Naar de tandarts
Zijn reputatie is hem al vooruitgesneld. De Canadese cultauteur Douglas Coupland (1961) zou on-interviewbaar zijn en zich gedragen als een onhandelbare prima donna. De gesprekken die hij gevoerd heeft met de pers in Londen, de eerste aanlegplaats op zijn Europese tournee, moeten rampzalig verlopen zijn. Het dieptepunt van die reeks conflictsessies was wel de ontmoeting met een journalist van de Volkskrant.
Enkele flarden: ‘Ik ga hier niet zitten discussiëren over mijn boek. Daarvoor ben ik niet hier.’ ‘Denk je dat ik hier ga zitten vertellen waar dat boek over gaat? No way.’ ‘Ja, dat is een redelijke vraag, maar niet een die ik ten overstaan van de internationale media ga beantwoorden. Het is mijn privéleven, dat is alles wat ik heb.’ ‘Je vragen hebben me een shithumeur bezorgd. Ik kan mijn stemming niet goed verbergen.’ ‘Je gelooft me niet, daar komt het op neer. [...] Omdat je deel uitmaakt van de pers. Je wordt betaald om dingen niet te geloven.’
Een kranteninterview is doorgaans toch niet de meest geschikte plek om expliciet kritiek te uiten, om over de weergave van een woordenwisseling nog maar te zwijgen. Meestal ligt het accent op de informatie over het werk van een schrijver en de daaraan gerelateerde ideeën. Toen ik de bewuste journalist dan ook vroeg waarom hij ervoor gekozen had die confrontatie zo rauw te registreren, vertelde hij dat het gekibbel zijn enige materiaal was. Uit de recente vraaggesprekken met Coupland in de Engelse zondagskranten kon hij niet putten, want die gaven dan wel geen irritatie weer, maar inhoudelijk waren ze verdacht schraal - alsof er niets aan de orde kón komen.
Coupland interviewen lijkt op naar de tandarts gaan. Terwijl ik voor de Amsterdamse hotelsuite zit te wachten tot het mijn beurt is, komt mijn voorganger lijkbleek naar buiten. Coupland had een woedeaanval gehad, alle vragen afgekeurd en de bijeenkomst meermalen voortijdig willen beëindigen. Op zijn nieuwe roman Vriendin in coma (Girlfriend in a Coma) had hij niet diep in willen gaan en ook persoonlijke vragen waren taboe. Dat belooft wat.
Coupland ziet er, wanneer ik binnenkom, inderdaad wat verwilderd uit. Hij lijkt bijzonder slecht op zijn gemak. Verzonken in een reusachtige leren sofa, het hoofd diep op de borst gezonken, vervaarlijk in de baard mompelend, stelt hij zich voor: ‘Ummmm... Douglas... ummmpf.’ Dan is het stil. Met een lege blik staart hij naar buiten, waar de vogels onbekommerd fluiten. ‘Vragen,’ zegt hij op vlakke toon. Ik staar naar mijn blaadje duchtig voorbereide, opeens huiveringwekkend analytische vragen, leg het terzijde en waag de gok.
Ik heb begrepen dat de interviews stroef verlopen. Wat is er aan de hand?
Europeanen zijn ánders. Ieder land verschilt. Soms begrijp ik de vragen niet. Ik weet nog steeds niet wat mij zojuist gevraagd is. En daarvoor was er een Nederlandse journalist in Londen, die ongeveer dezelfde vragen stelde. Ik denk dat het iets typisch Nederlands is, een aspect van de cultuur dat ik niet begrijp. Ze vragen me, al dan niet geparafraseerd, naar de betekenis van het leven. Op een manier van: alsjeblieft, vertel het me en als je het niet zegt, ben je een gore hufter. Wekenlang ben ik bevraagd door de pers in Noord-Amerika, en geen van de vragen kwam in de buurt van wat ze hier van me willen weten.
Is dat slecht?
Voor mij voelt het spreken over de betekenis van het