Bzzlletin. Jaargang 32
(2003-2004)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 10]
| |
Dirk de Schutter
| |
[pagina 11]
| |
passarola, die hem onsterfelijk heeft gemaakt maar die nooit heeft gevlogen, ook al had of zou iemand het tegendeel beweren’ (RR, 333) - een bewering die volgehouden wordt in Memoriaal van het klooster.
Al deze intertekstuele referenties voeren een averechtse hocus-pocus uit. Ze vragen als in een gecodeerde boodschap aandacht voor het werk van Saramago, maar moffelen de auteur zelf weg. ‘Hocus pocus’ zou volgens een volksetymologische afleiding die bijna evenveel tot de verbeelding spreekt als de goocheltruc zelf, een verbastering zijn van ‘hoc est corpus’, op zijn beurt een blasfemische afkorting van de aan Jezus van Nazareth toegeschreven en door de priester tijdens de Eucharistie herhaalde formule. ‘Hoc est enim corpus meum’ / ‘Want dit is mijn lichaam’: zo luiden de woorden van de Galileeër tijdens het Laatste Avondmaal, die het ongedesemde offerbrood veranderen in het lichaam van Gods zoon. Saramago voltrekt de tegenovergestelde beweging: hij presenteert zichzelf niet, hij brengt zichzelf niet tot volle tegenwoordigheid, maar hij brengt zijn oeuvre voor het voetlicht. ‘Want dit is mijn corpus’: het geschrevene belichaamt mij beter dan ik zelf dat zou kunnen, ook al hoort dat geschrevene mij niet toe, maar aan de Portugese taal. ‘Mijn vaderland is de Portugese taal’: de uitspraak is van Fernando Pessoa, niet alleen een van de grootste auteurs die de Portugese geschiedenis heeft voortgebracht, maar bovenal een van de creatiefste genieën uit de Europese literatuur en iemand die als weinig anderen het noodlot van het schrijven ten dode toe heeft omarmd. Saramago heeft niet alleen een roman aan Pessoa en diens heteroniem Ricardo Reis gewijd, Pessoa komt in nagenoeg al zijn boeken voor. Een van de meest frappante passages staat ongetwijfeld in Het evangelie volgens Jezus Christus: God zweeg en bleef zwijgen, maar uit de mist kwam een stem die sprak, Misschien zijn deze God en de god die zal komen niet meer dan heteroniemen, Van wie, van jou soms, vroeg spottend nieuwsgierig een tweede stem, Van wijlen Fernando Pessoa, hoorden ze, maar het had ook kunnen zijn, Van mij en elk ander persoon ja. (EJC, 338) Naar het voorbeeld van Pessoa en zoals de naam Pessoa zelf aangeeft, legt Saramago er zich op toe een persoon te zijn, dat wil zeggen etymologisch gesproken: een masker, een per-sona, een spreekbuis, een klankbord voor de Portugese taal en letteren. Wat hij wil, is niet: iemand zijn, maar: niet iemand zijn. Het verschil is minimaal, het ligt in de plaats van het leesteken, in de verschuiving van de klemtoon en de hapering van het ritme. Niet iemand zijn is niet hetzelfde als niemand zijn. Niemand zijn is absoluut en | |
[pagina 12]
| |
volkomen, afgerond en beslist; niet iemand zijn is relatief en onbeslist, iets wordt uitgesteld of opgeschort, er is een kier uitgespaard, een rest van niets, misschien alleen maar een stilte - maar is niet ieder zijn stilte (SB, 189)? - en daarom niet te schrappen, niet uit te wissen. Niet iemand zijn vraagt om een ‘misschien’, om de melancholie van wat had kunnen zijn (SB, 270), om het niet aanwijsbare, het onvervulde dat zich uit in de conjunctief of de aanvoegende wijs. Niet iemand zijn neemt niet iets weg, maar voegt met het ‘niet’ iets toe. ‘Niet’ is geen mathematisch minteken dat dient om af te trekken of te verwijderen. ‘Niet’ voegt iets toe, zoals zijn naamgenoot, de niet, doorgaans in diminutief gebruikt, maar wat het toevoegt, is niet iets bepaalds, eerder niets, een