| |
| |
| |
J. Heymans
Het lam naast de leeuw (4): Weerloos
In gesprek met J.J. Voskuil
De zevendelige roman Het Bureau van J.J. Voskuil wordt wel eens in verband gebracht met het hoofdwerk van S. Vestdijk of dat van A.F.Th. van der Heijden, maar een vergelijking tussen die kathedralen -om een metafoor van Nescio aan te halen - gaat bij voorbaat al mank. Immers, de ‘Anton Wachter-romans’ en ‘De tandeloze tijd’ hebben het karakter van een romancyclus, en dat is toch iets anders dan een lijvige roman. Aan beide cycli ligt een oermanuscript ten grondslag, respectievelijk ‘Kind tussen vier vrouwen’ - dat in 1972, een jaar na de dood van de schrijver, alsnog werd uitgegeven - en ‘Scharen’. Vestdijk heeft zijn oermanuscript uitgewerkt tot de eerste drie delen van de Anton Wachter-romans: Sint Sebastiaan (1939), Surrogaten voor Murk Tuinstra (1948) en Terug tot Ina Damman (1934). Wat dit betreft is ‘Kind tussen vier vrouwen’ te vergelijken met twee andere roemruchte oerboeken. ‘Argelooze terreur’, het oermanuscript van W.F. Hermans, heeft onder meer als basis gediend voor de romans De tranen der acacia's (1949) en Madeion in de mist van het schimmenrijk (1994), terwijl ‘De ontdekking van Moskou’, het oermanuscript van Harry Mulisch, heeft geleid tot ‘de bevrijding’ van het verhaal ‘Paralipomena orphica’, de roman De aanslag (1982) en de novelle Voorval (1990). Op het eerste gezicht ligt het voor de hand om ‘Het Boek van het Violet en de Dood’ dat Gerard Reve jarenlang heeft aangekondigd, eenzelfde status als de oerboeken van Hermans en Mulisch toe te kennen. Dit mythische boek dat alle andere boeken overbodig zou maken, is evenwel nooit verder gekomen dan een dummy met het gedicht ‘Aan Sint-Vincentius’. Het ‘moedermanuscript’ van Van der
Heijden dat aanvankelijk ‘Scharen’ en later onder meer ‘Het Byzantijnse kruis’ heette, baarde de romans De slag om de Blauwbrug (1983), Vallende ouders (1983) en De gevarendriehoek (1985). Toen was ‘Het Byzantijnse kruis’ inmiddels al tot de romancyclus ‘De tandeloze tijd’ uitgegroeid.
Ondanks het graduele verschil in genre hebben de tour de forces waarvoor Van der Heijden en Voskuil zich beiden op een goed ogenblik in hun schrijverschap zagen gesteld, het nodige met elkaar gemeen. Zo komt de tijdspanne waarin de zevendelige roman Het Bureau - met inbegrip van de daaraan voorafgaande roman Bij nader inzien - zich afspeelt, ruwweg gezegd, overeen met die van de cyclus ‘De tandeloze tijd’. Deze omvat inmiddels vier romans, een novelle en een tweedelige roman, dus eveneens zeven boeken. Beide literaire ondernemingen houden onder meer een ‘romantische’ en strikt particuliere geschiedschrijving van Nederland in. De romans fleuves van Van der Heijden en Voskuil worden door dermate veel personages bevolkt dat in beide gevallen een handig personenregister aan de uitgave is toegevoegd. Dit werd bij ‘De tandeloze tijd’ als een apart boekje uitgegeven: Groepsportret (1996). Toen beide registers hun definitieve vorm nog niet hadden gekregen, heeft zowel Van der Heijden als Voskuil een van de personen daaruit verheven tot hoofdpersonage van een nieuw boek. ‘Egberts, Robby’ werd de protagonist in Weer-borstels (1992), een novelle waarin Van der Heijden vier fragmenten uit De gevarendriehoek in een groter verband heeft geplaatst. Iets soortgelijks deed Voskuil met de ‘Moeder (van Nicolien)’. Zij werd de hoofdpersoon van een boekje onder de titel De moeder van Nicolien. Maar de voorgeschiedenis hiervan is toch iets anders dan die van Weerborstels. Toen Van der Heijden de opdracht tot het schrijven van het Boekenweekgeschenk 1992 had aanvaard, besloot hij een ‘satelliet-boek’ aan ‘De tandeloze tijd’ toe te voegen, een zelfstandig verhaal dat geheel los van deze romancyclus kan worden gelezen.
