| |
| |
| |
Rein Bloem
Een pelgrimage heeft het doel onderweg
Poesia Italiana del Novecento kreeg ik in 1969 in handen. Gli struzzi 3 A cura di Edoardo Sanguineti, met meer dan duizend bladzijden in twee delen. Ik wendde mij vermetel tot het Volume secondo: I poeti Futuristi en liet die liggen, evenals de Poeti Vociani; ik ben ze nooit meer tegengekomen. Lirici Nuovi (nr. VII), daar moest ik zijn: Umberto Saba in Trieste (1883) en zijn ontmoeting met de sprekende geit in een noodweer, beiden eenzaam en joods, La capra. Ik hoopte Giuseppe Ungaretti, geboren in Alexandrië (1888), de dichter, in de woestijn aan het werk te zien, maar hij ging eerst in 1912 naar Parijs, waar hij Apollinaire opzocht in de Eerste Wereldoorlog. Daarna werd hij in Rome professor en dat ook nog in Brazilië, enzovoort. De woestijn kwam er niet meer aan te pas. Helaas was het links en rechts, alle kanten op wat. Mijn leidsman Edoardo Sanguineti dacht er anders over.
Dan liever Eugenio Montale (1896-) geboren in Genova, bariton en dichter, gedwongen de Eerste Wereldoorlog in, keerde in 1925 de fascisten in Genua voor altijd de rug toe.
Zijn eerste bundel, Ossi di seppia (Inktvisbeenderen), van de zee naar de wal, de wereld zag er niet rooskleurig uit. In 1964 vond hij dat nog: zijn cyclus Xenia (Tristia), de klaagzang van Ovidius, verholen verdriet bij de dood van zijn vrouw Mosca. In negen kleine strofen, waarin alles innig en smartelijk is vervat, mooier kan het niet:
ik weet niet waarom vlieg genoemd,
vanavond is het bijna-donker,
terwijl ik in de deur Jesaja las,
ben je naast mij verschenen zonder je bril,
noch kon ik zonder zijn weerglans
jou in de nevel herkennen.
- vertaling: Frans Denissen
I Poeti Ermetici... ga daar eens aan staan. Misschien Salvatore Quasimodo? Ook al een premio Nobel. Geboren in Siracuse in 1901, studie in Palermo, verbonden aan de Polytechische in Rome, water- en grondonderzoeker, speelde de hobo of het niets was, hij kwam op het conservatorium, les van Giuseppe Verdi in Milaan. Wij doen het hem niet na.
| |
| |
In de desolate provincie Lucania, (in de buurt van Potenza), was een wonderkind geboren, een vroegtijdig mathematicus, zodat hij wel in de wetenschap móest gaan. Hij zag het licht op 9 maart 1908, in het gehucht Montemurro, waar meer geiten waren dan mensen. Hij was er haast niet weg te slaan, zijn carrière begon pas in Rome. Daar viel hij meteen op, door zijn merkwaardige studies en enige poëzie vol ellipsen. In 1927 kreeg hij een invitatie voor het beroemde Instituut voor Fysica. Hij kon meteen beginnen, maar weigerde, omdat de vlijtige jongelui niets anders deden dan het atoom, de radioactiviteit en het neutron bestuderen. Zijn interesse was de architectuur, grafische uitvindingen en hoe poëzie in een notedop gemaakt moest worden. In 1937 kwam hij bij advertising en design, als directeur bij Olivetti en ook bij Pirelli, Alitalia en E.N.I., hij vond de Civilta delle macchine uit en hij verzon het waar je bij stond, met een grijns op zijn gezicht. Vlak voor zijn dood in januari 1981 maakte hij nog eens een niet te evenaren show met waterkleuren in een galerij, of het niets was.
Dat is Leonardo Sinisgalli, de trouwe pelgrim naar Montemurro:
Le lunghe sere, la brace che ik padre
attinse e il fumo amaro de pipa
bruciava gli occhi, purgava la stizza
nella gola, e le stori la canizza
degli avi allinea? sulla ripa
dell' Agri, duri, con le teste quadre.
Chi bussava alle imposte? Erano i musi
dei cavalli, erano i nonni dentro sacchi
d' incerata.(La neve sotto i tacchi,
la notte, i tonfi dei portoni chiusi.)
