| |
| |
| |
Hans Dekkers
Gevallen engelen
De uitgestotenen in de romandebuten van Tristan Egolf, Nick Cave en Iain Banks
In de romans van een aantal hedendaagse, min of meer jonge schrijvers die in de mode zijn en aan wie een zogenaamde ‘cultstatus’ kan worden toegeschreven, valt een voorkeur op voor twee zaken: het moderne stadsleven met al zijn verderfelijke invloeden, alsmede de realistische, droge wijze waarop dit leven beschreven wordt. De bekendste voorbeelden zijn te vinden bij de zogenaamde bratpack-generatie: Jay McInerney en Bret Easton Ellis. De personages in hun boeken worden gekenmerkt door materialisme, hardheid, gevoelloosheid, cynisme en het belang dat ze hechten aan uiterlijkheden. Ze lijken niet eens gebukt te gaan onder de metafysische en morele leegte die hun levens bepaalt. Het prototype van deze personages is de seriemoordenaar uit American Psycho van Bret Easton Ellis: hoewel dit personage een reeks bizarre lustmoorden pleegt gaat dat opvallend genoeg volstrekt niet gepaard met een bizarre fantasiewereld.
Ook een schrijver als Douglas Coupland houdt zich expliciet bezig met de uitwassen van de technologische maatschappij aan het eind van het millennium, zij het dat zijn personages juist opvallen door de milde en ironische geëngageerdheid waarmee ze deze wereld bekijken. Ze zijn zich bewust van hun eigen vervreemding en reflecteren hierover met een zekere distantie, maar ook hun verbeelding wordt niet bezocht door groteske fantasieën.
Dit is wel het geval in het werk van enkele andere schrijvers, die op eenzelfde soort cultstatus kunnen bogen. In hun romans speelt de grote stad nauwelijks een rol. In het beroemde onderscheid dat Ferdinand Tönnies maakte tussen ‘Gemeinschaft’ en ‘Gesellschaft’ nemen zij, in tegenstelling tot de bratpack-schrijvers en aanverwanten, de ‘Gemeinschaft’ voor hun rekening De leefwerelden die bij hen beschreven worden bestaan uit achterlijke, gesloten gemeenschappen, vaak ver van de beschaving, met een eigen, door en door bekrompen en reactionaire moraal. Deze gemeenschappen creëren hun eigen zondebokken, uitgestotenen, paria's en outcasts. De hoofdpersonages zijn kinderen, pubers en adolescenten die - afgesneden van de normale wereld - een eigen fantasiewereld scheppen en hun omgeving aan hun grillen onderwerpen. Het zijn niet alleen de verloederde enclaves, die deze romans zo kenmerken, maar ook en vooral de psychische enclaves, de claustrofobische werelden van hun hoofdpersonen, waarin macabere rituelen en bizarre hersenspinsels een grote rol spelen. Het gaat hier om verschoppelingen die, geteisterd en vernederd door een vijandige gemeenschap, verpletterd dreigen te worden en zich teweerstellen met extreem geweld of bezwerende, morbide rituelen. De haat, wraaklust en perversie van deze antihelden worden gevoed door hun harteloze en afgestompte omgeving.
| |
Vuilnis
De jonge Amerikaanse schrijver Tristan Egolf (1971) debuteerde onder omstandigheden die zijn roman bij voorbaat tot een sensatie maakten, hoewel het me niet zou verbazen als deze omstandigheden ten minste voor een deel aan het verkooplustige brein van zijn uitgevers zijn ontsproten. Het verhaal gaat dat zijn manuscript in Amerika door zeventig uitgevers werd afgewezen, waarna de schrijver in 1997 naar Parijs vertrok, alwaar hij ‘berooid en bevroren’ toevallig in contact kwam met de dochter van Patrick Modiano, die hem onderdak bood. De rest laat zich raden. Vader krijgt het manuscript onder ogen, raakt onder de indruk en zijn uitgever Gallimard koopt korte tijd later de wereldrechten.
