| |
| |
| |
Rein Bloem
Raak
Poëzie in reeksen, zo leek Ten Berge te gaan: via 1962 in het najaar (Podium, Merlyn en Skoop), maar voor het eerst met zijn bundel Poolsneeuw in 1964.
De betekenis was toen niet alleen in de encyclopedie te zien van de oude Winkler Prins: zeer kleine ijskristallen met sterretjes, met winterweer in de hogere luchtlagen.
Ten Berge had nog meer, zoals Vossen, Wolven, Noordenwind over de bergen en de Tramontane... hij was de prins. Door de spanning altijd aan zee, niet ver van Alkmaar (waar hij woonde).
Jacques Hamelink en H.C. Ten Berge, tegelijk (1964) aan de zee en de poëzie. De eeuwige dag... Poolsneeuw. Beiden in de running, met nieuwe zeggingskracht en vormgeving. Terneuzen en Alkmaar, ver uit elkaar, De smid en Poolvos.
De moeilijkheid is meteen dubbel in de aanhef: On-Herberg-Zaam. Zwart en wit: hoe de twee in de liefde en het gedicht uit elkaar kunnen gaan of niet.
Onherbergzaam
[NB: de partner komt niet aan bod]
Maar niet mager van teder getater
[NB: H.C. heeft daarmee moeite gehad]
Staat zijn landschap overeind
| |
| |
[NB: Dubbel. De wolven waar hij mee werkt,
blijven buitenshuis, maar zijn landschap
komt overeind naar de zee]
Van bedachtzame lafheid. Ogen
Die het lichaam plunderen; ontfutseld
Aan hun blik dood goud. dan diefstal
[NB: H.C. komt overeind en zegt dat hij zo
niet kan werken; niet te erg,
anders komt er ruzie van; ogen en lichaam -
de vrouw en man - staan op het punt
elkaar te lijf te gaan. Ondanks dat wil hij
door gaan, maar in slechte stemming]
In de bevroren ruit is het ontstaan
Een rennend paard een zwarte plek
Netwerk van smeltende paden in het moeras
[NB: bevroren kan ook gezien worden als
ijs, kristallen, schitteren;
netwerk - je zou het niet weten -
Dit es de Frenesie, die van zichzelf zegt,
Int leste heb ic aen een net.
Of ook in de vijftiende eeuw:
die ioncste ruyter toch wt zijn net]
En maar nauwelijks ontkomen
Bij het raam mengt hij zijn elementen
Eenzaam in koude voorjaarszon.
Toen Ten Berge in 1962 begon, zag ik iets anders. Niet de poolsneeuw was de verrassing, want die kenden wij al lang, maar de humor van H.C., verscholen in de overgang van ‘Onherbergzaam’ naar ‘In de
| |
| |
Himalaya’, gevolgd door een grote regel en dan drie:
Elke paring smelt een zwarte minnaar
Richt zich op schoksgewijs
[NB: het span kan beginnen,
in de handen van de spullebaas]
Met geritsel roert zijn bruid zich
Die (verschrikkelijk) gekust zijn
En gehavend. Lust staat er te springen
[NB: die doet of hij mee gaat en terzijde
Wijdbeens gaat de sneeuwman weer
Als bruid ligt het gras voor zijn hoeven.
[NB: er komt er steeds bij...en plots zijn zwart-wit
en de liefde ineens terug]
Tienduizend besneeuwde maagden
[NB: dat lijkt bijna van Ursulas legende op haar
pelgrimstocht en marteldood]
Het gebergte als een tang opent haar dijen
[NB: het gebergte in de Himalya en zich zelf;
ten slotte zijn de man en de vrouw vereen]
| |
| |
Traag spreidt langs de flanken
[NB: op de grond in het gras of in huis;
De eerste twee van de Poolsneeuw en wat er volgt in de reeks, die een stap verder gaat en ook terug komt, zodat je in spanning leest, dat de zon eindelijk blinkt, zonder dat de sneeuw verdwijnt: zwart-wit.
Nr. 12 is ‘Waarneming’, (naar mijn mening de mooiste), alleen in de morgen op het strand van Holland:
Kind noch kraai zijn in de morgen
[NB: waterloop, scheerbaas, benodigdheden enz.
Het gaat met gemak en met S-sen.]
Marcheert de dageraad naar dag
Staat op het lijk van de branding
Met zilte snavels van haat
[NB: de vliegen, van hoog en op de grond,
de mens, onder de aarde, en ze vloeien
in elkaar zoals de zon en wind]
Het is Gorter gelijk.
| |
| |
Tweede reeks: Zuidelijk.
Het zag ernaar uit, dat voor de eerste keer de strandjutter naar elders gaat.
Doelwit verbergt zicht de stem
Nog twee met zijn ‘Aan zee I’ en ‘II’ en dan is het uit.
Middagmet Antonius... zon-zwart betekent dat de vroegere vrouw is verdwenen, dus moeten de mannen met elkaar optrekken.
Antonius loopt hem na, om te bekeren, terwijl hij de zwervende dichter is, als varende luyden, vaganten. Een jongen van de vlakte: laten we zeggen dat die in 1155 begon, in vijftiende en zestiende eeuw tot in de nieuwe gedichten (1981) als het grasvolk opdook in Tramontane:
nog altijd een van de vlakte
volgens de regels van de kunst
Dat was hij toen ook.
