| |
| |
| |
Ton Heuvelmans
De flash van Irvine Welsh
Het is in de geschiedenis van de twintigste-eeuwse literatuur zelden voorgekomen dat een roman bij verschijnen een impact veroorzaakte zoals Trainspotting dat in 1993 deed. Wat was er zo bijzonder aan dit debuut, waarin de schrijver in schijnbaar losse flitsen een beeld schetst van het rave-circuit in een buitenwijk van een provinciestad? Hoe kan een roman die zo beperkt is in zijn waarneming en verslaglegging wereldwijd zo tot de verbeelding spreken en hoe kan de schrijver ervan gebombardeerd worden tot de stem van zijn generatie? Het boek werd een hype, evenals de op het boek gebaseerde film. Niet alleen soort- of leeftijdgenoten van de schrijver en zijn personages herkenden zich of voelden zich aangetrokken in de in Trainspotting geschapen onderwereld, ook sociologen en politieke commentatoren herkenden in het boek het portret van een sociale onderklasse dat niet was bedacht of op mode was gebaseerd.
| |
Jeugd in een arbeiderswijk
Irvine Welsh is in 1959 geboren in Edinburgh. Hij groeide op in Muirhouse, een van die mistroostige nieuwbouwwijken uit de jaren zestig, een arbeidersgetto, waarin werkloosheid, bekrompenheid en saaiheid hoogtij vierden en waarin dientengevolge hele generaties opgroeiden in een omgeving van lelijkheid en verveling, drankzucht en huiselijk geweld.
Irvine Welsh valt in de wijk waar hij opgroeit in niets uit de toon: hij is niet bijster slim en niet bijster dom, hij is klein en lelijk en hij heeft precies dezelfde dromen als alle jongetjes in de straat: een beroemde voetballer worden of anders een schatrijke popster. Na de lagere en de middelbare school volgt hij het normale working-class traject. Hij zoekt een baantje en wanneer zijn werk als tv-monteur niet bevalt reageert hij zich op een stereotiepe manier af. Hij gaat met zijn mates naar de pub, drinkt zich regelmatig klem, raakt steeds vaker betrokken bij vechtpartijen en past zich ook overigens aan aan de levensstijl van de working-class yob; fantasieloos, vreugdeloos, uitzichtloos, gewetenloos. Die verstikkende sfeer van het leven in de voorstad is duidelijk terug te vinden in het werk van Welsh. In Trainspotting wordt hoofdfiguur Mark Renton na een bijna-overdosis door zijn ouders liefdevol - en met zijn kamerdeur op slot - terugverpleegd naar een ‘gezond’ leven. Ze doen dat door het toedienen van alles wat goed is voor een arbeiderskind: thee met suiker en lekker vet eten. Cold turkey is erg, maar deze hel is te veel voor de arme junk. Als beloning mag hij een avond met zijn ouders uit dansen. De taferelen die zich in de danszaal ontvouwen, moeten aan het echte leven ontleend zijn: de zaterdagse bingo-gezelligheid van arbeiders in hun schone goed, de vette muziek (een Neil Diamondpotpourri), de handtastelijkheden, de drank. Het koude zweet breekt Mark uit. Een groter contrast met zijn kale bestaan als junk, waarin alles maar om één ding draait, is niet denkbaar. Dit moet de hel op aarde zijn, vergelijkbaar met Welsh’ beschrijving in Marabou Stork Nightmares van een van die afschuwelijke verjaardagsfeestjes met ooms en tantes
die je zó kunt vervangen door waggelende opblaaspoppen, met een ingebouwd cassettedeck dat clichés uitspuugt: ‘Vrolijke Ouwe Kutlul met Halve Long en Mank Been: “We mogen niet klagen... nee, dat zeg ik... we mogen niet klagen.”’
Wanneer in de jaren zeventig de eerste drugs in Edinburgh opduiken, stapt de jonge Welsh vanwege het uitzichtloze van zijn situatie en de wens daar toch op de een of andere manier iets in te verbeteren gemakkelijk over op het nieuwe middel dat je met één shot vanuit de grauwste ellende in de meest schitterende, grenzeloze dromen verplaatst. Binnen de kortste keren heeft hij een heroïneprobleem dat hij met de grootste moeite (zie Mark Renton in Trainspotting) overwint. In een flash van helderheid en zelfinzicht besluit Welsh toch een poging te wagen om iets met zijn schooldiploma te doen. Hij verhuist naar Londen en gaat daar studeren. Na zijn studie wordt hij makelaar en begeeft zich enige tijd in het bedenkelijke wereldje der yuppies. De ijzeren wetten van het door
| |
| |
klassenbewustzijn geteisterde Groot-Brittannië zorgen ervoor dat hij zich hier niet thuis voelt. Een working-class hero zal Welsh op deze manier niet worden en regelmatig keert hij terug naar Edinburgh om met de mates geheel uit zijn dak te gaan.