De omvangrijke roman Lord of the Barnyard, Killing the Fatted Calf and Arming the Aware in the Corn Belt speelt zich af in en om het stadje Baker in het midwesten van de Verenigde Staten, waarin het leven wordt bepaald door achterlijke boeren, alcoholisten, misda- | |
| |
dige types, ‘fabrieksratten’, ‘trollen’ en ‘heksen’. En vuilnisophalers. De roman is het relaas van deze vuilnisophalers. Zij vertellen het verhaal over de beruchte Kaltenbrunner Kid, de jongen die het stadje in het verderf stortte. Na de dood van zijn vader woont John Kaltenbrunner alleen met zijn moeder. Hij is een ziekelijk kind, een ramp op school, maar thuis begint hij met een doorzettingsvermogen dat iedereen paf doet staan, kippen en schapen te fokken. Wanneer zijn moeder ziek wordt, ontfermt een groepje vrouwelijke methodisten (de ‘heksen’) zich over haar. John heeft al snel door dat dit groepje oude, zieke mensen verzorgt met als enige doel al hun bezittingen af te troggelen en na de dood van het slachtoffer de erfenis op te strijken. De doortrapte Hortense Allenbach, ‘het ruwharige serpent dat stilzwijgend als leidster van de heksen optrad’, ontpopt zich als Johns aartsvijand. Uit alle macht, maar zonder resultaat, probeert John zich tegen de intriges van de heksen te verzetten. Een hoogtepunt van de roman wordt gevormd door de scheldkanonnade die John tegen Hortense afsteekt onder het gezamenlijk ledigen van een fles whisky, en vooral het vernietigende antwoord van Hortense, die John gebroken achterlaat nadat ze ook nog een poging heeft gedaan hem te verkrachten. Het meest vernederende is dat ze al zijn illusies over zijn mysterieuze en vereerde vader in één klap verbrijzelt. Deze vader Kaltenbrunner was met de vrouwen van alle boerenknechten in de wijde omgeving naar bed geweest, en ‘dat vette, weerzinwekkende geval dat met één been in het
graf stond en dat John “moeder” noemde - had daar nooit iets van geweten’. Vader had ten overstaan van iedereen zijn vrouw ettelijke malen een ‘gezwel met eierstokken’ en de ‘Naaimachine’ genoemd.
Totaal gedesillusioneerd vernietigt John in een apocalyptische scène alles wat hem dierbaar is, opdat de heksen het niet in handen krijgen. Hij is vijftien jaar oud en wordt veroordeeld tot drie jaar dwangarbeid als dekknecht op een riviervrachtboot. Op zijn negentiende keert hij terug naar Baker. We zijn dan op nog geen derde van de roman en helaas hebben we dan ook het beste gedeelte gehad. Na diverse mislukte baantjes en ongelukken belandt John bij de vuilnisophalers, de ‘groene negers’, de ‘sultans van het slijk’. Kortom bij het laagste echelon van het toch al bedenkelijke uitschot waaruit de bevolking van Baker bestaat. Johns persoonlijkheid werkt als een katalysator op de frustraties van de groep en wanneer hij ze uit hun lethargie wekt door een algehele staking voor te stellen, stevent het stadje regelrecht af op een catastrofe, waarin bergen vuilnis en afval het leven totaal ontregelen. Coyotes, kalkoengieren, ratten, vliegen en ander ongedierte overspoelen Baker. Binnen de kortste tijd is het stadje het toneel van brandstichtingen, rellen en volksopstanden. John Kaltenbrunner verdwijnt als hoofdpersoon steeds meer uit beeld. Hij maakt plaats voor de werkelijke hoofdpersoon van de tweede helft van deze roman: het stadje Baker en zijn bewoners.
Het verhaal is dan al lang vastgelopen in een opeenhoping van hilarische verwikkelingen en een overkill aan extremiteiten. Te veel slapstick, te weinig drama. Toch blijf je doorlezen. De tekst oogt als het scenario van een absurde spektakelfilm en ondanks de soms verbluffende beschrijvingen van de chaos (zoals de basketbalwedstrijd tussen Baker en aartsvijand Pottville, die in een krankzinnige veldslag tussen de supporters eindigt), is de ongebreidelde fantasie van de schrijver er soms - gek genoeg - de oorzaak van dat je het boek verveeld terzijde legt. Een briljante vertelexplosie, maar zonder dat daar enige rem op staat.
