betekenende accenten en over een breed veld uitgezette, gecamoufleerde rijm- en beeldpatronen. Altijd is ze muzikaal, of het nu gaat om gepassioneerde liefdesliederen of - naar het voorbeeld van oude Mexicaanse doodslyriek - om ‘liederen van angst en vertwijfeling’.
Terzijde kan nog een kwaliteit van dit oeuvre worden aangestipt: zijn grote innerlijke samenhang. Dat is des te opmerkelijker omdat Ten Berge zowat alle literaire genres beoefent. Hij verzamelde mythen en fabels van de oorspronkelijke bewoners van Noord- en Zuid-Amerika, indianen en inuit, schreef essays op het snijvlak van etnologie, mythologie en poëzie, vertaalde poëzie van de Azteken en van onder andere Mark Strand, Christopher Middleton, Gary Snyder, Ezra Pound, Xavier Villaurrutia en - samen met Marguerite Törnqvist - Gunnar Ekelöf, niet minder dan de complete Byzantijnse trilogie.
Fragmenten van al dat werk, alsook van zijn eigen poëzie, spelen een meer dan ornamentele rol in zijn verhalen en romans, vanaf Een geval van verbeelding (1970) en De beren van Churchill (1978) tot Het geheim van een opgewekt humeur (1986) en De jaren in Zeedorp. Laatstgenoemd boek gaat over een ontluikend dichterschap, al valt het op dat de gedichten die we erin aantreffen erg goed zijn voor zo'n beginneling. Het is dan ook niet verwonderlijk dat sommige daarvan, ‘Sturnus vulgaris’, ‘Liefde, ooit’ en delen uit de reeks ‘Cantus firmus’, korte tijd later in Oesters & gestoofde pot (2001) opduiken. Zou het toeval zijn dat juist in die twee laatstgenoemde gedichten toch weer melancholische sporen van Roland Holst leesbaar zijn?
Poëzie, ook de meest autonome, staat in een traditie. Ten Berge is zich daar als weinig anderen van bewust. Zijn werk sluit aan op de oudste orale tradities maar wortelt tegelijk in de avant-garde van de twintigste eeuw. En dat is niet zomaar een vorm van eclecticisme, het gaat hem om de synthese van het oudste en het nieuwste. Waar de avant-garde, op zoek naar onbewuste vrijheidsbeperkende vooroordelen en eenzijdigheden, alle vertrouwde bindmiddelen van de taal demonteerde, maar daarbij het uitzicht op een nieuwe en complexere toegankelijkheid vaak verloor, componeert Ten Berge met dat taalpuin opnieuw vitale taalmuziek. De cryptopoëzie van Ezra Pound herschrijven via de directe lyriek van Gorter en de bedachtzame transparantie van Nijhoff, zo zou men, ietwat gechargeerd, de inzet van zijn omvangrijke Texaanse elegieën (1983) in poëticaal opzicht kunnen formuleren.
In een essay over Canto Ostinato van Simeon ten Holt, ook al afkomstig uit Bergen, heeft Ten Berge voor die inzet de term ‘welluidende avant-garde’ gemunt. De avant-garde was de seismografische reactie op de catastrofale desintegratieverschijnselen van de twintigste eeuw; maar ‘om niet aan de