaats van in een avonturenroman. Verne was een feitenmaniak en een cijferfetisjist, die niet betrapt wilde worden op een feitelijke onjuistheid. Om zijn boeken wetenschappelijk te onderbouwen las hij veel vaktijdschriften en sprak met ontdekkingsreizigers en geleerden van naam aan wie hij veel gegevens ontlokte. Het aantal beschrijvingen, kompleet met cijfers, is dan ook legio, en dat geldt ook voor de (quasi)technische, historische, mythologische en biologische uiteenzettingen van kapitein Nemo, kapitein, ontdekkingsreiziger en (gekke?) wetenschapper in één.
| |
| |
Waar Aronnax, de verteller, zich opstelt als een naïef soort dokter Watson, daar is Nemo, als Sherlock Holmes, alwetend en universeel begaafd. Nemo doceert:
Men zegt dat de zee een aanzienlijke hoeveelheid zout bevat, mijnheer; als men alles, wat erin is opgelost, eruit zou halen, zou dat een massa van 288 miljoen kubieke kilometer zijn; uitgespreid over onze aardbol zou dat een laag van meer dan tien meter dikte vormen! En geloof niet dat de aanwezigheid van zout een gril van de natuur is; neen, neen! Het zeewater verdampt daardoor minder gemakkelijk en de wind kan daardoor minder dampen opjagen die, gecondenseerd, de gematigde luchtstreken zouden overstromen. Het zout speelt dus een grote rol, namelijk de rol van evenwicht in de algemene huishouding van de aardbol! [...]
Wat die infusiediertjes betreft [...], die miljoenen beestjes, die in een oneindig aantal in één druppel water leven en waarvan 800.000 nog maar een milligram wegen, speien een niet minder belangrijke rol. Ze nemen het zeezout op, verzamelen als het ware de vaste bestanddelen van het water en worden daardoor de wezenlijke makers van kalkgrond, koralen en zeesterren. En als dan de waterdruppel, van zijn vaste bestanddelen beroofd, lichter wordt, dan stijgt hij naar de oppervlakte, neemt dan weer zout op, dat na uitdamping van het water is achtergebleven, wordt weer zwaarder en brengt de infusiediertjes nieuw voedsel.
Nemo aan dek van de Nautilus
En Aronnax - zelf toch ook een hoogleraar, in de Natuurlijke Historie nota bene! - doet niet veel meer dan kijken, luisteren en zich verbazen over de wondere wereld onder water. En de lezer kan ook feitelijk niet veel meer doen dan wat Aronnax doet. Kijken en je verwonderen - daar draait het in deze, als in de meeste van Vernes romans om.
| |
Ontdekkingsreiziger op pantoffels
Misschien ligt het daar wel aan dat het verhaal in deze roman maar niet van de grond komt en nogal abrupt eindigt; alles gaat om wat er te zien is, daarbuiten ‘gebeurt’ er eigenlijk niets. Zoals hij gewoon was te doen documenteerde Verne zich ook voor zijn zesde roman uitvoerig. Zo verzamelde hij gedetailleerde informatie over de zee, over het leven aan boord van een schip en over verschillende typen schepen en machines. Hij kocht een zeilsloep, de ‘Saint Michel’, waarmee hij in het gezelschap van zijn vijfjarig zoontje (Michel) tochtjes maakt langs de kust van het Kanaal en boekte passage op een van de grootste zeeschepen van die tijd, de Great Eastern, voor zijn eerste grote zeereis - vanuit Liverpool naar de Verenigde Staten - onderweg
| |
| |