Monnik en volksdichter. De hitte was zo erg, dat het tweetal niets deed en vanden schoone vrouwen bij elkaar werkten niet. Het span heeft geen zin. Dan ben je van ver van huis en dat geldt ook voor in het jaar van van de pest met het onderschrift in het Frans: je fis de macabra la danse en dan weet je al: het is nep, want hij zit in Alkmaar met zijn boek in zijn hand:
Ik denk dertien achtenveertig het gebeurde:
Ladderzat als luizen op de weg naar kolenberg.
De gein (als hij die heeft) verdwijnt als hij unaniem meer wil weten met smaak: vrouwen fors begoten en verleid met vissop van Sint Joris, een huldeblijk van kakadoris, nettendrager, aan drinkers van de schuit enzovoort.
Zou dat in oktober 2003 in de herfst ook opgaan... de Poolvos.
Middag met Antonius... In het jaar van de pest... Voorjaar in Abisko...
is de laatste, een romance...
daar is niets van te zeggen.
| |
| |
Tenslotte breekt de stem, langzame gletsjer
In het laag landschap waar de regen knabbelt
Aan zijn smeltende huid. IJs traant
Aarde gretig slobbert, verdrinkt
Het grillig gevoel vergruist de ontroering
Van hem die de ijskap verkiest. Zijn lief
Bevriest tot marmer bij de polen
Geen zon. geen noorderlicht, het onbespied gebied
En haar gezicht zendt stilte uit
Tenslotte breekt de stem, dooien
Winters weg, gruwel filtert de aarde
Tot even onder het oppervlak
Wie graaft zal sporen ontdekken
Van wat ongezien hier uit kon lekken
Tenslotte...
1966, de eerste reeks, waarbij in negen tableaus een complex verhaal aan de lezer voorgeschoteld wordt.
H.U. Jessurun d'Oliveira wijdde liefst twintig bladzijden aan 1967 en liet nog eens compleet zien hoe Ten Berge het geflikt had en dat vond de lezer ook in Literair Lustrum (1966) door de bepaalde opbouw die hij had gekregen.
KOCKYN een kermiskroniek
Het is geen doen, als je dat nog eens voor je ziet:
Steile wand, op de planken, kansen op een doodbericht;
melkwitte kuiten, tamboers, bereiden in het bos, wij zien elkaar;
labyrint, hel van spiegels, haar struktuur;
ik zet de muts af met de bellen, zij legt de kaarten, berliner bol;
nauwe straten als ezelpaus, krèpe, noga, nette tent;
bijna winter, snavels, dode vogels in de tuin, en wordt wit;
markies van karabijn, windbuks, fotoschijf, lange loys;
| |
| |
volgepakte tent; binddoek, paparazzi;
naar het teater, wie stal de show?, kockyn?, de steilte;
Een houten huis dat aan de bosrand staat
Warm ezelvel dat op mij wacht
Uit Kockyn, een kermiskroniek (1966)
Hoe de poëzie op verhaal wou komen, over schrijven en filmen. Het beslissende voorbeeld was natuurlijk Pasolini, de man van opera en poëzie, volks melodrama en intellectuele analyse, droom en politiek, wat zwaar gezegd. Intussen had ik Kockijn gemaakt met H.C. ook aan het roer (1967).
De film is in 34 millimeter gemaakt en in zwart-wit, zelden gedraaid.
Laten we het proberen in het kort, twintig minuten:
- Met muziek (Simeon ten Holt)
- Noordhollands landschap
- Een beruchte Belg springt uit een hooizolder,
vroeg in de ochtend in de koedijk in het polderland
- Met een lift en een kar met twee paarden
- Hij komt in Wieringen waar een kermis nog niet kan
beginnen
De verloren zoon steeds opduikt
maar H.C was er niet bij, Jeroen Bosch
- Binnen de Steile Wand wordt een foto gemaakt
de vrouw zal het doen en zij ziet een man onbekend,
hoog, alleen, hoe heet je: Kockijn
- Avonds laat verstopt zij zich op de begraafplaats en hij
wint en zij zegt nog eens: Kockijn
De volgende dag ontmoeten ze elkaar in de Spiegels, maar
| |
| |
ze kunnen elkaar niet raken, de muziek doet dat wel
- Kockijn gaat naar de waarzegger, een vrouw of man,
ze eten ieder een berliner bol en de kaarten spreken
- Het paar gaat vrijen in de hooizolder, terwijl de Belg met
een gruwelverhaal over kattenvillen en de politie komt
- Dan naar Stroe, de mooiste waddenzee, muziek
- Je hoort een schot, de windbuks bij een tent, het stel aan
elkaar geplakt, hij raakt
- Onder de mensen op straat, het is de?... Tulemarkt
hij en zij spelen interview, niemand weet het, alleen de
burgervader die alles weet en wil het meteen zegenen
- Muziek van eigen kaliber (Bob de Graaff) in een bomvolle
kroeg met de helden in het midden
- In een stille polder vraagt de vrouw of een oude man
ook vroeger Steile Wand had gedaan: ja, soms
- Voor de tent van maakt Bob Williams reclame,
- drie zwijgende, wachtende Nortons tot ze naar binnen
gaan met blinddoeken, het wordt een volgepakte tent,
de vrouw vraagt om muntjes in de kooi, ze beginnen,
de man weet al, de melancholicus, dat gaat niet goed,
hij heeft gelijk, hij gaat weg, zij is dood
Hij (met zachte muziek) langs de polder, de wadden,
een paar boten, een hek met een koek, de verloren
zoon...
Herinner dit klein beeld
Een houten huis dat aan de bosrand staat
Warm ezelvel dat op mij wacht
Uit Kockyn, een kermiskroniek (1966)
Rein Bloem (1932) is dichter. Zijn laatst verschenen bundels zijn De troost van de pelgrim (1997) en Roman (1998).
|
|