Bzzlletin. Jaargang 32
(2003-2004)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 31]
| |
Piet Gerbrandy
| |
[pagina 32]
| |
Tramontane, ziet de lezer die wel eens in Italië is geweest of ooit Latijn heeft geleerd, is een persona van de dichter.Ga naar voetnoot2. Toen Aristaios probeerde Eurydike aan te randen, trapte het wicht op een slang die haar dodelijk verwondde. De rest van het verhaal behoort tot de belegen evergreens van de Europese literatuur. Hoe haalt een weldenkend dichter het in zijn hoofd om na Rilke, Achterberg en Lucebert voor de zoveelste keer die Orpheus-thematiek op te dissen? Mag de lezer weer een afdaling in de hel verwachten, in de traditie van de Odysseia, Vergilius, Dante en Pound? En moeten we Freud, Frazer, Claes en Van der Paardt optrommelen om uit te leggen dat die katabasis niets anders is dan een afdaling in onszelf, die steevast in verband gebracht kan worden met de mythe van de stervende en verrijzende god?Ga naar voetnoot3. Niet alleen weten we dat allemaal allang, bovendien is het grootste deel van dat soort verhalen niet waar. God bestaat niet, Jezus noch Dante heeft de hel bezocht, het graan behoeft niet te sterven om te kunnen verrijzen en ook het onderbewuste is al decennia op zijn retour. Ten Berge veronderstelt een eruditie die niemand bezit, herkauwt oeroude thema's en verwijst naar mythen waarin geen verstandig mens meer gelooft. Exeunt Transmontanus en zijn Texaans Inferno? We zullen zien.
Taal moge bedoeld zijn om in elkaars hoofd te kunnen kijken, in de praktijk komt daar weinig van terecht. Hoe eenvoudiger de mededeling, des te kleiner de kans dat je een glimp opvangt van wat je medemens denkt. Wat denkt een spreker bij de uiting ‘Lekker weertje’? In ieder geval iets anders dan hij zegt. De minnaar die beweert van zijn geliefde te houden, vereenvoudigt zijn gevoelens dermate rigoureus, dat de verklaring bijna betekenisloos is. Alleen wie omwegen kiest, vage hints geeft en wat hij wil zeggen omslachtig verpakt, dwingt zijn gesprekspartner de krochten van zijn brein binnen te dringen. Je sleept je toehoorder je hol in en verplicht hem te zien wat jij ziet, te lezen wat jij hebt gelezen en het neerwaartse pad te betreden dat jou vertrouwd is.
Maar de taal zelf is besmet. ‘Alle woorden zijn gebruikt’, zegt Ten Berge. Hoe kun je een woord als ‘liefde’ of ‘dood’ nog gebruiken zonder verveling op te roepen? Is het niet onvermijdelijk dat de lezer stopt met denken zodra hij ‘roos’ of ‘hel’ ziet staan? ‘Make it new,’ zei Pound. Zeker, alle woorden zijn gebruikt, maar: Breek ze
En gebruik het gruis van oude metaforen
Beelden uit de steentijd
Die bederf en lippendienst doorstonden
| |
[pagina 33]
| |
Zinnen die hun soepelheid behielden
Woorden van de straat
Die afgemat in de riolen sliepen
Sinds het debacle van Babel zijn woorden gebruikt, verkracht en door het slijk gehaald. Is Ten Berge erin geslaagd ze af te stoffen en als nieuw te laten schitteren? Heeft hij de beelden uit de steentijd zo gerangschikt dat ze een nieuwe betekenis kregen? Resulteert zijn recycling van eeuwenoud afval in vruchtbare bodem? Begin, schrijf. Volg de dichter op zijn tocht door de taal, schrijf hem na. Slaag je erin hem bij te benen tot de uitgang van het gedicht, dan zal hij zich nog eenmaal omdraaien. Misschien weet je dan eindelijk wie hij was.