zijn, een wijze, een mogen of een moeten. Zoals het teken ‘deleatur’: het geeft in de aanvoegende wijs te kennen dat iets, een letter of een woord, weg zou moeten, maar laat in de marge van het manuscript een streep achter, een krabbel... De corrector zei, Ja, zo heet dit teken, deleatur, we gebruiken het als we iets weg moeten halen, moeten schrappen, het woord zegt het al, en het geldt evengoed voor afzonderlijke letters als voor hele woorden, Doet u eens voor hoe het gaat, maar wel langzaam, graag, Het is doodsimpel, je moet alleen even de draai te pakken krijgen, wat je dan krijgt, lijkt op een hoofdletter Q, dat is alles, Jammer, het beloofde zoiets moois te worden, Ook de schijn van gelijkenis is al heel wat, maar om het profetisch te zeggen, voorwaar voorwaar, ik zeg u, waar het op aankomt in het leven zijn toch altijd de verschillen geweest (BL, 7). Wie de draai te pakken krijgt, tovert een krabbel te voorschijn die lijkt op de hoofdletter Q, een quasi Q dus, die het manuscript openscheurt en er de mogelijkheid inlast van het quaestieuze en het querulantisme, en verzot is op de quisquiliën van de geest. Niet iemand zijn: het verlangen om slechts een krabbel te zijn in de marge van de Portugese taal wordt door alle hoofdpersonages van Saramago beoefend. Deze personages plegen geen grootse daden, zoals de helden van weleer, maar evenmin vallen ze als nietige slachtoffers willoos ten prooi aan de gang der gebeurtenissen. De handelingen die ze ontplooien, worden niet opgenomen in de causale reeks van actie en reactie, van daad en wederdaad: ze zijn buitenstaanders, die verslag uitbrengen of vraagtekens plaatsen bij de overleveringen, zowel bij de officiële berichtgeving als bij de apocriefe legenden. Zoals Manuel Matteus, bijgenaamd Saramago, uit het boven geciteerde fragment, zijn ze ‘toverkunstenaar’: ze toveren met woorden en verhalen, met kronieken en archieven, met spreuken en zegswijzen. Ze werpen zich niet op als de auteur van het verhaal, als de gezaghebbende bron, maar ver- | |
[pagina 13]
| |
genoegen zich met de eenvoudigste aller taken: ze schrijven wel, maar dat wil niet zeggen dat ze zelf verzonnen verhalen op papier zetten, nee, ze schrijven doordat ze overschrijven. De magie van de genaamde ‘Sara-mago’ en van zijn heteroniemen, ligt in het her-schrijven: ze zijn corrector, synopticus, chroniqueur, klerk, copiïst, compilator. | |
Ook het cliché, het versleten, bijna opgebruikte woordNiet de gebeurtenissen zetten deze scribenten aan het schrijven, maar de taal, de woorden, de overlevering van het schrift, en de ondoorzichtige mogelijkheden die zich daar verborgen houden. Ze vragen zich af wat er gebeurt, als men binnendringt in het labyrintische oeuvre van Pessoa en zich daar nestelt, of als men het nietige partikel ‘niet’ op de orthodoxe versie van het beleg van Lissabon afvuurt en men zich dus inbeeldt dat de stad Lissabon niet door de Kruisvaarders op de moslims veroverd werd, of als men de handel en wandel van een onbekende vrouw natrekt ten einde haar dossier te vervolledigen. Het minuscule leven dat deze grammatofielen beschoren is, bestaat erin te lezen: leven is lezen. Het is dan ook treffend, hoewel nauwelijks verwonderlijk, dat Pessoa, na zijn terugkeer uit het land van de doden en tijdens zijn verblijf in Lissabon aan de zijde van Ricardo Reis, alle vaardigheden en eigenschappen van de gewone stervelingen heeft bewaard, behalve het lezen. Doden lezen niet, dood zijn is de kunst van het lezen verloren hebben. ‘Ik kan niet meer lezen’ zijn zowat de eerste woorden die Pessoa tot Ricardo Reis richt bij hun