Graa Boomsma
Branding achter Schoorl
Het moet bijna avond zijn, want de zon geeft de Noordzee zo'n zilverachtige glans dat hij bezig lijkt een reusachtige ribbelglasplaat over het zoute water te leggen. Op de foto bij tegenlicht krijgt de gestalte in de branding, op de lichtgebogen rug gezien, donkere contouren.
Daar sta ik, tot mijn knieën in het water, met mijn handen langs mijn zij. Ik staar over de zee, de aanrollende golven lijken mij terug te willen duwen naar het strand, tegelijkertijd wil de onderstroom me tot voorbij de branding trekken. Mijn voeten zakken weg in het zand.
Ik weet niet wie mij, een zesjarige jongen met vakantie in Schoorl, in die houding gefotografeerd heeft. Mijn moeder, vermoed ik, omdat mijn vader staat te vissen op de uiterste punt van de pier en zij de strandspullen al in het inpakken is. In welke tas past het fototoestel? Dan ziet ze mij staan.
Heeft ze me gevraagd waarom ik daar zo stil stond, wat ik dacht? O nee. Was het de laatste vakantiedag? Voelde ik de pijn op mijn verbrande rug? Zag ik op tegen nóg een nacht in het houten vakantiehuisje?
Juni 1959, Gerard in zee. Het staat met potlood achter op de zwart-witkiekje geschreven als ik die uit mijn fotoalbum haal. Ik herken het handschrift van mijn moeder. Achter op de foto staat een gestempelde code, 667E, in vervaagde paarse inkt.
Nou, wat dacht je toen, zomer 1959, uitkijkend over de deining terwijl de avondzon de zeevlakte liet oplichten? Het water kabbelde rond mijn knieën. Wat ik nog wel heel goed weet: dat ik doodsbang was voor water. Kopjeonder durfde ik niet. Ik zag op tegen de zwemlessen die ik vanaf augustus moest nemen. Nog steeds ben ik het schoolvriendje dankbaar dat me een jaar of wat later in het zwembad ruw onder water duwde en me zo bevrijdde van mijn watervrees.
Wat kon die zesjarige jongen, die nog moest leren schrijven, in godsnaam denken of mijmeren toen hij bij vroege avond stond te staren over de Noordzee? Wat staat hij ver van me af, en hoe dichtbij is hij nog met zijn weggedreven zeegedachten: zijn kinderadem strijkt langs mijn vijftigjarige wangen. Mysterieuze metamorfose.
Noem het nostalgie, dat verlangen naar wat nooit meer terugkomt of opklinkt, naar alles wat is verdwenen. Goed, maar met zo'n vaag overkoepelend begrip ben ik er niet, kom ik niet waar ik per se wil zijn.
Medea weet in Ovidius' Metamorphosen niet alleen een oude man tot jongeling om te toveren, zij beheerst ook de wereldwateren: zij maakt een wilde zee weer kalm en een kalme wild met haar toverzangen.