Texaanse elegieën is een reeks van dertien episoden in de Europees-Amerikaanse traditie van het lange, meer of minder verhalende gedicht, zoals geschapen en onderhouden door Dante, Shelley, Gorter, Eliot en Nijhoff, om een niet geheel willekeurig lijstje voorgangers te noemen. De kortste elegie telt vijf strofen van vier regels (XIII), de langste neemt maar liefst 25 bladzijden in beslag (XI). Alleen al door de titel wordt de suggestie gewekt dat de bundel als een geheel moet worden gezien. In de ‘aantekeningen’ plaatst Ten Berge zichzelf expliciet in de ‘binnen- en buitendijkse traditie van het lange gedicht’, bovendien duiken daar enkele namen op die de lezer op een spoor zetten: Ezra Pound, Jorge Luis Borges, Kurt Schwitters, Hadewych, Anna Bijns, Cesare Pavese, Gunnar Ekelöf. Het gedicht wordt voorafgegaan door twee motti, ontleend aan Shelley en San Juan de la Cruz. Wie zonder gids dit duister woud van eruditie binnentreedt, late alle hoop varen. | |
IIn den beginne is het woest en ledig: Leeg toneel onder een grijze lucht
Tijd van afweer en omhelzingen
Verstikt gejammer binnenin
Welke menselijke tragedie of goddelijke komedie mag de toeschouwer verwachten? Zal op het woord van een god de belichting ingeschakeld worden? Maar alle woorden zijn al gebruikt en hebben hun magie verloren. Toch klinkt er een stem: ‘Begin, schrijf, / bij voorbeeld / Dat wij leven, zeiden ze’. En zo is het begonnen, hoewel de dichter er weinig vertrouwen in heeft: | |
[pagina 34]
| |
Desnoods zonder spraak-Kunst
of spreeklust, want zo lang
Door mondzeer gestoord
Dat het zwijgen tot de lippen staat
Korzelige, onopgesmukte taal zullen we te horen krijgen, ‘zonder grondslag of uitzicht’. De dichter begint bij nul. Hij realiseert zich dat het geen zin heeft je tegen de taal van het heersende ‘systeem’ te verzetten, want tegen het geweld van de staat leg je het altijd af. Maar je kunt trachten de taal van binnenuit te hervormen en zo te gebruiken dat ze het systeem omzeilt, je kunt er een parallelle wereld naast zetten, een wereld die misschien niet mooier, maar wel echter is dan die van alledag. ‘Laat geen onbeschreven blad / Onaangesproken liggen’, benut alle middelen die je ten dienste staan, aldus de opdracht die de dichter zich stelt. Meteen daarna vergelijkt hij het onbeschreven blad met een ‘dronken muurbloem’ op een Amerikaans tuinfeest. Schrijven is een seksuele handeling, zij het dat die niet als erg aantrekkelijk wordt voorgesteld. De associatie met het mompelende meisje dat ‘verfrommeld zich vergat’ brengt een van de verhaallijnen op gang: Ten Berge schrijft sterk associatief, het is de kunst zijn stream of consciousness te blijven volgen. In enkele van de elegieën bevindt de verteller of hoofdpersoon - het perspectief wisselt - zich in de Verenigde Staten, met name in Texas. Het is niet ver gezocht hier een autobiografische component te veronderstellen, want aan het begin van de jaren '80 heeft Ten Berge enige tijd in Texas gewoond. Maar van belang is dat niet. | |
IIDe tweede elegie bestaat uit drie gedeelten. In het eerste en laatste rijdt de verteller samen met de Borges-kenner Emir Rodrigues Monegal en de Braziliaanse dichter en Pound-vertaler Haroldo de Campos door een stoffig landschap naar Hailey, Idaho, de stad waar Ezra Pound werd geboren. Het middendeel beschrijft een bezoek aan een Turner-tentoonstelling in de Londense Tate Gallery, in het gezelschap van de Britse schrijver Nathaniel Tarn. De elegie bevat nogal wat citaten uit het werk van Pound. Er valt niet aan te ontkomen: ik moet Pound gaan lezen, de fascist die de lezer terroriseert door uitsluitend in obscure citaten te spreken. Jarenlang heb ik me gekoesterd in comfortabele vooroordelen en het is me altijd een raadsel geweest waarop de reputatie van deze foute gek is gebaseerd. ‘Il miglior fabbro’, zo noemde T.S. Eliot hem, in navolging van Dante, die met deze woorden de twaalfde-eeuwse provençaalse dichter Arnaud Daniel aanduidde - een van Pounds favorieten. De betere vakman: maar wat is er zo | |