driftig notities makend, en pratend met bemanning en de officieren. Met die feiten zit het dus wel snor, maar met de avonturen niet. Twintigduizend mijl onder zee is niet werkelijk een avonturenroman; het is veel meer een reis ‘autour d'une chambre’. In zekere zin is de beschrijving van het interieur van de Nautilus daarvoor kenmerkend: nergens valt aan af te lezen dat de verblijfsruimten van Nemo zich aan boord van een schip bevinden, laat staan een onderzeeboot, met z'n normale, zeer krappe behuizing. Nemo omringt zich onder water met allerlei soorten luxe: je zou diens eetkamer, bibliotheek en salon net zo goed in een chic appartement aan een Parijse boulevard kunnen situeren. Vergelijk deze beschrijving van het interieur van de Nautilus:
De film-Nautilus duikt op
Kapitein Nemo stond op; ik volgde hem. Een dubbele deur achter in de zaal ging open en ik kwam in een kamer van gelijk formaat als die welke wij zojuist hadden verlaten. Het was een bibliotheek. Hoge palissanderhouten kasten, met koper ingelegd, bevatten op brede planken een groot aantal gelijk ingebouwde boeken; zij stonden rondom in de zaal en daaronder waren gemakkelijke, met bruin leder overtrokken rustbanken. Lichte, beweeglijke lessenaars die men naar willekeur naar zich toe kon draaien of wegschuiven, waren hieraan bevestigd om er de boeken, die men las, op neer te leggen. In het midden stond een grote tafel met brochures en enige oude nieuwsbladen bedekt. Het elektrische licht scheen over het prachtige geheel en viel door vier matglazen bollen van het plafond naar beneden. Ik bekeek deze magnifiek ingerichte zaal met bewondering en kon mijn ogen niet geloven.
Nemo en zijn gezellen reizen comfortabel en voorzien van alle gemakken en ze krijgen alle tijd om zich aan de vertoonde wonderen te vergapen. Net als de legendarische romanfiguur Des Esseintes uit A Rebours (Tegen de keer) van J. Huysmans uit 1903 hoeven ze nauwelijks uit een leunstoel op te staan om te ‘reizen’. Vernes roman tovert de lezer de onderzeese wonderen voor ogen, ongeveer zoals de negentiende-eeuwse Wereldtentoonstellingen hun bezoekers een kant en klaar, uit verre streken verscheept Batak-, Pygmeeën of indianendorp voorschotelde, compleet met levende Stoffering, of zoals de latere panoramas de ‘reiziger’ bekend maakte met verre landen en streken, zonder dat hij daadwerkelijk van z'n plaats kwam. Parijzenaars konden op de Wereldtentoonstelling van 1900 bijvoorbeeld kiezen voor een ‘treinreis’ aan boord van de ‘Trans-Siberische-Spoorweg’: comfortabel gezeten in nagebouwde treinwagons, voorzien van alle gemakken (‘salons, eetzalen, rook-, slaap-, en kleedkamers, bars, een keuken ingericht voor fijnproevers, een behoorlijke kapsalon, zelfs een badkamer met gymnastiekzaal,’ zo staat er te lezen in de beschrijving die Leonard de Vries ervan heeft opgenomen in
| |
| |
zijn Knotsgekke uitvindingen van de 19e eeuw, en heeft ontleend aan het contemporaine tijdschrift De Natuur, de Nederlandse tegenhanger van het Franse La Nature) ontrolt zich voor de ogen van de toeschouwers het landschap dat reizigers kunnen aanschouwen wanneer de geplande 9574 kilometer van de echte spoorweg van Moskou naar Peking zal zijn voltooid. Of ze bezochten het Mareorama, waar ze op een nagebouwd scheepsdek terecht kwamen, dat dankzij een systeem van hydraulische zuigermotoren en vlotters in water het stampen en rollen van een schip op zee kon imiteren; ondertussen ontrolde zich tussen enkele verticaal geplaatste cilinders zowel aan ‘stuurboord’ als aan ‘bakboord’ van het ‘cruiseschip’ een groot doek, waarop de Middellandse Zeekust van Nice naar Venetië, Napels en uiteindelijk Constantinopel was afgebeeld. Reizen zonder de ongemakken van het reizen - het is bijna een negentiende-eeuws cliché.