De lange avond, de kolengloed waar mijn vader
vuur nam en de bittere rook van zijn pijp
brandend in de ogen, het prikkelen verzachtend
in zijn keel, en de verhalen en het geblaf
van de voorouders aaneengeschaard op de oever
van de Agri, stoer, met vierkante koppen.
Wie klopte aan de vensterluiken? Het waren de snuiten
van de paarden, het waren de vooriuders
in wasdoeken (De sneeuw onder de hakken,
de nacht, de slag van dichtvallende deuren).
| |
| |
- Vertaling Ernesto Peternolli. In: 1900-1950, Moderne
Buitenlandse Poëzie in de Nederlandse vertaling, samengesteld door
Zijn arrangementen mogen er telkens weer wezen, met een lach en een geheim tegelijk, zoals muziek door kan klinken. Hier moeten wij nog op terug komen...
Sperimentalismo realistico - twee dichters probeerden de gewone mens van alle dag, de realiteit, onder de loupe te nemen: Cesare Pavese en Pier Paolo Pasolini.
Op het Waterlooplein diepte ik Meesters der Italiaanse vertelkunst op (tweede druk 1965 bij Meulenhoff) en las Pavese: Kermisnacht of wel Notte di festa (1953), geschreven in 1937. Pas in 1950 is zijn stuk postuum uitgegeven, als het eerste verhaal in de volledige Racconti bundel. In de bloemlezing van Corinna van Schendel viel mijn oog op de omslag: hoe Pavese in 1936 ook als dichter aangekondigd werd. Maar zo ver was hij nog niet; en ik evenmin. In die woelige tijd was zijn kermis nog niet aan de gang. Het genoemde experiment en de realiteit kan je meer een nachtfeest noemen of beter een poppenkast, gelardeerd met enkele gemene trekken:
Op die nacht, in de Piemontese heuvels, een eind van de stad Turijn, speelt het verhaal op een plek die de Langhe heet, waar Cesare vanaf zijn geboorte (9 september 1908) in een gehucht woont: Santo Stefano Belbo. Dat wil zeggen: een erf, een stal, flarden dansmuziek, ruzie in de verte. Twee knechten vegen het erf schoon. Ze loeren naar de Pater, die zich over een ton vol stront buigt. Een derde, Biscione, zit op een muurtje. Het tweetal krijgt een striem. De Pater sist de jongste toe: sméér hem met die stront. Het is broeierig in de walm van de ton. Een van de twee, Rico wil de Pater insmeren. Die kijkt bestraffend en wendt zich tot de jongen op het muurtje: jij bent de steen des aanstoots. Dan komt ‘Meneer de leraar’ het pad af naar de mesthoop. Hij doet een trek aan zijn pijp: voor mij is dit een teken van het voorrecht én de armzaligheid van onze menselijke staat. Er is een duivels element in ons lichaam... Biscione zit plotselings niet op het muurtje en met zijn broek op de voeten, komt hij weer terug. Stond je te roken, zegt de Pater. Hoe kom je aan aan de centen. Zwerver! En hij geeft hem een oorvijg. ‘Probeer nog eens 's nachts... alsof het de kwalijke heilige San Rocco is!’
Ik had er genoeg van, bij pagina 26 hield ik op. Trouwens: de Pater, de Meneer en de anderen waren van hout en niet van de wereld, de speelbaas was toen nog als een flierefluiter aan de gang. Later was Cesare bij
| |
| |
Amerikaanse schrijvers in de leer: Whitman, Moby Dick, Joyce), vanaf 1930. Zijn eerste poëzie begon al in 1943 (Lavore stanca; Werken is vermoeiend), maar pas in 1936 zou de bundel uitkomen; er kwam onverhoeds een kink in de kabel, een breuk mag je wel zeggen: drie jaar lang werd hij min of meer opgesloten in Brancaleone (Calabrië), verdacht van ‘antifascismo’. In zijn werk en leven zou hij - verscholen, of niet uitgegeven - een andere koers gaan.