Lord of the Barnyard roept een enkele keer reminiscenties op aan de grote romans van Faulkner, ofschoon de bezwerende stijl van de meester van de Yoknapatawpha-saga afwezig is. Ondanks de exuberante inhoud krijgt het verhaal door Egolfs registrerende toon met name in de tweede helft van het boek iets afstandelijks, bijna iets sociologisch. Ironisch is overigens het feit dat Egolf drie sociologen introduceert die de ‘crisis’ in Baker komen bestuderen en gemolesteerd het stadje ontvluchten.
Hoewel het niet ontbreekt aan sterke formuleringen en verrassende vondsten, blijven de bewoners van Baker van buitenaf geobserveerd, hetgeen hun buitensporige daden niet altijd invoelbaar maakt. Het wijperspectief dat de schrijver hanteert is hier mede debet aan. Het grootste bezwaar tegen deze roman is echter het slechte gevoel voor timing en dosering. Het is jammer te moeten constateren dat een zo veelbelovend begin verzandt in een oeverloos moeras van anekdotes en dat de ambitieuze, in beginsel briljante opzet daaronder bezwijkt. Maar dat we hier te maken hebben met een groot verteltalent lijdt geen twijfel.
| |
| |
| |
Zondvloed
Nick Cave publiceerde in 1989 zijn romandebuut And the Ass saw the Angel. Met deze verrassende roman bewees Cave dat hij behalve een begenadigd popmuzikant ook een briljant schrijver is. Het verhaal speelt zich af in de jaren veertig en vijftig. Ook hier is het hoofdpersonage een geïsoleerd kind in een primitieve, vijandige plattelandsomgeving. Euchrid Eucrow wordt als mismaakt kind geboren in Ukulore Valley. Zijn vader is een psychopathische dierenbeul en zijn moeder een despotische zuipschuit. Hij is stom, maar kan zonder woorden te gebruiken met honden praten. Op de eerste dag van de zomer van 1941 wordt de vallei overspoeld door een zondvloed en de daarna jarenlang aanhoudende regen reduceert niet alleen de belangrijkste bestaansvoorwaarde (de suikerrietproductie) tot nul, maar hij ontwricht ook volledig het leven van de bewoners van het stadje Ukulore. Euchrid ziet in gezelschap van de ezelin ‘Muil’ de storm naderen en de beschrijving hiervan is meteen een mooi voorbeeld van de barokke, bezwerende taal waarin deze roman geschreven is:
De hemel trok samen, net als mijn hoofdhuid. Hij zag eruit als een immens membraan dat zich als een afgestroopte huid boven de vallei uitstrekte en op die manier een dak vormde dat het gezwollen licht insloot. Er krioelde een netwerkvan opgezette rode aderen in, die tot barstens toe gevuld waren met bonzend bloed. [...]
Muil verstijfde opeens en werd stil, alsof ze versteende. De rode stofwolken verzwolgen het dier, trokken toen weg en gingen als sluiers om haar poten liggen. We staarden elkaar aan. Het leek alsof Muil in lood was gegoten, gedrapeerd in hangende rode sluiers. Angst kroop over Muil heen en troonde koninklijk op de plooien in haar kop. Haar lippen krulden op en gaven enorme gele tanden bloot. Ze schuimde. Ze schuimbekte. Haar waanzinnige ogen puilden uit, alsof het eieren waren die gelegd moesten worden. En de hele tijd waren die puilende ogen beangstigend op iets achter mij gericht, naar dat wat naderde.
Euchrid vertelt zijn levensgeschiedenis in retrospectief, wanneer hij langzaam wegzakt in zijn moerasheiligdom, ‘in het smakkende slokken van het slijk’, zijn laatste schuilplaats. Hij ziet zich als een ‘Voyeur van de Heer’, wiens goddelijke opdracht geleidelijk werd bijgesteld van spionage tot sabotage, nadat hij zijn leven lang door de inwoners van Ukulore werd gesard, halfdood geslagen, verkracht en bepist.