[pagina 35]
| |
knap aan het op elkaar stapelen van citaten? En heeft Pound niet alles wat hij aanraakte bezoedeld? Compromitteert Ten Berge zich niet door op zijn beurt de Cantos te verknippen en in zijn elegieën op te nemen? Ik besluit mijn Pound-lectuur aan te vangen aan de hand van de vijftien Cantos die Ten Berge in 1970 vertaalde en becommentarieerde.Ga naar voetnoot4. Ik ga zitten en lees. En merk hoe ik al na een paar regels het werk binnnengesleept word, hoe ik mij laat inpakken door de - inderdaad - fabelachtige techniek van deze magiër. Mijn bezwaren blijven overeind, want al die verwijzingen naar boeken die ik niet ken irriteren me en Pounds verheerlijking van de middeleeuwen lijkt een voorbode van zijn latere politieke keuzen, maar wat een poëzie! Wat een ritme, wat een fonkelende beelden! Eliot had gelijk toen hij zijn Waste Land eerst aan Pound voorlegde: diens trefzekere hand schrapte ruim de helft van de fragmenten waarmee Eliot zijn bouwval stutte.Ga naar voetnoot5. Ten Berge bewondert Pound, maar voelt zich genoodzaakt ook diens zwarte zijde te benadrukken. ‘Wij moeten nooit de ogen sluiten / Voor de fouten van de meester,’ zegt Nathaniel Tarn. ‘Maar, bij god, hij is de meester!’ Het is dan ook geen toeval dat Ten Berge vooral naar de allerlaatste Cantos verwijst, waar Pound inziet dat zijn project mislukt is. ‘Ik krijg er geen samenhang in’; en: ‘Probeerde het aards paradijs’ maar ‘woorddromen werden verbrand’.Ga naar voetnoot6. In Canto XX vertelt Pound over zijn bezoek aan de bejaarde Duitse filoloog Emil Lévy, een autoriteit op het gebied van de Provençaalse poëzie. Beide heren breken zich het hoofd over de betekenis van het woord ‘noigandres’ dat voorkomt in een gedicht van Arnaud Daniel. Misschien is het de verbastering van wat elders in het gedicht staat: ‘l'olors d'enoi gandres’ (‘je zult de geur van ennui overwinnen’(?)).Ga naar voetnoot7. Het onzinwoord ‘noigandres’ werd in de jaren vijftig de naam voor het tijdschrift van een groep concretistische dichters uit Sao Paulo, waartoe Ten Berges reisgenoot Haroldo de Campos behoorde. Zij lieten zich inspireren door Pound, Kurt Schwitters en De Stijl. Vandaar dat in deze elegie ook naar Schwitters' vermaarde lofzang op Anna Blume wordt verwezen (‘O du, Geliebte meiner siebenundzwanzig Sinne, ich liebe dir!’), een naam die verderop in Ten Berges gedicht wordt geassocieerd met de blauwe bloem van Novalis. Begint Pound zijn Cantos met het verhaal van Odysseus' bezoek aan het schimmenrijk, ook Ten Berge heeft een afdaling in de hel voor ogen. Niet zonder reden vertelt hij dat Pounds vader Homer heette, en dat Pound zelf ‘bedreigd door duurzame Umnachtung / In de doolhof zonder draad, / Dante noch Odysseus’ ronddwaalde. Het woord ‘Umnachtung’ stelt Pound op één lijn met Hölderlin, wiens psychisch labyrint niet van een uitgang voorzien was. Ten Berge wil in het voetspoor van de Amerikaan de onderwereld in. Met bluegrass op de autoradio beginnen de drie heren aan hun afdaling: | |
[pagina 36]
| |
Het zicht verflauwt
De voorruit koekt snel dicht
Met muggelijken
Het is zoals ik zeg, dit is
De weg naar Whiskey River
Reikhalzend, lippen op elkaar
Rijden we uit tot aan het water
