Vaders en zonen
‘Hun enig thema / Is dood van vaders.’ Vaders en zonen, de literaruur is ervan vergeven. De zwervende zoon zoekt zijn vader, die zich aan het zicht onttrekt. De meest ingrijpende roman over zoon (Telemachus) en vader (Odysseus) is voor mij nog steeds Ulysses van James Joyce: Stephen Dedalus, woordkunstenaar in spe, dwaalt op 16 juni 1904 door Dublin, onbewust op zoek naar een alternatieve vader, die hij uiteindelijk ontmoet in de persoon van Leopold Bloom, een advertentiecolporteur en ‘wandelende jood’ die Stephen in het holst van de nacht meeneemt naar zijn huis, alwaar zijn vrouw Molly in haar bed eindeloos mijmert over minnaars.
Onderweg naar die vader raakt Stephen 's middags verzeild in de bibliotheek, de National Library, waar hij zijn Hamlet-theorie ontvouwt. Het is de negende episode van Ulysses, de Scylla-en Charybdisscène, en aan het slot daarvan, als Stephen (‘Een vader is een noodzakelijk kwaad’) met zijn gespreksgenoten de bibliotheek verlaat, schuift er een vriendelijk groetende schim langs heen: Leopold Bloom.
De ideale Shakespeare-lezer die dit Ulysses-hoofdstuk bestudeert, valt van de ene in de andere verbazing: de citaten uit Shakespeare's toneelstukken en sonnetten buitelen over elkaar heen, afgewisseld met meer of minder vaststaande biografische gegevens over de bard uit Stratford-on-Avon en ontleningen aan het werk van Goethe, Coleridge, Yeats, de bijbel, Blake, Mallarmé, enzovoort. Er lijkt geen woord van Joyce zelf bij te zitten, en toch is deze beroemde episode tussen de steile rots Scylla en de kolkende maalstroom Charybdis zeer Joyceaans omdat de schrijver in ballingschap (is het leidmotief van Shakespeare's Hamlet en Joyce' Ulysses niet verbanning uit het hart, het huis en het land?) zich op virtuoze wijze de Elizabethaanse literatuur weet toe te eigenen en alle woorden van anderen modelleert naar zijn vader-zoonthema én zijn visie op Hamlet de vader en Hamlet de zoon.
Het is niet toevallig dat Joyce in zijn latere leven, in augustus 1936, Kopenhagen en slot Elsinore bezoekt, zoals het ook geen verwondering wekt dat hij, theaterman en Ibsen-vereerder en Shakepeare-bewonderaar, in 1912 en 1913 in zijn ballingoord Triëst maar liefst twaalf Hamlet-lezingen geeft en in een van die lezingen uitvoerig stilstaat bij de psychologische omstandigheden waaronder Shakespeare in 1600 zijn tragedie schreef. Als Stephen Dedalus over Hamlet spreekt, heeft hij het in feite over zichzelf.
De eerste Joyce-vertaler John Vandenbergh gaat nog een stapje verder en vraagt zich af of het niet Joyce zelf is die het over zichzelf en zijn literaire werk heeft.
Faust was voor Joyce een onduidelijke figuur. Is hij nu jong of oud, en waar huist zijn familie? Hij kon nooit ‘compleet’ zijn, beargumenteerde Joyce