Het postuum verhaal van de Notte di festa in de Racconti heeft een vervolg: Carogne. Het is een schema met Gespuis en Terugkeer. De speellieden in de poppenkast werden gedirigeerd door schrijver, het vermaak kwam voor de toeschouwers. Nu ging het anders met de personages, die we van vroeger kenden of vrolijk uitjouwden: ongure types, van lager wal. De priester in ballingschap en veroordeeld tot de gevangeniscel, de angstaanjagende misdaders. De belhamels zijn voor altijd gevlucht en ook de heilige San Rocco zien we niet meer... in de inktzwarte nacht klinkt een snerpende gil. Wat is er gebeurd? In 1943 begon hij Lavorare stanca, opgedragen aan zijn voorouders. Het eerste gedicht is ellenlang, een aubade voor Turijn, De Langhe, het dorp, de natuur, de boeren, de vrouwen. Een zonnig verhaal met een melancholieke ondertoon. Een wending in de bundel laat in de titel ‘Luna d' Agosto’ een korte bladzij zien met ondragelijke hitte, geen water, stoppels en nog eens stoppels, overdag zweet en bloed bij het werk en de maan geeft geen soelaas. Eerst kan de boer niet meer, later stort zijn vrouw zich naar beneden. Een huiveringwekkend tafereel.
De fotografische impressie van Anton Haakman uit De Revisor, 1982
Anton Haakman wist ervan, hij maakte deze foto ter plekke.
Vakantie in augustus is Haakmans bijdrage in De Revisor (1982), later hij heeft hij de meeste vertalingen van Cesare Pavese op zijn conto gebracht. De bundel Feria d' Agosto, geschreven tussen 1937 en 1944, negentwintig stukken proza: verhalen, fantasieën, schetsen, prozagedichten, essays, een theoretische verhandeling, aldus Haakman. Bij De Bezige Bij is dat in 1988 Stilte in Augustus geworden. Het werk zit vol herhalingen en je vraagt je af, waar die ratjetoe vandaan is gekomen. Totdat postuum het Geheim Dagboek, dat hij in 1935 in Brancaleone begon, in 1950 boven water kwam. In de eerste poëzie in ‘Lavorare stanca’ streefde Cesare volop de realiteit en de eenvoud na. Maar met zijn geheim al in gedachten, het motto ‘Il mestiere di poeta’ (dichten als ambacht), gaat hij verder in het boek: morele lichtzinnigheid; misogynie; genotzucht; en hij weet, dat hij voor altijd veroordeeld is, om bij elke pijn aan zelfmoord te denken. Anton Haakman noemt Cesare's opstel over mythe en symbolen: extatische inspiratie en de pogingen in de richting van aanbeden vrouwen, die hij maar kortstondig kon houden.
| |
| |
Het geheim en het broeierige, komen nog maar sporadisch voor.
Maar er is een uitzondering, een trouvaille: Dialoghi con Leucò (Gesprekken met Leuco, 1941). Het voorwoord is meteen raak, in meervoud:
Zo mogelijk hadden wij het graag zonder
al deze mythologie gesteld. Maar we zijn
ervan overtuigd dat de mythe een taal is,
een uitdrukkingsmiddel - dat wil zeggen niet
iets willekeurigs, maar een kweekplaats
van symbolen die, zoals in alle talen,
een bijzondere kern van betekenissen omvatten
die door niets anders zou kunnen weergegeven...
In dit werk hebben we alleen Griekse mythen gebruikt.
Pier Paolo Pasolini (1922, Bologna) is de tweede die zich waagde aan een experiment, of zich bezondigde aan de realiteit. Cesare Pavese zag het leven als ambacht, met de dood als einde en Pasolini deed dat ook min of meer:
ik zal aan mijn eind komen
zonder de werkelijke proef te hebben afgelegd
de ervaring namelijk, die mensen tot elkaar brengt.
Beiden hebben in hun jeugd een onuitwisbare herinnering aan een plek in de natuur: Langhe in Turijn en Casarsa in Friuli, in de buurt van Venetië.
De oorlog, Mussolini, het fascisme, ideologie, durf, de veranderde cultuur, de inheemse film, homoseksualiteit open en bloot... ze ontmoetten elkaar nooit, één werd de meerdere, qua lef om alle terreinen te lijf gaan en nieuwe concepten te beproeven, te lachen, te tandenknarsen, te voltooien. Pasolini begon met zijn poëzie in het dorpje Ramuscelle, waar de familie heen was getrokken,
de jongeling kreeg het dialect van de streek onder de knie en schreef:
(Lo Stregone di qua dall' acqua =
De Wizard naar het water)
Moeder en zoon gingen terug naar Bologna, waar de welbespraakte Pasolini, (een heuse professor), op straat zijn armoedige maten naar hem deed luisteren, zoals hij in Rome, in de Borgata (een sloppenwijk), bij rellen betrokken
| |
| |
was: het proletariaat was immers de klos en de kapitalisten hadden de macht, joegen hardvochtig op winst. Het is de tijd van de jeugd, die geen toekomst had, moest halen, vreten, jatten, jouwen.
