Philibert Schogt
Van Fermat tot Beauregard
De geboorte van de wilde getallen
Het moet in 1992 zijn geweest. Ik was mijn nieuwe woning aan het opknappen. Een vriend van me, die wiskundige is, hielp me die dag met het aanleggen van elektra.
Onder het werk vertelde ik hem enthousiast dat ik het ontwerp voor mijn roman rond had en dat ik eindelijk kon beginnen met het echte schrijven. De hoofdpersoon was een tobberige wiskundige die worstelt met zijn middelmatigheid en al jaren op een dood spoor zit. Maar op een dag lijkt het tij voor hem te keren, als hij een bewijs meent te hebben gevonden voor de Laatste Stelling van Fermat.
Mijn vriend zei direct dat hij het geen goed idee vond. Ik reageerde gepikeerd. Wat ik zojuist had verteld was slechts als opmaat bedoeld. Ik was nog niet eens toegekomen aan de grote verhaallijn en de belangrijkste personages. Hoe kon hij nu al zo'n hard oordeel vellen?
Zijn kritiek kwam erop neer dat het volstrekt ongeloofwaardig was dat een middelmatig wiskundige plotseling het beroemdste onopgeloste probleem uit de wiskunde zou oplossen.
Denkt opgelost te hebben, corrigeerde ik hem.
Die nuancering help echter niet om hem op andere gedachten te brengen. De wiskunde die nodig was om de Laatste Stelling van Fermat aan te pakken was zo complex dat alleen de allerbesten zich eraan waagden. Als hij niet geniaal was, dan moest mijn hoofdpersoon wel een volstrekte onbenul zijn om te denken dat hij een oplossing gevonden had. Met zo'n personage kon mijn vriend zich niet identificeren.
‘Maar de gemiddelde lezer toch wel?’ probeerde ik nog.
‘Misschien. Maar de gemiddelde wiskundige zou zo iemand geen moment serieus kunnen nemen.’
Zijn commentaar was dodelijk. Weliswaar wilde ik een roman over een wiskundige schrijven die leesbaar was voor ‘de gemiddelde lezer’, maar tegelijkertijd moest een gemiddelde wiskundige zichzelf erin kunnen herkennen.
Het ontwikkelen van mijn plan had me veel tijd gekost. Nu had mijn vriend het binnen een halve minuut van tafel geveegd. Ik was kwaad op hem, maar kon me niet echt laten gaan. Hij was me tenslotte komen helpen met klussen. Zwijgend werkten we verder. Ik zat op de grond een stopcontact in elkaar te zetten. Het gefrutsel met te veel draden in een te klein doosje leek wel een straf voor de overmoedige brede gebaren waarmee ik mijn roman had willen schrijven. Elders in de ruimte was mijn vriend gaten aan het boren in een keiharde muur. Het snerpende geluid van de boormachine en het fijne rode poeder dat uit de gaten spoot konden symbool staan voor de schade die hij had aangericht.
Toen we die avond klaar waren, bedankte ik hem met een zuinig lachje voor zijn hulp. De lampen deden het weliswaar, maar mijn idee voor een roman lag in puin.
Gelukkig kreeg ik de volgende dag een van die zeldzame ingevingen waardoor alles toch nog op zijn plaats valt. De oplossing lag zo voor de hand dat ik me afvroeg waarom ik er niet eerder op was gekomen. In plaats van mijn roman over de Laatste Stelling van Fermat te laten gaan, kon ik zelf een wiskundig probleem verzinnen.
Hoe langer ik erover nadacht, hoe meer ik me realiseerde dat er nog andere bezwaren aan het oude plan kleefden, die ik met de nieuwe aanpak kon vermijden. Ik ben nogal lui, en heb dan ook een grondige hekel aan research doen. Als mijn roman over Fermat was gegaan, had ik de wiskundebibliotheek moeten induiken, had ik gesprekken moeten voeren met getaltheoretici, had ik mijn beperkte wiskundige kennis moeten opvijzelen om nog enigszins te kunnen volgen wat de laatste stand van zaken was.
Aan de andere kant kon ik de laatste ontwikkelingen niet botweg negeren en er zomaar op los fantaseren, want dan zou de gemiddelde wiskundige het verhaal niet meer geloofwaardig vinden.
Maar nu ik de Franse wiskundige Anatole Mi-