Irvine Welsh
| |
Kansloze alleshaters
Inmiddels doet zich een nieuw en angstaanjagend verschijnsel voor, dat de sentimental journeys naar Edinburgh allesbehalve prettig maakt. Steeds meer oude kameraden worden het slachtoffer van aids. Ze betalen de tol van het jarenlang straffeloos gebruiken van slechte heroine met smerige, gebruikte spuiten en van het bandeloos en onveilig vrijen. Maar ze zijn ook het slachtoffer van een falend overheidsbeleid. Eind jaren zeventig was de hoeveelheid relatief goedkope drugs naar het Verenigd Koninkrijk enorm toegenomen. Door de lange, grillige kustlijn bleek het voor een beetje drugsrunner kinderspel om contrabande aan land te brengen. Met name in de grote bevolkingscentra in Noord-Engeland en Schotland was de markt onverzadigbaar. Tijdens en dankzij het regime van Margaret Thatcher was de werkgelegenheid daar drastisch teruggelopen en de armoede en desillusie navenant toegenomen. Het was de jeugd die de ergste klappen kreeg. Halverwege de jaren zeventig had de punkbeweging al uiting gegeven aan de onvrede en woede van de kansarme jeugd in de stedelijke gebieden. Van hogerhand werd daar geen enkele aandacht aan besteed. De no-future generatie was geboren. Jongeren hingen lanterfantend en steeds gefrustreerder en agressiever rond in de achterbuurten. Hooliganism, vaak gekoppeld aan voetbalwedstrijden, ging over in wat tegenwoordig ‘zinloos geweld’ heet, maar wat een uiterst zinvolle uiting van ongenoegen was voor de betrokken groep kansloze alleshaters. Met name de arbeidersjeugd, opgegroeid in het geestdodende milieu van buitenwijken als Muirhouse en Leith in Edinburgh, stond open voor alles wat de dodelijke sleur van alledag kon doorbreken. De heroïne kwam als geroepen. Door de enorme vraag steeg het aanbod en daardoor was de junk voor alle beurzen betaalbaar. De shooting-galleries schoten als paddestoelen uit de grond.
Ook al had de overheid willen ingrijpen, dan was ze daar te laat mee. Goed opgezette voorlichting en opvang hadden kunnen voorkomen dat junkies spuiten deelden en besmet raakten. Maar ook het ongebonden seksleven van veel jongeren veroorzaakte veel HIV-slachtoffers. Er werd voluit onveilig gevreeën,
| |
| |
condooms waren duur en moeilijk te krijgen en elke vorm van voorlichting ontbrak. In Ierland was de situatie identiek. Zo kon het gebeuren dat eind jaren tachtig Edinburgh en Dublin om beurten de dubieuze eer toekwam ‘Europe's Aids Capital’ te zijn, de plaats met het snelst stijgende aantal aidsslachtoffers.
De volstrekt uitzichtloze situatie waarin veel Britse stadsjeugd zich bevond, was een politieke keuze van het Thatcher-regime: door bewuste veronachtzaming van de problematiek in de grote bevolkingscentra ontstond een generatie van losers wier uitzichtloosheid voor hen gecreëerd was. Deze groep kon niet anders dan reageren met woede. Vaak leidde dat tot een gewelddadige anti-houding, vaak ook schiep het de behoefte aan vergetelheid, die al te gemakkelijk te vinden was in ruim voorhanden zijnde drank en drugs. Een deel van die woede werd duidelijk toen eind jaren tachtig door de regering Thatcher de poll-tax werd ingevoerd, een stelsel van onroerendgoedbelasting, waarbij niet meer de afmeting van het vastgoed bepalend was voor de hoogte van het te betalen bedrag, maar het aantal bewoners. Een half jaar voor invoering in Engeland trad de poll-tax in werking in Schotland, volgens waarnemers ‘to spite the Scotch’. Er werd in Edinburgh een gigantische protestmanifestatie gehouden die de Royal Mile veranderde in één joelende, tierende massa woedende Schotten.