Dat het verhaal van Verne feitelijk nergens heen gaat en slechts een aaneen-schakeling is van ‘vertoningen’, ligt voor een deel aan degene die het bij de beschreven reis voor het zeggen heeft: Nemo heeft het leven op aarde afgewezen en gekozen voor een permanent verblijf onder water. Daar zwerft hij zonder doel rond, zij het om de tijd te verdrijven, zij het bij gebrek aan een dieper gevoeld levensdoel.
De film-Nautilus voor het eiland van Nemo
De lineaire structuur van het verhaal is door sommigen ook in verband gebracht met Vernes vroege carrière, de periode vóórdat hij begon aan avonturen- en reisromans, toen hij zich nog concentreerde op toneelwerk voor vaudeville- en boulevardtheaters. Dat het boek ooit zou tot film zou worden omgewerkt lag dan ook voor de hand, want het verhaal leent zich bij uitstek voor een lineaire vertelwijze. Toch wreekt zich ook hier het gebrek aan werkelijk avontuur, wat verklaart dat de Disney-verfilming uit 1954 een veel oorlogszuchtiger Nemo (James Mason) laat zien en een hoofdrol reserveert voor toenmalig actieheld Kirk Douglas, die zich als Ned Land veel actiever opstelt dan zijn romanvoorbeeld.
| |
Twee gezichten
Verne mag dan een ‘ontdekkingsreiziger op pantoffels’ zijn, in enkele opzichten toont hij zich toch een visionair. De duikboot die hij ten tonele voert, is in de tijd waarin hij zijn roman schrijft immers nog toekomstmuziek. Slechts enkele fantasten en fanaten geloven aan de mogelijkheid om onder water te varen. Een van de eersten onder hen is de Amerikaan Fulton, die zijn idee voor een onderzeeër al in 1798 aan Napoleon presenteerde als een geschikt middel om het Kanaal over te steken en Engeland te veroveren. Napoleon weigerde overigens...
| |
| |
In 1859 deponeert een andere Amerikaan, Delonney, op zijn beurt plannen voor een onderzeeboot. Verne leert van het bestaan van die plannen in 1867 en het is redelijk zeker dat hij een deel van de inspiratie voor zijn roman ontleende aan die plannen. De naam Nautilus is dan ook bedoeld als hommage aan Fultons onderzeeër, die Nautile was gedoopt. Wanneer de Franse ingenieur Gustave Zédé, zo'n twintig jaar later, de eerste werkelijke onderzeeër, de Gymnote, construeert, realiseert men zich dat Verne als een van de voorlopers van het varen onder de zeespiegel moet worden beschouwd. Dat het in het geval van Vernes Nautilus gaat om een romancreatie wordt duidelijk wanneer we de snelheden van de beide onderzeeërs vergelijken: de Nautilus vaart vijftig knopen, voortgedreven door een - zoals gebruikelijk bij Vernes contrapties - onbekende vorm van energie, de Gymnote haalt op z'n elektromotor ternauwernood zeven knopen. Maar Verne betoont zich in meer opzichten een visionair: het duikerspak waarmee de opvarenden van de Nautilus hun uitstapjes op de zeebodem maken, werd in werkelijkheid pas in de jaren vijftig van de twintigste eeuw, dus zo'n zeventig jaar later in gebruik genomen.