De maatschappelijke werkelijkheid lag niet op het pad van Cesare, hij ging een eigenzinnige weg, vol geheimen en angsten, wat op zich zelf geen kwaad kan.
Het strijdveld, dat Pasolini riskant betreedt omdat het scherp van de snede tweezijdig is. In 1954 schrijft hij: De as van Gramsci. De held van links denkend naoorlogs Italië, maar in het bewustzijn dat Gramsci eigenlijk niet bij de arme klasse hoort, hij ziet zelfs een verrader in hem!
Met de cinema, toen Pasolini in 1961 met de Accatone kans kreeg om de lompenklasse uit te beelden en met Mamma Roma, een legende of mythe, werd het menens. Vier collega's mochten ieder een kleine film maken. Pasolini koos voor Christus aan het kruis, dat kon er mee door. Daarvoor was een stand-in nodig: een arme sloeber genaamd Stracci, die vroeg hoe het lang zal duren, want hij had honger. ‘Hier,’ zei de cineast in dialect, ‘dan krijg je wat lekkers mee voor in de hoogte: Ricotta’ (witte kaas, zonder zout, van schapenmelk). De vermaarde kritikaster Orson Welles zat er goedkeurend bij, of voor noppes. De gulzige Stracci kon er niet afblijven... en stierf. Daar zat men op te wachten, alsof het echt was, onder de betaalde toeschouwers in de zaal brak een tumult los en onmiddellijk verscheen de politie, waarna de boosdoener in het cachot kwam, drie maanden lang.
Met Teorema (1968) zijn de rollen omgedraaid: zeer rijke mensen in Milaan, bourgeoisie afkomstig van de industrie. Een gezin, (vader, moeder, zoon, dochter plus de dienstbode) dat bij wijze van spreken ternauwernood het echte leven kent. Een bovenaardse indringer speelt voor God en Duivel, de verleider die één voor één het hoofd op hol brengt. Als hij zijn werk heeft gedaan, is hij gevlogen.
De dienstbode verlaat Milaan, om de boerderij bij de Po, met de peppels, weer te zien; en verandert in een heilige, die met succes boven de grond zweeft, de boeren knielen. Slechter vergaat het de heer des huizes, hij verkoopt zijn fabriek, ontkleedt zich op een perron, begeeft zich op weg met een kreet uit het oude testament of nog vroeger. Het hoeft geen betoog, dat hij in de Teorema alles van zichzelf heeft ingezet. In een baaierd van mythologie, pre-historie, metaphysica, schandaal, verloren ideologie, sex, woede, suspense, humor, onzin, huiver, mythe, sprookjes, parabels, formules, verhalen, referaten, poëzie... het lijkt dat hij in ernst en ironie tegelijk zoveel wil doorgeven als hij maar kan.
Voor Cesare met zijn warrige symbolen en zijn griezelige, dubieuze magie, sta ik niet in. De helder geformuleerde verslaggeving van Pasolini, zowel in de film en de roman, is een suspense, een lust voor het oog:
| |
| |
Het is een kreet die zeggen wil,
op deze onbewoonde plek, dat ik besta,
of dat ik niet alleen besta.
Je hoort tenslotte alleen de wind en de kreet, begeleid door Mozarts Requiem en de troost.
Als er geen wichelaars in de buurt zijn, kunnen mythen wel ruimte geven. Kees Ouwens (schatplichtig aan Pasolini met zijn verrassende opschriften, bijvoorbeeld: Het gele riet langs de oevers van de Po) en aan de rijen populieren, had van jongsafaan de wateren ook al ontdekt, gelijk de ander, en ook de tochten als pelgrim, naar de zee.
Hij blijft in zijn taal met verstand en vernuft op Nederlandse grond. De mythologieën die hij nodig had. Schreef ze en bezegelde, toen hij, bij ondergaande zon aan de einder in Vlissingen en Breskens, besloot: en van een lieflijkheid die wij niet bereiken kunnen.
De dood in het zicht ging gelukkig niet door.