Ook in deze roman speelt een streng religieuze sekte, de Ukulieten, een belangrijke rol. De komst van de tot prediker bekeerde crimineel Abie Poe, een maniakale profeet, doorbreekt de apathie van de bewoners van Ukulore, die door de aanhoudende stortregens alle levenslust zijn kwijtgeraakt. Hij zweept de Ukulieten op om het kwaad uit te roeien, om het onkruid te verdelgen dat de oorzaak zou zijn van de vloek die op de vallei is neergedaald. De zondebok is de hoer Cosey Mo. De Ukulieten richten hun woede en haat op haar (terwijl een groot deel van de mannen haar maar al te goed kent...). Ze wordt ernstig mishandeld en verbannen. De regen houdt aan en na verloop van tijd is de enige die de verkrottende kerk van Glory Flats nog betreedt een steeds dronkener wordende Abie Poe. Dan eindelijk - op 19 mei 1943 - gaat de zon weer schijnen; op die dag wordt een vondeling in het plaatsje neergelegd. Euchrid ziet het gebeuren. In de duistere figuur die het kind achterlaat, herkent hij de verminkte Cosey Mo. Ze wordt korte tijd later dood aangetroffen in een greppel. Het kind wordt Beth gedoopt en opgevoed als heilige.
Vader Ezra slaat in een paroxisme van opgekropte woede Euchrids moeder dood. Evenals de vader van John Kaltenbrunner spreekt hij niet al te vriendelijk over zijn vrouw. Tegen Euchrid orakelt hij kort na de moord: ‘Nou, dat bochtbrakende hellegebroed had meer monsterlijkheid in zich dan een kudde draken en ze was niet zo'n verdomd klein beetje ordinairder dan het goorste varken en nog twee keer zo lelijk ook. En verder - en dat zweer ik bij mijn kaarten - kun je alle goten van het hoerendom afschuimen en dan zou je nog niemand vinden die net zo morsig en regelrecht zwakzinnig is als dat zwijn dat jou baarde.’ Niet veel later komt hij zelf om het leven wanneer de ijzeren watertoren in elkaar stort, waarin hij alle gevangen, dode of levende dieren gooide: ‘Pa's gladiatoren-arena en doodsmenagerie’.
Nadat zijn geheime hut in het centrum van het moeras is vernietigd door een aantal dorpsbewoners, zint Euchrid op wraak. Hij bewerkstelligt de eliminatie van
| |
| |
enkele beestachtige zwervers (waaronder Abie Poe), die de vervallen kerk van Glory Flats hebben betrokken en ontheiligd. In een toenemende waanzin begaat hij uiteindelijk de daad die zijn bestaan ‘rechtvaardigt’: hij doorsteekt Beth met zijn sikkel. De uitverkoren, heilige Beth, die hem voor Jezus aanziet.
In deze roman met zijn zwarte romantiek is de dood overal aanwezig, niet alleen concreet in de dierenkadavers op Euchrids erf en de hompen met vliegen bedekt vlees die aan het plafond van zijn hut hangen, niet alleen in de ontelbare moorden die gepleegd worden, ook is de dood de enige troostende en verlossing brengende kracht. ‘De dood is het compres op de pijn van het leven - dat is m'n boodschap aan de wereld,’ denkt Euchrid vlak voordat hij zelf sterft.
Nick Cave tovert de lezer een barokke rijkdom van visioenen en beelden voor. Op bijna elke bladzijde staan opmerkelijke zinnen. De grootste kracht van And the Ass saw the Angel is de taal, een krankzinnige mix van inktzwarte, sarcastische humor, lyrische poëzie, een oudtestamentische dreun, Faulkneriaanse retoriek en Dylan Thomas-achtig taalvuurwerk.
| |
Castratie
In de fameuze case histories van Freud figureren tal van dieren. ‘De Rattenman’, ‘de Wolvenman’ en ‘Kleine Hans' met zijn paardenfobie zijn de bekendste. In de voorstellingen over deze dieren verdichten zich de angsten, obsessies en neuroses van Freuds patiënten tot een symbool.