Daarentegen heeft Voskuil het idee voor de publicatie van De moeder van Nicolien, zijn ‘satellietboek’ bij Het Bureau, door iemand anders aangereikt gekregen.
Nadat Wouter van Oorschot het gehele manuscript van Het Bureau had gelezen, vroeg hij aan Voskuil of hij de stukken over de moeder van Nicolien die hij zo prachtig vond, niet als voorpublicatie in Tirade mocht gebruiken. Deze fragmenten besloegen aanvankelijk
| |
| |
ongeveer negentig bladzijden. Nadat Voskuil nog een beetje in deze fragmenten had geschrapt, verschenen ze in Tirade 362 (1996/1), het eerste nummer onder leiding van een nieuwe redactie, bestaande uit Toine Moerbeek, George Moormann en Rogi Wieg. De bijdrage onder de titel ‘De moeder van Nicolien’ bedroeg uiteindelijk zesenveertig bladzijden, meer dan een derde van dat nummer. ‘Onbescheiden veel,’ naar het oordeel van Voskuil, ‘maar Woutervan Oorschot vond het mooi.’ Bij Voskuils stuk in Tirade werd een noot toegevoegd: ‘De moeder van Nicolien is een van de personen uit Het Bureau [...]. De stukken, soms fragmenten, waarin zij voorkomt staan verspreid over zes van de zeven delen. Ze zijn hier bijeengeplaatst om een indruk te geven van het karakter van het boek, maar ook omdat ze een verhaal binnen een verhaal vormen, wat een afzonderlijke publicatie naar de mening van de redactie rechtvaardigde.’
In het kader van ‘Familiealbum’, het thema van de Boekenweek 1999, wilde Van Oorschot ‘De moeder van Nicolien’ in boekvorm herdrukken, maar daarvoor was het stuk in de ogen van Voskuil minder geschikt: ‘Als voorpublicatie vind ik het geslaagd, maar het is geen geheel. Die verzameling van losse stukken bestaat alleen maar in relatie tot Het Bureau. Het totaal geeft echter geen compleet beeld, al wekt de titel waaronder het is verschenen, wel die indruk. Daarom heb ik besloten om op basis van die voorpublicatie een portret te maken. Ik heb er allerlei stukken aan toegevoegd, vooral in het begin, omdat de meeste stukken van “De moeder van Nicolien” betrekking op haar ziekte hebben. Pas toen zij ziek werd, begon zij in het leven van Maarten en Nicolien in te grijpen. Voor die tijd schuifelde zij in de marge mee en diende haar gedrag louter en alleen om een bepaalde houding te illustreren die voor Het Bureau van belang is. Ik zal een voorbeeld geven dat ook in De moeder van Nicolien voorkomt. Als Maarten thuiskomt van zijn eerste werkdag op het Bureau, is zijn schoonmoeder op bezoek. Zij vraagt hem wat hij daar moet doen. En dan antwoordt hij: “Ik moet een stuk schrijven over de kabouters.” Dat vindt ze belachelijk - een nuchtere reactie op het werk van haar schoonzoon. Dat commentaar vindt Maarten niet alleen amusant, maar hij waardeert het ook goed. Die reactie is het oordeel van de niet-intellectuele buitenwereld over het werk dat hij doet. Een enkele keer staat er nog zo'n stukje in Het Bureau waarin zij reliëf aan het werk van Maarten geeft. Pas als ze vergeetachtig wordt en vreemd gaat doen, begint ze ook in zijn leven in te grijpen. Met als gevolg dat de stukken over haar doen en laten in Het Bureau vanzelfsprekend toenemen. Al deze stukken heb ik uiteraard in
De moeder van Nicolien gehandhaafd, maar in het begin van het boekje heb ik er vrij veel bij geschreven. Om duidelijk te laten zien hoe ze was, toen ze nog goed was. Bovendien kon ik daardoor beter aan het licht brengen hoe haar gedrag langzamerhand met schommelingen veranderde. Met andere woorden, ik heb het perspectief in De moeder van Nicolien ten opzichte van dat in Het Bureau veranderd. Dat portret richt zich niet zozeer op het onvermogen van mensen om met elkaar te communiceren, maar het richt zich veeleer op de onbereikbaarheid van iemand en de eenzaamheid die dat met zich meebrengt.’
| |
Aftakelingsproces
Waarom heeft u de fragmenten in De moeder van Nicolien zo precies gedateerd? Voorzover ze ook in de context van Het Bureau staan, is hun tijdsaanduiding veel vager. Ze verdwijnen min of meer in de mêlee aan alledaagse en bijzondere gebeurtenissen in een bepaald jaar.