Irvine Welsh deelde die woede en tegen de achtergrond van dit gevoel plaatste hij Trainspotting, de roman die de wereld op zijn grondvesten zou doen schudden.
| |
De Schotse Céline
De roman Trainspotting is ontstaan uit een handvol notities. Gedesillusioneerd door het leven in het algemeen en in het bijzonder door het vervliegen van zijn dromen om als voetballer of popster beroemd te worden, besloot Welsh een tocht per Greyhoundbus door Amerika te maken. Tijdens die lange, saaie dagen flitsten de beelden uit het Edinburghse rave-circuit door zijn hoofd. Van een afstand noteerde hij in flarden wat hem vanuit zijn benevelde en stonede herinnering te binnen schoot. Zo ontstond ‘het literaire fenomeen van het decennium’ (The Face) geschreven door ‘de Schotse Céline’ (William Burroughs). Naar eigenzeggen baseerde Welsh zich op geen enkele literaire bron, maar louter op voorbeelden uit de wereld van de rock'n roll. Dat is niet zo verwonderlijk als je beseft dat Welsh geen literaire achtergrond had, maar wel doordrenkt was van muziek. Zijn grote inspiratiebron is Iggy Pop die dan ook in hoogst eigen persoon in Trainspotting optreedt.
Personages als Sick Boy, Spud en Begbie zijn weliswaar fictief, maar direct gebaseerd op de mates met wie Welsh de rave-clubs van Leith bezoekt en met wie hij zich staande probeert te houden. Hoofdpersoon en verteller Mark Renton heeft nog het meest van Welsh zelf. Hoewel hij alle geneugten en verschrikkingen met kameraden doorstaat, is hij degene die zich het meest bewust lijkt van de wereld waarin hij leeft en bovendien een plan heeft: hij zal hieruit ontsnappen. Hoewel af kicken verschrikkelijk moeilijk is en bovendien een daad van verraad aan zijn vrienden, lukt het Rentboy als enige om daadwerkelijk te ontsnappen, maar daarvoor moet hij zijn vrienden inderdaad verraden: bij een grote drugsdeal gaat hij er met de hele poet vandoor. Hij scheept zich in naar Amsterdam en weet dat hij nooit meer levend terug zal kunnen keren naar Edinburgh. De enige manier om te ontsnappen is alle schepen achter zich te verbranden.
Eerder heeft Renton zijn manifest afgegeven: zijn verklaring voor het soort leven dat hij leidt, voor de wanhopige vlucht uit het bestaan van enge burgerlui:
Kies voor het leven. Kies voor af lossingen op je hypotheek; kies voor wasmachines, kies voor auto's; kies ervoor om op een bank te zitten en naar geestdodende en debiliserende spelletjesprogramma's te kijken en je vol te stoppen met fuckin junkfood. Kies ervoor om weg te rotten, om in je broek te pissen en te schijten in een tehuis, en je volstrekt te vernederen in de ogen van die egoïstische, fucked-up klote-kinderen die je hebt voortgebracht. Kies voor het leven. [...] Ik kies ervoor niet voor het leven te kiezen.
Volgens commentator Gijs Schreuders (de Volkskrantvan 16-9-1996) is dit een politiek thema: ‘In werkelijkheid hebben we te maken met slachtoffers: niet alleen van drugsverslaving, maar ook van het neo-liberalisme dat in Groot-Brittannië sedert de eerste dagen van Thatcher hoogtij viert. Meer nog dan door financiële nood worden de verliezers gekenmerkt
| |
| |
door het ontbreken van een toekomstperspectief, het onvermogen medegevoel te articuleren en het gebrek aan iedere vorm van saamhorigheid.’ Schreuders ziet hier een parallel in een uitspraak van de toen nog coming man van het CDA, De Hoop Scheffer, die het in een interview had over zijn ‘heilig geloof in de heilzame werking van het bezit.’ Schreuders: ‘Alsof de onderklasse het voor het kiezen heeft.’