| |
IIIDeze Styx bevat geen water, maar whisky. In de derde elegie wordt de verteller op een koude morgen in april - de wreedste maand - gewekt doordat een stomdronken dichter (Emir of Haroldo?) tegen de deur van zijn hotelkamer valt. De Homerisch mompelende bard wordt in bed gelegd, waar hij direct in slaap valt: (ik) ‘zag / hoe je het zeil van een simpele / Droom hees / en alles eenvoudig werd / Alsof je nog lang / niet was geboren’. Dronkenschap en slaap als tijdelijke ontsnapping aan het labyrint. | |
IVDe vierde elegie wordt aangeduid als ‘alba’, het occitaanse genre waarin geliefden 's morgens met tegenzin afscheid van elkaar nemen. De protagonist, hier steeds in de tweede persoon aangesproken, ligt om vier uur 's ochtends in een gehorige Amerikaanse motelkamer te denken aan de vrouw die hij in zijn eigen land achterliet. Hoewel een verwijzing naar Hadewych de suggestie wekt dat de voorbije verbintenis die met een goddelijk wezen is geweest, lijkt de vrouw ten dode opgeschreven. Hij stelt zich voor hoe zij voor de spiegel haar borsten op knobbeltjes onderzoekt, en hoe zij de schuifelende stap van een oude man op een brug verneemt: Hij woont in Avondrood, een flat
Vlak om de hoek
Hij zingt al vroeg
Een lied
(Let wel, in zulk een straat
Is zingen slechts de hartstocht van een zweer)
Is deze bejaarde de Dood zelf, die elke morgen zijn kogelronde Kerberos uit- | |
[pagina 37]
| |
laat?Ga naar voetnoot8. Of is hij Orpheus die zijn geliefde komt halen? Aan welke kant van de Styx bevinden we ons eigenlijk? In zijn bed herinnert de reiziger zich betere tijden, toen de vrouw nog mooi en jong was: ‘Naast hen een gedekte tafel op een laag ommuurd terras, / Bloemen, glaswerk, fruit in brede schalen / En een schenkkan met een tuit; / Zonnehoed en honinggeur denk je erbij’. Maar die tijd is voorbij: Sneeuwjacht buiten
Dikt de stilte in
Tot een verstikt gejammer
Binnenin
| |
VIn de vijfde elegie wordt Tramontane geïdentificeerd met Aristaios. Net als in het eerste gedicht wordt liefde als een schrijfproces voorgesteld: ‘Kill your darlings, dichter!’ De dichter heeft het vermogen zijn geliefden eenvoudigweg te schrappen. Maar wie zijn honing (honey) kwijt is, gaat op zoek naar nieuwe. In deze elegie wordt de impotente (‘speelden / niets meer klaar’) moordenaar van Eurydike uitgenodigd voor het tuinfeest dat al eerder was aangekondigd. Erg gezellig is het er niet: Zijn Penelope pisnijdig
En Kalypso te ver weg
Stond hij uren met verstuikte oren
En een plastic lach
Tussen wasknijpers en lampionnen
De feestgangers blijken in hun kritiek op linkse dichters al net zulke foute taal uit te slaan als Ezra Pound, maar Tramontane gaat er wijselijk niet tegenin. De party eindigt wanneer ‘zo'n dronken made- / Lief al haar kleren uittrok’ en in elkaar zakt. Het herinnert hem aan de vrouw die hij verloor. | |
VIDe darts waarmee Tramontane zich op het tuinfeest aan de verveling probeerde te ontworstelen worden in de zesde elegie getransformeerd tot pijlen van woorden die zijn geliefde onaangenaam hebben getroffen. Wanneer zij hem zijn botheid verwijt, voelt hij zich niet aangesproken: ‘Een bagatel, zei hij, zoiets, / misschien een pijl, ik / Weet het niet, een pen of zo / die haakt in eigen vlees’. Als de pijl die haar geraakt heeft een pen is, moeten we aanne- | |
[pagina 38]
| |