De aanloop was Van de verliezer & de lichtbron... met een variant:
ontkleding onder de kap van het kopstation
en om de voeten ligt de dracht als een puinkegel
die naakt zijn om de man de weg te bereiden
als het geslacht de blikken scherpt om ze schennen
tot het halflicht verbrandt in het zicht de perrons te buiten
waar de vulkaan de kreet is en de voetzool de as schoeit
Leonardo Sinisgalli
Een andere gezichtshoek stelde Van de Vylder, (De Witte Raaf), aan de orde: De Mythografische machine als een ratelend weefgetouw, een kosmische ruis. De mythograaf is een vormgever en de goden, demonen en helden verliezen hun gezicht, als een verschijn- en verdwijnpunt van de Waarheid, een diabolist of een ‘fictor’, dat is een tweesnijdend begrip.
Als ik de geleerde Leonardo Sinisgalli maar levend kon raadplegen en zijn ellipsen ontcijferen. Hij die de dangling machine uitvond, een mobiel hangend aan het plafond in de kamer en het balkon.
Campi Elisi
Naar de liefelijke provinci van de Agri
houdt hij stil om te dromen aan de overkant,
waar hij in het donker de vereerden begroette.
| |
| |
De uwen in volle kracht geschonken
aan het groen van tuinen.
De velden uitgestrekt met bonen
de hekken zijn overwoekerd:
eens vlamden schitterend de rozen
nu trappen de geiten in de aarde
toen waren de dagen altijd droog.
De landbouw met de Lucana rivier, in de buurt van Montemurro. Later ging hij nog eens in gedachten (1937-1939) met zijn Fiatje daarheen, om een eerbewijs te brengen. Je zou niet geloven dat er ooit rozen groeiden bij de oever. Een aantekening in het Frans liet hij daar zo'n epitaaf achter, het was van Vincent Van Gogh: ‘Toch laat ik voor deze keer het werk liggen en maak ik de grootste sterren.’
Sinisgalli streefde met de jaren, naar een onverwachte vondst met een minimum aan tekst
illeggibile di segni per perduti.
te geven van een onleesbare
kluwen van verloren tekens.
Of:
Vengono anch'essi a scaldarsi
accanto al camino i vecchi Dei.
Viene intririzzita a chiederci asilo
Zij komen om zich te warmen
De oude goden bij het vuur.
Hij zoekt ook een onderdak
| |
| |
Zo'n sneeuwuil bij de goden moest ook Hans Faverey tegen zijn gekomen. In een reeks kwam er zo een:
Het onbestaanbare: hoe ik het
najaag en aankleef. De nacht is jong
Hinderlijke goden is later een bundel geworden. Faverey en Sinisgalli hebben beiden hun kleine teksten, die varieëren van de goden, tot de zeldzame vogels, de insecten die je onverhoeds op je pad ontmoet, de dingen die aan het licht komen (Faverey); en (Sinisgalli): ik ken een lichtvlekje in mijn huis en in de badkamer dwarrelt altijd een klein blaadje... Voor beiden zijn ze spannend, de spinnen en schorpioenen, als je een steen optilt, wat zie je dan... Die dichters kunnen zich van de wereld afsluiten, want ze zien en zien tegelijk niet, ze hebben de kleinste dingen in hun mars: Intorno alla figora del poeta; of er geen poëzie ís, want dáár is het terrein van het geheim, de poëzie. Een voorbeeld van Sinisgalli: gelovigen menen wonderen te zien; een grandioze gebeurtenis kan je een mogelijke extase niet overtreffen, je weet nooit of je weer een veer zal verliezen. Is het geen wonder dat hij op de langste dag de diagonaal in zijn kamer meet?
Een konijn, komt iedere morgen uit zijn hol te voorschijn, graaft met zijn poten, ziet voor zijn ogen, snuffelt met zijn neus... het is zijn portie syllabes en vondsten. Zo lang als het kan.
die er niet zijn, als er dingen
niet zijn, die er niettemin zijn.
Waarom schoonheid dan niet ontdaan
tot leegte, leegte die ademt.
Aangeland in den vreemde, om een flits mee te maken en ergens stil te staan... dan zijn we thuis.
Rein Bloem (1932) is dichter. Zijn laatst verschen dichtbundels zijn De troost van de pelgrim (1997) en Roman (1998).
|
|