Trainspotting is, met name uit behoudende hoek, bestempeld als een lofzang op het gebruik van heroïne, maar niets is minder waar. Wie het boek goed leest en zich niet tot de filmversie van Danny Boyle beperkt, merkt dat, naast het spuiten, zuipen, neuken en vloeken dat voor een belangrijk deel het leven van de personages bepaalt, hun leven van een voortdurende, sluipende doodsangst doortrokken is. Het is die angst waardoor ze zich aan elkaar vastklampen, waardoor ze samen huilen, vloeken, vrijen en slaan. Om hen heen raast de wereld in een gekmakend tempo door, zíj hebben ieder contact met de werkelijkheid verloren, en hun eigen wereldje, met al zijn schijnzekerheden, brokkelt steeds meer af. Elke spuit kan besmet zijn, elke partner seropositief. Elke trip kan een reis naar het einde zijn. En de humor is inktzwart. Tommy smeekt, ja, dwingt Renton om bij hem een shot te zetten. Renton wil niet, maar laat zich door Tommy overhalen. Niet lang daarna zit hij aan Tommy's sterfbed. Tegenover een kameraad merkt Renton op: ‘...dit is allemaal zwaar kut, weetjewei. Voor een gast van mijn leeftijd heb ik net even te veel begrafenissen meegemaakt, zegmaar [...] Als er diploma's bestonden voor sterfgevallen was ik godverdomme allang doctorandus geweest’.
Desondanks legt Welsh in de beschrijvingvan bepaalde junkscènes een poëtische schoonheid aan de dag. Maar het is schijn, een bedrieglijke lofzang, waarmee hij ‘het elixir dat leven en dood geeft’ bezingt. De bijna liefdevolle manier waarop Sick Boy een shot zet bij een hunkerende vriendin is even misleidend als de poëtische beschrijving ervan:
Hij heeft een dikke, blauwe ader te pakken die uit Ali's arm lijkt te spatten. Hij doorboort haar huid en injecteert langzaam een klein beetje, voordat hij wat bloed terug de spuit inzuigt. Haar lippen trillen terwijl ze hem enkele secondenlang smekend aankijkt. Het grijnzende gezicht van Sick Boy ziet er eng uit, als van een reptiel. Dan ramt hij de cocktail richting hersenen. Ze werpt haar hoofd in haar nek, sluit haar ogen, opent haar mond en laat een orgastisch gekreun horen. De ogen van Sick Boy staan nu onschuldig en vol verbazing, met een uitdrukking als van een kind dat op kerstochtend een stapel prachtig ingepakte cadeaus onder de boom ziet liggen.
Trainspotting is niet de bekentenisroman van een ex-junk die de maatschappij de boodschap van eigen feilen en redding voorhoudt. Welsh is geen boeteprediker, zijn werk spreekt voor zich. In een interview met de Vlaamse krant De Morgen legt hij echter uit dat lifestyle drugs als heroïne alle remmingen wegnemen en persoonlijke isolatie stimuleren. ‘De ultieme vraag die men moet stellen is dus of de heroïne-life-style inderdaad de levensstijl is die men wil aanhouden. Als je enigszins bij je verstand bent, moet het antwoord daarop nee zijn. Er is natuurlijk altijd sprake van een moreel standpunt, maar in Trainspotting heb ik geprobeerd zo weinig mogelij keen welbepaald oordeel op te dringen. [...] Ik zal niemand aanraden om drugs te gebruiken, net zomin als ik het iemand zal afraden.’
Zo zwart als de galgenhumor is in Trainspotting, zo grimmig is de toon die Welsh aanslaat. Denk niet dat er om de humor te lachen valt, het is de meest wanhopige vorm van overlevingsdrang die denkbaar is. Neem de scène waarin een junk, wiens ene been onder de knie is afgezet vanwege een door het spuiten opgelopen bloedvergiftiging. Hartje Edinburgh poseert hij schaamteloos als oorlogsveteraan uit de Falklandsoorlog en klopt zodoende brave burgers geld uit de zak. Inclusief het huilende moedertje dat bij het zien van de junk aan haar zoon moet denken, die - inderdaad - is gevallen in de slag om de Falklands en hem haar laatste, zuur verdiende geld geeft. Kakelend van het lachen begeeft de junk zich naar zijn dealer, in de overtuiging dat het goed is te vechten voor je vaderland. Op hetzelfde punt blijkt de grimmige toon van Welsh. Iedereen, inclusief de Schotten, moeten eraan geloven.
Ik heb geen hekel aan de Engelsen. Het zijn gewoon domme rukkers. Wij laten ons onderdrukken door domme rukkers. Wij kunnen niet eens een behoor- | |
| |
lijke, gezonde beschaving uitkiezen om ons door te laten onderdrukken. Nee, wij worden geregeerd door aderverkalkte assholes. En wat zijn wij dan? Het laagste van het laagste, het absolute uitschot van de aarde. De meest ellendige, kruiperige, zielige strontzooi die ooit in de geschiedenis van de mensheid is uitgescheten. Ik haat de Engelsen niet. Die gaan gewoon door met hun klootzakken]. De Schotten, die haat ik.