men dat de dichter haar doodgeschreven heeft, een laaghartige daad die hemzelf uiteindelijk diep zal treffen. Tramontane blijft de Aristaios die zijn honing kwijt is. In cursieve regels wordt de identificatie van de geliefde met Eurydike de lezer nog eens ingewreven: ‘een slang, geen gevederde // gleed langs de oever, beet / in haar voet’. De gevleugelde slang Quetzalcóatl, bij de Azteken een god van wijsheid en van het oosten, komt al in Ten Berges bundel Personages (1967) voor.Ga naar voetnoot9. Eurydike is echter gebeten door een minder goddelijk wezen. De Aristaios uit deze elegie ligt ‘op de scheiding / tussen maïs en droge weiden’, op de grens tussen leven een dood dus, naast zijn geliefde. Dan rijdt hij in een pick-up truck naar de slangenboerderij van Daddy Texas. Tijdens een rookpauze onderweg droomt hij van een blinde passagiere, ‘behoedzaam als zo'n wilde / engel van de vaalt’. Ook Daddy Texas heeft geen bijen meer in zijn korven, maar anders dan Aristaios is hij in een prima humeur. Hij laat zien hoe je de ratelslangen kunt melken en kent een goed recept voor slangenvlees in bizonpens. Daddy Texas heeft het dodelijke monster gedomesticeerd, zodat het geen schade meer aanricht. Hij heeft zijn duistere driften in bedwang. Hoewel onze held eigenlijk weinig van primitieve rituelen moet hebben, volgt hij, onder het zingen van ‘Summertime’, de instructies van de slangenboer op. Als een Hopi-indiaan uit Arizona zegent hij de leeggemolken slangen en laat ze los ‘op de grens van maïs en droge weiden’. Maar het helpt niets: hij blijft een ‘Dichter zonder beelden / imker zonder bijen’. | |
VIIIn de zevende elegie zijn de rollen omgedraaid. Zestien van de achttien strofen worden uitgesproken door een vrouw die haar harteloze minnaar heeft zien vertrekken. Haar naam is niet Eurydike, maar Venus, want de man heet Adonis. Ten Berge verwijst naar Shelleys Adonais, de rouwzang voor Keats, waaruit ook een van de motti voor de Texaanse elegieën was gekozen. Als we de vrouw mogen identificeren met de in de steek gelaten geliefde uit de vierde elegie, wordt het vermoeden dat zij een godin is, en als zodanig misschien minder sterfelijk dan Aristaios/Tramontane denkt, bevestigd. Dat de man hier Adonis wordt genoemd, is geen best voorteken, want die kwam om tijdens de jacht. In de versie van Ovidius schenkt Venus haar geliefde een vorm van onsterfelijkheid.Ga naar voetnoot10. Ten Berges Venus is daarentegen zo verbitterd, dat het er voor deze Adonis niet goed uitziet. Ze heeft gelijk, want de man is een egocentrische klootzak: | |
[pagina 39]
| |
heeft deze man wel
Ooit de troost gebracht
die iemand langer dan
zijn oogopslag is bijgebleven?
| |
VIIIEnige wroeging is hem echter niet vreemd, want hij realiseert zich: Hoe het oog het lichaam wil betrekken
Hoe zijn oog haar lichaam snel betrok
Hoe men liefheeft wat gesloopt wordt
hoe hij liefhad wat ontbrak
Zijn gevoelens worden omschreven als een ‘rouw zonder extase; / Daar klonk de ragtime en hier draait / de wals van het valse gevoel’. Om te begrijpen wat er in hem omgaat, leest hij de gedichten van Catullus en Propertius - ook favorieten van Pound. Het is een goede keuze, want deze Romeinse grootmeesters van de erotische poëzie waren vooral gespecialiseerd in bedrog, frustraties en dubbele bodems. Wanneer hij even opkijkt van zijn lectuur, ziet hij hoe ‘de dorpsfanfare / Op een lijkstoet stuit’, en ‘fluwelen majorettes de gelaarsde / benen blijven trillen in een fletse straat’. Bert Haanstra in Texas? | |
IXIn de negende elegie keert onze held terug naar het mythische landschap van zijn jeugd: een brug, een sloot met snoeken, onweer boven het bos en in de verte de klok van de Ursulinen. Ook hier moet Ten Berge uit eigen ervaring hebben geput. Tussen Alkmaar, waar hij opgroeide, en Bergen ligt immers een Ursulinenklooster - waarbij het misschien geen toeval is dat de stichteres van die orde, Angela Merici, doorgaans als pelgrim wordt afgebeeld. Naderend onheil hing al in de lucht: ‘eerste huivering / door ongeschoren velden, / lege bunkers’, maar toch: Dit was de plek, daar