De duikpakken van Nemo
Opvallend is verder dat Verne Nemo de zee niet alleen als medium voor transport laat gebruiken: alles wat men aan boord van de Nautilus nodig heeft, zoals voedsel, kleding, ja zelfs sigaren, komt uit de oceaan. Nemo heeft zelfs een middel gevonden om elektriciteit op te wekken met aan zeewater onttrokken metalen. De zee is niet alleen een verbazingwekkend gezicht om te zien, maar ook een niet te onderschatten middel om in het menselijk bestaan te voorzien, zo suggereert Nemo:
En die zee, mijnheer Aronnax, die zo wonderbaarlijk en onuitputtelijk is, voedt mij niet alleen, maar verschaft mij ook de kleding. De stof die ik draag wordt geweven uit het bekleedsel van sommige schelpen en geverfd met het purper van de oude schelp, terwijl de verschillende kleuren erop worden aangebracht door violet dat ik uit een plant in de Middellandse Zee (aplysis) haal. De reukwerken op uw toilettafel worden uit zeeplanten getrokken; uw bed is van het zachtste zeegras, uw pen is een walvisbaard, uw inkt het afgescheiden vocht van een weekdier dat men de Spaanse zeekat noemt. Alles komt uit zee, zoals het er eens weer naar zal terugkeren. [...]
Ja, ik heb haar lief! De zee is alles; zij bedekt zeven tiende van de aardbol; haar adem is zuiver en rein; het is de onmetelijke woestijn, waar de mens nooit alleen is, want hij voelt rondom zich het leven; de zee is de uiting van een bovennatuurlijk en wonderlijk leven.
| |
| |
Het idee om de zeebodem werkelijk te cultiveren is tot nu toe (nog) niet gerealiseerd, maar Vernes ondergrondse kolenmijn kan best als de negentiende-eeuwse variant worden opgevat van de twintigste-eeuwse olieboor-platforms.
Toch, en ondanks alle visionaire en technische vondsten, blijft de zee bij Verne een mysterieus gebied, een wereld van onbekende dimensies, waar wonderen zijn te aanschouwen, maar waar vooral ongekende gevaren huizen. Wat dat betreft ligt er niet zo'n grote afstand tussen de roman van Verne en een film als Jaws: uit die ondoorgrondelijke diepte kan altijd iets opduiken met scherpgepunte tanden - in die diepte daar beneden loert steeds iets dat het op de mens voorzien heeft. Nemo en zijn schip worden in een van de laatste hoofdstukken niet voor niets aangevallen door een reuzeninktvis en - uiteindelijk - ‘vermalen’ tussen de ‘kaken’ van de maalstroom.
In die zin is het boek van Verne ook een boek met twee gezichten. Het ene gezicht keert zich naar de toekomst, met machines die het mogelijk maken door te dringen tot in voor de mens nog onbetreden dimensies, zoals het luchtruim, de diepzee of zelfs een ander hemellichaam, het andere kijkt direct terug naar het verleden, naar de tijd toen de zee nog een no-go area was, net zoals het hooggebergte en de heidegronden - woeste, ongecultiveerde natuur - of verder terug nog, naar de Middeleeuwen met z'n geloof in de gapende hellemond, waarin de mens kans loopt reddeloos te verdwijnen.
De machinekamer van de Nautilus, zoals afgebeeld in de roman
Het geloof in de vooruitgang en in de menselijke mogelijkheden om de natuur te beheersen krijgt bij Verne uiteindelijk altijd een duw. Nemo verzet zich weliswaar tegen de heersende machten en daarbij ook tegen de heersende moraal, waar hij, zoals hij zelf aangeeft, als een moderne Prometheus bóven staat, maar hij blijft uiteindelijk toch een eenling, iemand aan zijn zelfgekozen leven in ballingschap maar weinig richting weet te geven. Wellicht verklaart dat zijn de melancholische houding: Nemo is de personificatie van de mens in een maatschappij die op het punt staat ingrijpend te veranderen, maar (nog) niet weet waar dat naartoe gaat; hij is de ‘niemand’ die model staat voor ‘iedereen’, de mens die probeert zijn lot [omen] zelf in de hand te nemen, maar ondanks de hulp van de techniek uiteindelijk in de tomeloze krachten van de natuur toch zijn meerdere moet erkennen.
Pieter de Nijs (1953) is neerlandicus en kunsthistoricus en eindredacteur van BZZLLETIN.
|
|