In een interview met Elbeth Etty (NRC Handelsblad van 3-10-1996) verklaart Welsh dat Trainspotting meer gaat over vriendschap, loyaliteit en verraad dan over drugs. ‘Het is een coming of age-roman, over de teleurstellingen van het volwassen worden, wanneer je merkt dat je vrienden veranderen naarmate hun karakters zich vormen. Ik heb met Trainspotting willen laten zien dat je niet moet generaliseren als het over junks gaat, het zijn allemaal individuen met specifieke karaktereigenschappen.’ Toch pleit hij geen enkele junk vrij. Hoe ellendig de omstandigheden ook zijn, heroïne is een way of life, omdat het het gevolg is van een door de betrokkene gemaakte keuze. ‘De junks in Edinburgh die ik beschrijf, hebben niets in hun leven. Geen opleiding, geen mogelijkheden, niets. Dat leidt tot een heel ander soort drugsgebruik dan bijvoorbeeld op een middle-class school, waar kinderen gaan gebruiken omdat dat de enige manier is om aandacht van ouders te krijgen. Maar in wat voor omstandigheden je ook verkeert, iedereen die aan de heroïne gaat, kiest voor een junkie-bestaan.’
| |
Absurd
Nog geen jaar na Trainspotting verscheen de verhalenbundel The Acid House (1994). Volgens Chris Savage King (The Sunday Times, 16-4-1995) bewijst Welsh hiermee dat hij geen eendagsvlieg is. Wat we hier zien is ‘...a writer stretching his legs, trying out new things, skidding on thin ice, but never falling down.’
The Acid House is een verzameling van ongeveer twintig verhalen, variërend van minuscule sketches tot een lange novelle. Niet alleen de lengte van de stukken varieert, ook de stijl en toon verandert. Zo zijn er verhalen die qua inhoud en thema niet hadden misstaan in Trainspotting, of die, beter gezegd, het begin van een vervolg op die roman suggereren. Maar het is zeker niet ‘more of the same’. Zelfs de stukken die de bekende paden van het Schotse junkieleven bewandelen, tonen personages die verder zijn. Ze hebben gekozen of zijn verstoten, zijn verlaten of getrouwd, maar hebben zich allemaal ontworsteld aan de enge wereld van Trainspotting.
En dan zijn er de verhalen waarin Welsh duidelijk een andere toon aanslaat, ook als schrijver. In het verhaal ‘De zaak van Granton Star’ verandert de hoofdpersoon Bob Coyle in een totale dupo: hij verliest zijn plaats in het elftal, zijn baan, zijn vriendin en zelfs zijn ouders zetten hem buiten de deur. Dit alles omdat hij zo ongeloof lijk saai is en daardoor in feite zijn lot over zich afroept. In kaf kaïaanse sfeer ontmoet hij God, in de gedaante van een oude zuiplap, leunend tegen de bar (‘...ik ben niet dood, het kan me alleen geen fuck schelen allemaal’). Uiteindelijk verandert God hem voor straf in een dikke strontvlieg. Door deze volstrekt absurde wending neemt hij niet alleen de gedaante aan die hij kennelijk verdient, hij kan ook waar nemen (als een soort god) zonder waargenomen te worden. Het aanschouwen van het sado-masochistische seksspel van zijn ouders (eindelijk verlost van die lastige zoon) wordt hem fataal.
De absurditeit ten top, vermengd met een vleug SF en een dosis magisch-realisme vindt men in het titelverhaal. In dit verhaal lopen twee verhaallijnen door elkaar. Een hoogzwangere vrouw is op weg naar het ziekenhuis om te bevallen. Coco Bryce, een volstrekt doorgedraaide junk, belandt tegelijkertijd en in hetzelfde apocalyptische noodweer enkele zalen verderop in hetzelfde ziekenhuis met een bad trip. Als dan eindelijk de lang verwachte donderslag valt en de bliksem inslaat, worden de persoonlijkheden van de junk en de pasgeboren baby door de commotie van het vreselijke hellevuur met elkaar verwisseld. Het verhaal verloopt dolkomisch en tegelijk dieptragisch en eindigt met een Roald Dahl-achtig slot. De recensie van The Acid House van Joost Zwagerman in Vrij Nederland (6-12-1997) kreeg de kop ‘Afdaling in de onderwereld’ mee en dat is een rake typering voor het soort leven dat de verhaalpersonages lei- den. Het zijn stuk voor stuk eenlingen, die welis- waar een ander soort strijd leveren dan de eenzijdige strijd van de junks in Trainspotting, maar voor de meesten van hen staat de uitkomst tevoren vast. Welsh toont in dit
| |
| |
verhaal dat hij sinds zijn eerste roman niet positiever oordeelt over het lot van het individu op aarde.