eerste ontmoeting; en zijn laatste woorden die hij uitspreekt op het moment dat Ricardo Reis beslist hem te vergezellen naar het land van de doden en dus sterft, luiden: ‘Lezen is de eerste vaardigheid die je verliest’ (RR, 75, 409). Dit verklaart eveneens de meer dan gewone interesse die deze schrijvers hebben voor vaste uitdrukkingen. Niet de gezochte vergelijking of het exquise adjectief uit de bellettrie houdt ze in de ban, maar nagenoeg het tegenovergestelde: het cliché, het versleten, bijna opgebruikte woord. Schrijven betekent niet alleen overschrijven en herschrijven, maar ook een verzameling spreuken aanleggen. Clichés, gemeenplaatsen, zegswijzen dienen het schrijven geen doodsteek toe; integendeel, ze staan garant voor de mogelijkheid van betekenis, ze garanderen dat er ooit zinvol gesproken is. Dàt is immers de ondraaglijke angst waaraan de schrijvers bloot staan: dat de taal hen in de steek zou laten. In de woorden van Ricardo Reis: ‘ik vraag me af hoe wij moeten leven als de taal alles gezegd heeft en zwijgt’ (RR, 56). Gelukkig lijkt deze angst weinig gegrond. De woorden blijven spreken, het is alsof ze niet kunnen worden opgebruikt. Ze staan altijd opnieuw klaar en wachten op de sprekers en schrijvers; ze vormen de oerstof waaruit de wereld | |
[pagina 14]
| |
geboetseerd is. Zoals de schepper-god klei kneedde en er leven inblies, zo brengen de mensen de woorden tot leven door ze altijd opnieuw in de mond te nemen en te beademen. De pottenbakker, Cipriano Algor, vergelijkt de onverwoestbare degelijkheid van de oermaterie met de taaie betrouwbaarheid van de woorden. Hun standvastigheid en onvergankelijke beschikbaarheid sticht tijd, biedt de maatstaf voor het tijdelijke. Zo gaat het met alle dingen in deze wereld, zelfs de woorden, die geen dingen zijn, die de dingen slechts zo goed mogelijk aanduiden en daarmee vorm geven, worden, ook als ze hun werk voorbeeldig doen, vooropgesteld dat dat mogelijk is, miljoenen keren gebruikt en even zoveel keren afgedankt als vertrapte klei, gekneed en gekauwd, ingeslikt en uitgespuwd, waarna we ze nederig, met de staart tussen de benen, weer moeten opzoeken, de eeuwige wederkeer bestaat wel degelijk, maar het is niet dat, het is dit. (SB, 155) | |
Op papier vermogen woorden allesOm minstens drie redenen is het verkeerd woorden, hoe vaak gebruikt ook, af te danken. Er is een eerste, existentiële reden, die aangegeven wordt in een ‘monologue intérieur’ van meneer José uit Alle namen. Zoals vaak bij Saramago, wordt die monoloog veruitwendigd en voorgesteld als een gesprek tussen meneer José en het plafond: Wat wil je met die oubollige uitspraak zeggen, Dat de dagen elkaar opvolgen maar zich niet herhalen, Dat klinkt nog oubolliger, vertel me niet dat de wijsheid van plafonds uit dergelijke gemeenplaatsen bestaat, schamperde meneer José, Je weet niets van het leven als je denkt dat er iets anders over te weten valt, antwoordde het plafond en daarna zweeg het. (AN, 127) De tweede reden wijkt hiervan af. Soms wordt de mogelijkheid erkend dat clichés of versleten woorden en uitdrukkingen hun oorspronkelijke zeggingskracht terugvinden: gemeenplaatsen, vaste wendingen, volkswijsheden, stoplappen, kalenderspreuken, spreekwoorden en zegswijzen, het kan allemaal sprankelend nieuw lijken, als je de woorden die ervoor en erna komen maar goed kiest... (BL, 8-9) | |
[pagina 15]
| |