Ook in de hier besproken romans wemelt het van de dieren. En ook hier lijken ze uitdrukking te geven aan de spooksels die de wereld van de hoofdpersonen bevolken. In Lord of the Barnyard teisteren hordes coyotes, ratten en gieren het stadje Baker en ontwrichten het normale leven. De dood van het uiterst agressieve schaap Isabelle, waarvoor zelfs coyotes op de vlucht slaan, markeert het begin van de volledige onttakeling van John Kaltenbrunner en de boerderij. In And the Ass saw the Angel speelt de ezelin Muil een belangrijke rol (alleen de os ontbreekt nog in deze geperverteerde Heilige Familie!). Verder zorgen de slangen, prairiehonden, wilde zwijnen en wilde katten die in de gruwelijke vallen van Euchrids vader gevangen worden en verdwijnen in de lege, golf ijzeren watertank, voor een ijzingwekkende omlijsting van het lugubere drama. Er zijn de onheilspellende kraaien waarmee het boek opent. En er is de Blaffende Spin die Euchrid van een zwerver krijgt in ruil voor een fles schillenalcohol uit een van zijn moeders distilleerketels. De Blaffende Spin wiens stilte Euchrid ‘kapotmaakt’ (is de spin soms net als hij stom?).
The Wasp Factory van Iain Banks vormt op deze macabere fabels geen uitzondering. Hoofdpersoon Frank L. Cauldhame houdt er zo zijn eigenaardige gewoontes op na. Hij hangt dode dieren aan ‘Offerpalen’, blaast konijnen op of bestookt ze met zijn ‘Vlammenwerper’. In zijn ‘Bunker’ bewaart hij afgehakte koppen van meeuwen, konijnen, kraaien, muizen, uilen, mollen en hagedissen, en rond zijn altaar prijkt een verzameling schedels van paarden, honden, vogels, vissen en schapen. Op zolder verbergt hij de Wespenfabriek: een ingewikkeld bouwwerk dat voorspellingen doet aan de hand van de manier waarop een erin losgelaten wesp aan zijn einde komt. De Fabriek biedt een scala aan sterfmethoden: de Kookpoel, de Zuurput, de IJskamer, de Spinnensalon, de Vuurzee, het Doodsgewicht et cetera. Franks wereld is er een van voortekenen die uit de dood worden afgeleid. Uit de dood van dieren. Zijn rituelen lijken op religieuze dierenoffers, ze geven betekenis aan het sadistische universum waar hij de scepter zwaait over leven en dood. Frank heeft in het verleden al drie leeftijdsgenootjes vermoord. Niemand heeft daar weet van: hij heeft ze op een uiterst inventieve wijze om zeep geholpen en ervoor gezorgd dat de moorden op ongelukken leken. Hij vermoordde op zesjarige leeftijd zijn neefje Blyth, op zijn achtste zijn jongere broertje Paul en op zijn negende zijn nichtje Esmeralda. En dan is er nog zijn broer Eric, die honden in de fik steekt en plaatselijke kleuters maden en wormen in de mond stopt.
De roman begint met de zestienjarige Frank. Hij woont met zijn vader (‘de ouwe hippie’) op een eiland, dat door een hangbrug met een poort van het pad naar het Schotse dorp Porteneil gescheiden is. Ze krijgen bezoek van de politieagent van het dorp, die meedeelt dat Eric is ontsnapt uit de psychiatrische inrichting. Eric is ooit ingestort na een traumatische ervaring tijdens zijn medicijnenstudie (deze misselijkmakende gebeurtenis - een staaltje onversneden horror - wordt de lezer in geuren en kleuren voorgeschoteld). Daar- | |
| |
na is het bergafwaarts met hem gegaan. Waarom Eric het op honden gemunt heeft wordt allengs duidelijk: het heeft te maken met de Ouwe Saul, de witte buldog die Frank heeft geattaqueerd, waardoor hij de Castrator wordt genoemd en waardoor Frank alleen nog zittend kan urineren. De opgegraven schedel van Ouwe Saul is het belangrijkste attribuut in Franks Bunker en speelt een hoofdrol in zijn ‘persoonlijke mythologie’. Vader beweert de hond na zijn gruwelijke daad gewurgd te hebben. Nadat hij het dier had opengesneden, vond hij Franks ‘petieterige geslachtsdeeltjes’ in zijn maag. Wat hij ermee gedaan heeft, is Frank niet te weten gekomen. De hondenverbranding van Eric komt mede uit dit incident voort. Frank zelf vindt het onzin. Hem staan andere magische middelen ter beschikking om de kwade ziel van Saul te bezweren. Het doet er niet zoveel toe dat sommige feiten in het verhaal niet erg aannemelijk zijn, zoals ook de drie kindermoorden nauwelijks door de schrijver gemotiveerd worden. Behalve dan dat ze op de laatste twee bladzijden van het boek in een volstrekt overbodig en vergezocht gepsychologiseer alsnog ‘uitgelegd’ worden.
