Yves van Kempen en Colette Krijl
‘Vier wamm!’
Over De telduivel van Hans Magnus Enzensberger
‘Ik ben nooit graag naar school gegaan,’ bekent Hans Magnus Enzensberger tot tweemaal toe in ‘Pleidooi voor de huisleraar’, een met veel fantasie geschreven essay dat in zijn bundel Lof van de Inconsequentie (1990) staat. ‘Maar,’ zo voegt hij er na zijn tweede verzuchting aan toe, ‘ik heb altijd graag iets nieuws geleerd.’ En hij weet ook waarom. Bints eis aan de leraar dat hij ‘zich niet inleeft in het kind, dat hij niet daalt’, maar dat het kind zich ‘inleeft in de leraar, dat het klimt’, moet hem in zeker opzicht een gruwel zijn geweest. Daartegenin formuleert hij gedecideerd dat ‘de leraren er voor de leerlingen zijn’.
Het schoolgebouw van Bint, dat bastion, die hoge wal, dat enkel geelgrauw gesausd blok uit de gelijknamige novelle, is hem al evenmin onbekend. Hij kan dit soort vestigingen maar al te goed plaatsen, zij het in een Duitse variant. Sardonisch schrijft hij: ‘De gebouwen hadden en hebben de architectuur van de macht. Vroeger leken ze op minderwaardige cadettenscholen, tegenwoordig zien ze eruit als de Stammheimgevangenis. Op het eerste gezicht is al te zien dat ze, net als krankzinnigeninrichtingen en opvoedingsgestichten, gebouwd zijn om mensen op te sluiten en te disciplineren. Om te leren zijn deze in beton gegoten technocratendromen totaal ongeschikt.’
Binnen de muren van het sinds enkele jaren ook in Nederland met managershand en in pr-termen geleide bedrijf school hangt de sfeer van een vergelijkbare kilte. In één zin vat Enzensberger het deficit van het moderne onderwijs als volgt samen: ‘Alle onderzoeken tot nu toe, hoe grondig ze ookwerden uitgevoerd, alle hervormingsconcepten, alle overeenkomsten van de conferentie van ministers van cultuur, alle studies over afwijkend gedrag, alle experimenteermodellen, alle innovatiecommissies, alle meerkeuze-differentiatie-ontwerpen, alle didactiek-designs, alle evaluatieonderzoeken, alle algemene onderwijsplannen en kaderrichtlijnen hebben de lange, lange, lange klaagzang van de school alleen nog maar langer gemaakt.’ Ministers en staatssecretarissen van onderwijs zouden hun huiswerk eens moeten doen in de klas, dan zouden hun praatjes wat minder glad zijn.
De altijd even creatieve als inventieve dwarsligger Enzensberger wordt door critici die hem vooral van naam kennen of te laat zijn gaan volgen altijd wat denigrerend getypeerd in termen als de goeroe van de linkse intelligentia uit de jaren zeventig, het politiekmaatschappelijk orakel, dan wel de pompeuze Duitse filosoof. De elegante en ironische denker die hij in feite is, lanceert in genoemd essay met veel verve het enige alternatief op heel deze calculerende didactiek: de huisleraar. Daarmee verheft hij een ogenschijnlijk negentiende-eeuwse gedachte tot de hoogste moderniteit. Weg met de rode potloodkluivers, de strafuitdelers, de toetsen- en proefwerkmakers, huiswerkklasbedenkers, leerplanontwikkelaars en Cito-querulanten, leve het leerproces dat je in overleg met je docent uitstippelt.
‘Klassen’ zijn er niet, je hebt ‘eindexamenniveau’ als je het hebt. Vakantie wordt genomen als het alle deelnemers goed uit komt. De tijdstippen kun je in een paar telefoongesprekken regelen. Daardoor is het veel besproken probleen van de ‘spreiding’ automatisch opgelost.