Als woorden hun oorspronkelijke zeggingskracht terugvinden, dan verandert de wereld der dingen van aanzien. Op begenadigde momenten lijkt het alsof de verbinding tussen de wereld en de woorden hersteld is: de woorden glijden niet langer over de wereld heen, schampen niet langer af op de werkelijkheid, maar slagen erin om een verbinding met de wereld tot stand te brengen. Soms volstaat daartoe een enkel woord, zonder contextuele inbedding, of een asyndetische opsomming, die zich van elke betekenisarticulatie onthoudt en juist daardoor toegang krijgt tot de geheimzinnige, onpeilbare orde die woorden en dingen op elkaar afstemt. toen sprak hij het woord oven uit, het woord afdak, het woord klei, het woord moerbeiboom, het woord dorsvloer, het woord lantaarn, het woord aarde, het woord hout, het woord deur, het woord bed, het woord kerkhof, het woord handvat, het woord kruik, het woord bestelauto, het woord water, het woord pottenbakkerij, het woord gras, het woord huis, het woord vuur, het woord hond, het woord vrouw, het woord man, het woord, het woord, en alle dingen van deze wereld, de benoemde en de naamloze, de bekende en de geheime, de zichtbare en de onzichtbare, kwamen als een zwerm vogels die het vliegen moe zijn en uit de wolken neerdalen een voor een op hun plaats terecht, vulden de open plekken in en herschikten de betekenissen. (SB, 125) De derde reden schuilt in de onuitroeibare dubbelzinnigheid van het woord. Enerzijds is er niets zo kwetsbaar als het woord, zo gratuit en zo futiel, anderzijds heeft het woord in al zijn onophefbare contingentie de scheppingsdaad van God voltrokken. Op papier vermogen woorden alles: het rijk van het universele geluk vestigen, drinken geven aan de dorstigen, eten aan de hongerigen, vrede aan de opgejaagden, blijdschap aan de bedrukten, gezelschap aan de eenzamen, hoop aan wie dit verloren heeft, om nog maar te zwijgen van de eenvoud waarmee armoede en misdaden uitgebannen zouden kunnen worden, simpelweg door wat woorden te veranderen, en als iemand die nieuwe ordeningsprincipes in twijfel trekt, hoeft hij alleen maar te bedenken dat de wereld en de mens zo geschapen zijn, met woorden, heel bepaalde woorden, opdat het zo zou worden en niet anders. Het worde, zei God en op hetzelfde moment was het er. (BL, 39) De taal, de zegswijzen die in de taal neergeslagen liggen, primeren op de sprekers in de dubbele zin van het woord. De zegswijzen primeren in de zin dat ze belangrijker zijn dan de sprekers: wat gezegd wordt, is van groter | |
[pagina 16]
| |
belang dan wie het zegt. Daarom schrijft Saramago zijn dialogen zo neer dat de lezer nauwelijks kan volgen wie wat zegt. De uitgesproken woorden worden niet tussen aanhalingstekens geplaatst en niet aan een spreker toegewezen. De verschillende uitspraken worden vaak, zo niet altijd, in één lange zin opgenomen, ze worden aan elkaar geregen in wat een onophoudelijke woordenstroom lijkt en enkel van elkaar gescheiden door een komma en de middenin een zin onorthodoxe hoofdletter. Bovendien primeren de woorden in de zin dat ze aan de sprekers voorafgaan: ze sleuren de sprekers mee, brengen ze in verwarring en laten ze achter met het besef dat ze hoegenaamd niet weten wat ze gezegd hebben en hoe ze verder moeten. ‘Ieder woord is een tovenaarsleerling’ (BL, 80): dat is de ervaring die de sprekers overkomt. Woorden brengen iets tot stand wat niemand gewild heeft, en wat ze verwezenlijkt hebben, kan moeilijk, of helemaal niet ongedaan worden gemaakt. Zo'n grote omweg, die zich onweerstaanbaar opdrong omdat het ene woord het andere nu eenmaal oproept, terwijl het net is alsof woorden niet meer doen dan de wens volgen van degene die er uiteindelijk voor verantwoordelijk is, maar hem intussen dusdanig misleiden dat ze, hoe vaak gebeurt dat niet, de draad van het verhaal ergens op