Na de roman Marabou Stork Nightmares (1995), die met gemengde gevoelens werd ontvangen - er waren critici die suggereerden dat het goed zou zijn als Welsh even ophield met schrijven en eens een roman zou gaan lezen - kwam in 1996 Ecstasy, Three Tales of Chemical Romance uit. Ook hierover waren de critici niet onverdeeld enthousiast. De bekende Welshingrediënten begonnen nu wel erg bekend te worden en de ontwikkeling van de plot was voorspelbaar. Er werd dan ook met verwachting uitgekeken naar de derde roman van Welsh, Filth (in het Nederlands vertaald als Smeris), die in 1998 verscheen. De roman doet zijn titel eer aan. Het is het verhaal van rechercheur Bruce Robertson van de Edinburghse politie die met een aantal problemen te kampen krijgt. Hij moet erg lang wachten op de promotie waarvan hij vindt dat die alleen hem toekomt. Hij heeft huiselijke problemen: zijn vrouw is bij hem weggelopen en heeft hun dochter meegenomen, waarschijnlijk vanwege herhaalde gevallen van mishandeling. Verder heeft hij te kampen met een cocaïneverslaving die uit de hand dreigt te lopen en op het professionele vlak zit er geen enkele schot in het moordonderzoek waarvoor hij de verantwoording draagt. Bruce Robertson is het meest verachtelijke personage dat men zich kan denken. Hij is volstrekt egocentrisch en is bereid alles en iedereen op te offeren ter meerdere eer en glorie van zichzelf. Naarmate het boek vordert, blijkt dat Robertsons grootste probleem in hemzelf zit, letterlijk en figuurlijk. Figuurlijk in de vorm van uiterst traumatische jeugdherinneringen, die hem gemaakt hebben totwat hij is: een grote klootzak uit zelf bescherming. En letterlijk in de vorm van een lintworm die als personage in het boek optreedt en fungeert als Robertsons sprekende geweten.
Los van alle gruwelijke gedragskenmerken van de hoofdpersoon levert Filth ons een keiharde en onverbiddelijke aanval op het autonome bureaucratendom dat ons bestuurt en - erger nog - dat ons, als politiemacht, zou moeten beschermen, maar dat één bolwerk van corruptie en zelf verrijking is. Goed, niet alle smerissen zullen een verleden hebben als Bruce Robertson, maar na lezing van Filth kijk je toch anders tegen Oom Agent aan. Welsh toont in Filth aan dat hij de waanzin van Trainspotting achter zich heeft gelaten. Er heerst nog steeds paranoia, maar zijn wereld is wat overzichtelijker geworden. Welsh blijkt in staat tot het schrijven van een keihard maatschappijkritisch werk, zonder zich te beperken tot incrowd-wereldjes. Lodewijk Brunt vatte in Vrij Nederland zijn mening over Filth als volgt samen: ‘...een paar maanden uit het desperate leven van Bruce Robertson. Het is genoeg om een verpletterende indruk aan over te houden.’
| |
Trainspotting in exeter
Over de term ‘trainspotting’ is al veel te doen geweest. De meest plausibele verklaring zit hem in de ogenschijnlijk volstrekt zinloze gewoonte om, langs de spoorbaan of op het station, in een notitieboekje de typenummers te noteren van passerende treinen. De junks in Trainspotting komen vaak bijeen op Leith Central Station om hun deals te sluiten. Het station is gesloten en vormt daarom een soort eindpunt - letterlijk en figuurlijk - voor de bezoekers. Als de agressieve Francis Begbie er in een van de verlopen zwervers zijn eigen vader herkent, slaan bij hem de stoppen door.
Op dinsdag 8 februari 1999 verscheen op Ceefax (BBC's teletekst) het bericht dat de Schotse schrijver Irvine Welsh in verband met openbare dronkenschap en geweldpleging was gearresteerd in de Engelse stad Exeter, en wel op het spoorwegstation.
Ton Heuvelmans (1945) was redacteur van het literaire tijdschrift Diver en vertaalde werk van o.a. William Burroughs, Paul Auster, Douglas Coupland, R.L. Stevenson, Germaine Greer en het in het Nederlands verschenen oeuvre van Irvine Welsh.
|
|