was de plaats waar hij las
wat hij later beleefde
Een hand op een knie
| |
[pagina 40]
| |
een klit in het haar
en haar fiets in het gras
De dichter laat in het midden of de in deze laatste strofe beschreven situatie droom, dan wel realiteit is. Het is, ook door rijm en ritme, een van de weinige lyrische passages in de elegieën. | |
XOok in het tiende gedicht worden vraagtekens geplaatst bij het realiteitsgehalte van herinneringen, hier opgeroepen door een foto. ‘We spreken af’, zegt de dichter, ‘dit is een werkelijkheid / Van toen / teruggebracht / Tot afbeelding van zes bij negen’. Het is geen leven, maar ‘een dood / Moment dat nauwgezet / Tot leven wordt geschreven’. Het gedicht valt uiteen in drie gedeelten. In het eerste wordt de foto beschreven. De vader van de nog niet geboren dichter staat met een ouderwetse hoed op in een winterlandschap. Hoewel de jonge vader lacht, meent de zoon, ruim veertig jaar later, te weten dat de man toen al hevig teleurgesteld was: ‘Mijn dromen verbrand / Mijn vrouw veel te kuis / Werd ik bang op de weg / En schuw binnenshuis’. In het tweede gedeelte komen de teleurstellingen van de dichter zelf aan de orde. Naast een cynische opmerking over stokoude mannen die tijdig een dreigende vrede voorkwamen, trekt voornamelijk een hopeloze liefde voor een schoolvriendin de aandacht - ongetwijfeld het meisje uit de vorige elegie. Na de dood van de vader vindt de zoon bij het opruimen van het ouderlijk huis nog een vergeten briefje van het meisje terug:Ga naar voetnoot11. ‘Wij zullen elkaar vinden
In het donker vol schaamte
Heimelijk huilend tussen oud gereedschap
In het roggeveld’
Dat hij het snippertje juist op dat moment aantreft, benadrukt de overeenkomst tussen vader en zoon. In het derde gedeelte vraagt de vader, die bezig is zijn tuin te harken, wat de zoon in 's hemelsnaam beoogt met het schrijven van gedichten. Terwijl moeder voorbijkomt op weg naar de kerk, mompelt de jongen beschaamd iets ‘over verbeelding / en de vruchten van de geest’. Met een ‘dunne hoge lach’ wijst de vader naar het godshuis: ‘Dat daar heeft mij levenslang / met vruchten van de geest bedrogen’. Inmiddels heeft Ten Berge vrijwel alles wat hij tegenkwam onklaar gemaakt. | |
[pagina 41]
| |
Er is afgerekend met Pound, met diverse oude geliefdes, met de verwaten Amerikaanse middenklasse, met het slangenritueel van de Hopi, en bovenal met het karakter van de hoofdpersoon zelf. Moeder wordt weggezet als hopeloos bijgelovig, vader is een uitgesproken loser. De lezer gaat verlangen naar een wending ten goede. Kwamen Odysseus, Orpheus, Aeneas, Dante en Leopold Bloom niet ongedeerd uit de onderwereld terug, weliswaar ‘sadder and wiser’, om met Coleridge te spreken, maar in elk geval vief genoeg om nog lering te kunnen trekken uit hun katabasis? | |
XIIn de elfde elegie wordt het menens. Het 25 bladzijden tellend relaas met de ondertitel ‘itinerario’ (reisgids) bestaat uit vier episoden. De droomtijd is definitief afgelopen en de reiziger wordt ‘meegesleept langs schrale gronden’ (waste land), om door een vleesetend landschap te worden verslonden: De hal van de eeuw
Die een helse provincie omspande -
Vuursproeiers, spekzachte
Kloven, een spuwing van bloedende as