een plaats zonder naam en geschiedenis achterlaten, het pure vertoog zonder oorzaak of doel... (BL, 91) Woorden leggen strikken. Zegswijzen betoveren de sprekers zoals de sirenen zeevaarders lokken en misleiden. Ze spiegelen de sprekers iets voor, iets vertrouwds, een doorgang, maar wat een opening leek, verandert in een strik, een kluwen van ondoorzichtige en onontwarbare betekenissen. Autoritair, verlammend, circulair, soms elliptisch zijn zinspreuken, ook wel speels de krenten in de pap genoemd, een kwaadaardige plaag, een van de ergste die de wereld teisteren. Tegen verdwaasden zeggen we, Ken jezelf, alsof jezelf kennen niet de vijfde en lastigste handeling is van de menselijke aritmetica, en tegen wilszwakken, Willen is kunnen, alsof de wrede werkelijkheid van de wereld niet dagelijks speelt met de volgorde van die woorden, tegen besluitelozen zeggen we, Begin bij het begin, alsof het begin het altijd zichtbare uiteinde zou zijn van een losjes opgerold touw waar je maar aan hoeft te trekken totdat je bij het andere uiteinde bent, dat van het einde, en alsof je tussen die twee een gladde, doorlopende lijn in handen zou hebben die je niet hebt hoeven ontdoen van knopen en lussen, iets wat onmogelijk is in het leven van verwikkelingen en, als we nog even zinspreukig mogen doorgaan, in de verwikke- | |
[pagina 17]
| |
lingen van het leven. (SB, 68) In één adem heeft deze zin het over woorden en betekenissen, over het spreken en zijn bedrieglijke vanzelfsprekendheden, over zelfkennis en het handelen, over de raadselachtige moeilijkheid van het begin en over de onontwarbare verwevenheid van dit alles. De onmogelijkheid om dit alles te ontrafelen en uit te pluizen wordt geënsceneerd in een zin die al deze weinig tastbare dingen verknoopt en, als bij toeval, knopen en lussen ter sprake brengt. De gedachte dat zinspreuken mogelijke gemeenplaatsen zijn en dus een gemeenschappelijke ruimte stichten waar sprekers elkaar kunnen ontmoeten, wordt hier danig ontkracht. Misschien worden mensen door zinspreuken bij elkaar gebracht, maar dan enkel om verwikkeld te raken in de mazen van een onoverzichtelijk netwerk. De romans van Saramago lezen is zich laten strikken, verweefd raken in het kluwen der woorden, verwikkeld in de spraakverwarring. Ik kan daarop geen uitzondering maken, en breek de draad van mijn lectuur af door twee losse eindjes aan elkaar te knopen. Ik begin bij Heidegger, die in een van zijn idiosyncratische, maar hoogst fascinerende uiteenzettingen nadenkt over hoe het archaïsche Griekenland zich verhield tot de natuur en de dieren. Hij schrijft: Der Vogel, fliegend, singend, bindet und weist ins Offene. Er verstrickt in dieses. Seira heisst griechisch der Strick. Die Seirenen sind ‘griechisch’ die Bestrickenden in einem mehrfachen Sinne des Wortes.Ga naar voetnoot2) Deze losse gedachte, die Heidegger niet verder uitwerkt, verbind ik met een opmerking van Maurice Blanchot als zou de westerse roman geboren zijn uit de al dan niet gemiste ontmoeting tussen Odysseus en de sirenen.Ga naar voetnoot3) Zijn de sirenen roepende vogels, zijn het verleidelijke vrouwen? Of zijn het strikken die woorden leggen, wikkels waarmee schrijvers en lezers omzwachteld worden? Een warrige, weinig afdoende, maar al bij al vrij barmhartige voorbereiding op de afgrijselijke stilte die volgt na het laatste woord, als de strikken zich onherroepelijk sluiten... Dirk de Schutter (1954) publiceert over negentiende- en twintigste-eeuwse wijsbegeerte (Hegel, Hölderlin, Nietzsche, Heidegger, Derrida, Arendt) en literatuur (John Barth, John Banville, Hans Faverey). |
|