Wanneer Eric uiteindelijk in de buurt opduikt, neemt het leven in huize Cauldhame een bloedstollende wending. De brandende schapen die door Eric op het huis afgestuurd worden zijn nog amusement vergeleken bij de schokkende ontdekkingen die Frank doet. De roman is vernuftig opgebouwd. Bij stukjes en beetjes wordt informatie prijsgegeven die van belang is voor de ontknoping. Deze ontknoping is zo sterk dat ik hem hier niet verraad, ook al omdat hij de spil is waarom deze roman draait. The Wasp Factory is een ‘page-turner’: zijn kracht ligt niet zozeer in de stijl, noch in de psychologische uitwerking van de personages, maar in de verrassende en spannende plot.
| |
Anomie
In deze drie ‘outcast’-romans vindt een ontwrichting van de gemeenschap plaats. Je zou met de Franse socioloog Durkheim kunnen spreken van een toestand van anomie: normloosheid ten gevolge van een ernstige verstoring van de traditionele orde. John Kaltenbrunner is de directe veroorzaker van de anomie die Baker teistert, doordat hij een vuilnisstaking organiseert. De anomie die optreedt in de Ukulore Valley is het gevolg van een jarenlange regenval: ‘Gods dreunende misnoegen’. De anomie van Porteneil wordt teweeggebracht door Frank Cauldhames broer Eric, die een directe bedreiging voor het dorp betekent en een ziekmakende angst in de harten van de bewoners veroorzaakt. Doordat de werkelijk schokkende gebeurtenissen zich buiten het gezichtsveld en veelal buiten medeweten van de gemeenschap plaatsvinden, blijft de anomie hier vooral beperkt tot het gezin Cauldhame zelf en zorgt daar voor een totale ontwrichting.
Het onder één noemer brengen van drie romans is een hachelijke, misschien zelfs belachelijke onderneming. Toch vertonen deze bizarre geschiedenissen onmiskenbaar een aantal opvallende overeenkomsten. Hun afzonderlijke kracht ligt echter op een verschillend vlak. Waar Tristan Egolf het vooral moet hebben van de anekdotiek en Iain Banks van de sterke plot, schreef Nick Cave niet alleen een buitenissig en onvergetelijk verhaal, maar schiep hij ook een eigenzinnig taalkunstwerk, een stilistische tour de force.
Literatuur
|
Tristan Egolf, Lord of the Barnyard, Killing the Fatted Calf and Arming the Aware in the Corn Belt. Paris, Gallimard, 1 998. Vertaald door Irving Pardoen als Heer onder het gepeupel. Het slachten van het gemeste kalf en het weerbaar maken van de waak zamen in het achterland. Vassallucci, 1998. |
Nick Cave, And the Ass saw the Angel. London, Black Spring Press, 1989. Vertaald door Rob van Erkelens als En de Ezelin zag de Engel. In de Knipscheer, 1993. |
lain Banks, The Wasp Factory. London, Macmillan, 1 984. Vertaald door Robert Vernooy als De wespenfabriek. Luitingh-Sij-thoff, 1997. |
Hans Dekkers (1954) publiceerde de romans Begrafenis van de sardine (1994) en Black-out (1997). Onlangs verscheen zijn verhalenbundel De vloek.
|
|