Er is geen twijfel mogelijk: hier betreden we de hel. Als een toerist op Schiphol laat de reiziger zich per rolbaan langs de verschrikkingen van de twintigste eeuw voeren, zonder dat een Vergilius hem de weg wijst. Net als in het elfde (!) boek van de Odysseia en de eerste Canto van Pound duiken voortdurend schimmen op met wie de bezoeker maar heel even mag praten. Een oorlogshitser uit het begin van de eeuw kankert op joden en ‘vredesfanatici’ als barones Von Suttner, die in 1905 de Nobelprijs voor de vrede kreeg. Maar we zien ook Franse bosarbeiders die zonder blikken of blozen - Befehl ist Befehl - een prachtig woud tot braakland kappen. De camera registreert hoe een aristocratisch diner de geschiedenis in wordt gebombardeerd, Persephone wordt door Dis (Hades) verkracht, en Wagner, die zijn landhuis hoopvol ‘Wahnfried’ doopte, betreurt de verwording van zijn erfenis. De rolbaan leidt ook langs de Torre della Fame, waarin de uitgehongerde graaf Ugolino zich aan zijn kleinzoons vergreep, zoals Dante in Canto XXXIII vertelt.Ga naar voetnoot12. Maar het gebouw wordt, als de wolkenkrabber van Babel, door projectontwikkelaars ‘de hemel in / Gebouwd’. We bevinden ons kennelijk, in ballingschap, aan de stromen van Babylon, zoals het motto van Johannes van het Kruis al had aangekondigd. Inderdaad neemt de spraakverwarring toe. Onder het motto ‘alle woorden zijn gebruikt’ monteert Ten | |
[pagina 42]
| |
Berge de meest uiteenlopende fragmenten tot een misselijk makend pandemonium. Het ergste is dat ook in principe sympathieke standpunten aan taalbederf onderhevig zijn, zodat niemand die pretendeert enige smaak te hebben, ze nog zou durven onderschrijven: ‘Vrouwen Eisen / De Totale Rouw / Om Deurne, Dante & Dachau!’ En: ‘Graag Iets Naders / Omtrent DoodsEskaders’. De taal is besmet. Het eerste gedeelte van de elegie eindigt met een door en door smakeloos, retorisch sonnet. De strekking luidt dat het geen zin heeft hier naar Schoonheid te zoeken: ‘zwicht / Niet voor Herinnering of Moederschoot / Voordat je deze drekbeker hebt uitgedronken’. Dan ontmoet de reiziger op een driesprong de Zweedse dichter Gunnar Ekelöf, wiens Byzantijnse trilogie in 1985 door Ten Berge vertaald werd.Ga naar voetnoot13. Het middendeel van die bundel heet ‘Gids naar de Onderwereld’, maar het enige wat Ekelöf te bieden heeft is een vrouw met zeven sluiers, die de reiziger drie stenen geeft. Op zijn tocht ontmoet hij nu een aantal oude bekenden: gestorven schoolvriendjes, een opa en een oom, een minnares, de dichter Gilliams. In het derde gedeelte van de elegie neemt de inmiddels blinde Daddy Texas hem mee naar het diepste punt van de hel, waar in stinkende cellen mensen door zwartgelaarsde functionarissen worden gemarteld: ‘Cel aan cel dezelfde peepshow met bewegende modellen’. Enkele malen wordt benadrukt dat zingen hier onmogelijk is. Na verdere omzwervingen door dit gekkenhuis voelt hij de onderaardse gangen vollopen met giftig water. Een van de stenen die hij van de gesluierde vrouw had gekregen, een stuk bergkristal, helpt hem het hoofd koel te houden. Door de stroming van het water wordt hij naar de uitgang gesleurd en als lava naar buiten gespoten, over de Styx heen: ‘Een duiker in de lucht / Boven een brede grensrivier’. Maar zijn missie is definitief mislukt, want: op de andere oever, wazig
Als een fresco uit een ver verleden
Een figuurtje met geheven armen
In haar handen klapt bij een verlaten veer
De hel van de twintigste eeuw heeft de reiziger zo in beslag genomen, dat hij er Eurydike niet eens heeft opgemerkt. | |
XIIWat nu? Heeft de tocht hem gelouterd? Is hij er een beter en rijker mens van geworden? Hebben de verschrikkingen van Wereldoorlogen, Grote | |
[pagina 43]
| |
Sprongen Voorwaarts, Rapporten uit Rome en Chileense Junta's de bodem vruchtbaar gemaakt voor een betere wereld? Is het gestorven graan triomfantelijk herrezen? Het antwoord luidt eenvoudig: neen. Sterker nog, in de twaalfde elegie kruipt de dichter in de huid van een Latijns-Amerikaanse folteraar die hem zijn fiasco inwrijft. ‘Je werken zijn verdwenen / En je naam is niet bestaand’, zegt hij, ‘Wie ons in de wielen rijdt / Moet eraan geloven.’ De dichter heeft een poging gedaan het onderdrukkende systeem te ondermijnen, zich te onttrekken aan de taal van de heersende structuren, maar kan zich alleen verstaanbaar maken als hij de besmette code overneemt. Vandaar dat Ten Berge zich hier bewust compromitteert door zijn poëzie dood te verklaren: Je stembanden zijn doorgeknipt
Je polsen zijn gebroken
Je staat onthand
Je bent monddood
‘Had gedaan alsof je neus bloedt / Beetje achterlijk is soms gezond’, aldus de functionaris, die vaststelt dat híj, in tegenstelling tot de dichter, op zijn post is gebleven en braaf zijn plicht heeft gedaan. ‘Jij staat alleen / Jij ziet het groot, amigo // Dus jij laat je om de dooie / Dood niet kisten (zeiden ze)’. De kille ironie om het gedrag van de zogenaamd heroïsche dichter, die een vergeefse tocht door de hel ondernam om het kwaad in zichzelf en de wereld te slechten, ligt er dik bovenop. | |
XIIIToch heeft de dichter zelf het laatste woord. Hij spreekt tot zichzelf en zegt het enige wat een dichter in dergelijke gevallen kan zeggen: ‘Begin, schrijf’. Hij stelt vast dat zowel zijn leven als zijn gedicht door liefde en overlevingsdrang werd voortgestuwd, maar zonder weloverwogen plan vooraf. Bestaan en schrijven zijn experimentele handelingen. Is het gedicht een reusachtige vrouw, een walvis die hem heeft opgeslokt? ‘Hoe lang / Zwierf je door haar ingewanden rond?’ De elegie kent uitsluitend vragen, geen antwoorden. Het werk heeft de dichter in zich opgenomen, ingelijfd, en later weer als Jona op een lege kust uitgestoten. Maar ondanks die prenatale intimiteit is het gedicht hem, als een moeder of een minnares, vreemd gebleven.
De vragen die ik me aan het begin van dit artikel heb gesteld, zijn echter wel beantwoord. Om met het probleem van de verstaanbaarheid te beginnen: | |
[pagina 44]
| |
Texaanse elegieën is, mits je een poging doet de voornaamste bronnen te achterhalen, een complexe, maar geen moeilijke bundel. Woordkeus noch zinsbouw noch beeldtaal is ontoegankelijk. Ik geloof dat ik in het bovenstaande de belangrijkste teksten die Ten Berge in gedachten had toen hij het boek schreef, over de elegieën heb heen gelegd, maar voeg daar nederig aan toe dat ik natuurlijk tientallen citaten en verwijzingen over het hoofd heb gezien. Zo werkt communicatie nu eenmaal: je weet nooit wat een ander bezielt. Ten Berge herkauwde ‘het gruis van oude metaforen’, en dan met name een aantal mythische thema's die hij tegenkwam bij Homeros, Ovidius, Dante, Pound en Eliot. Maar ik geloof dat hij in zoverre moderner en compromislozer is dan zijn voorgangers, dat hij, om nogmaals het woord van Dante te gebruiken, alle hoop heeft laten varen. Alle hoop, behalve één sprankje: dat je altijd opnieuw met schrijven kunt beginnen. Mooie gedichten zijn het niet, deze elegieën. Ik weet niet of ik ervan kan houden; fraaie regels om in bed aan mijn geliefde voor te lezen heb ik nauwelijks aangetroffen. Maar ik moet deze elegieën steeds herlezen, ik moet steeds opnieuw dat Inferno in. Niet in de hoop ooit de uitgang te zullen vinden, maar om eens de bodem van de put te bereiken en daar mijzelf tegen te komen. Piet Gerbrandy (1958) is classicus, dichter en criticus. Zijn essaybundel Een steeneik op de rotsen verschijnt in januari 2004. |
|