In een leven als dat van de moeder van Nicolien gebeurt vreselijk weinig Jarenlang is het almaar hetzelfde. Je kunt dat natuurlijk niet steeds met eenzelfde stuk beschrijven. Daarom moet je je beperken tot de beschrijving van de kleine veranderingen in haar gedrag. Aanvankelijk beslaan de sprongen tussen de verschillende stukken twee jaar en later zijn ze zelfs een paar keer nog groter. Als je die stukken achter elkaar zet, wek je de indruk dat het aftakelingsproces van de moeder van Nicolien zich in een razend tempo voltrekt. Denk maar aan een versneld afgedraaide film van een bloem waarvan je de bladeren achter elkaar naar beneden ziet dwarrelen. Ik moest dus het tijdsverschil tussen de sprongen aangeven. Dan had ik natuurlijk kunnen volstaan met de jaartallen, maar het aardige van die data is dat ze vaak naar hoogtijdagen verwijzen: verjaardagen, jaarwisselingen...
Op basis waarvan heeft u die nieuwe stukken van De moeder van Nicolien geschreven? Lag uw dagboek daaraan ten grondslag?
In mijn dagboek staan korte notities over mijn
| |
| |
schoonmoeder die ik heb uitgewerkt. Ik ben ze als het ware gaan dramatiseren. Tien regels dagboek gaven aanleiding tot drie of vier bladzijden proza. Zo kregen die aantekeningen een omgeving die ze niet hadden. Ik heb daar nog allerlei stukken aan toegevoegd, zoals het bezoek aan het Westbroekpark waar de rozen dan verwelkt blijken te zijn, maar inhoudelijk staat het overgrote deel al in mijn dagboek.
(foto: Herman Nijhoff)
De meeste dialogen zijn ontstaan tijdens het schrijven van het boekje. Ik wist wel hoe die moeder van Nicolien praatte. Dat kostte me weinig moeite. Ik heb het boekje ook razendsnel geschreven, in nog niet eens een maand tijd. Tot mijn eigen verbazing, mag ik wel zeggen. Het werk ging daarom zo voorspoedig, omdat dat dagboek mij allerlei gedachtesteuntjes gaf en die riepen weer herinneringen op. Anders had ik tijdens het schrijven erg in de ruimte gehangen. Dan had ik er ongetwijfeld veel langer over gedaan, omdat ik meer in mijn geheugen had moeten gaan graven. In dat geval was ik misschien op ongeveer hetzelfde resultaat uitgekomen, maar nu had ik de essentie al.
De moeder van Nicolien verschilt onder meer daarin van Het Bureau dat de verhouding tussen Maarten en zijn schoonmoeder eigenlijkgeen ontwikkeling kent. Voorzover er al sprake van ontwikkeling is, betreft die het feit dat de moeder van Nicolien onbereikbaar wordt. Zijn gevoel jegens haar ontwikkelt zich niet.
In Het Bureau is die ontwikkeling juist wel aan de orde. Maarten gaat de mensen om hem heen anders en beter zien. Ze doen dingen die hij helemaal niet ver- | |
| |
wacht. Met als gevolg dat de aantekeningen die ik over de mensen op het Bureau had gemaakt, voor het boek niet direct meer bruikbaar waren, omdat mijn visie op hen was gewijzigd. Je krijgt dus een andere verhouding tot je aantekeningen, terwijl het hele probleem bij De moeder van Nicolien vanaf de eerste aantekening aanwezigwas. Dat blijft tot het einde constant het zelfde.
Waarom bent u in uw dagboek aantekeningen over de moeder van Nicolien gaan maken? Toen u daarmee begon, leed zij nog niet aan de ziekte van Alzheimer. Wat riep uw interesse in haar wakker?
De moeder van Nicolien intrigeerde mij vanaf de eerste dag dat ik haar ontmoette. Dat heeft niet alleen met mijn eigen afkomst te maken, maar ook met de hare. Ik kom zelf uit een semi-intellectueel milieu. Bij ons thuis hadden we veel boeken. Mijn vader was een intellectueel en mijn moeder ook een beetje. De ouders van Nicolien waren dat echter helemaal niet. Die hadden maar één boek: De donder rolt, de dag breekt aan. Een kolossaal boek over indianen. Dat intrigeerde me: een leven zonder literatuur. De vader van Nicolien was bouwkundige. Uit dien hoofde had hij natuurlijk veel bouwkundeboeken. Daarvan heb ik er nog een stel in mijn boekenkast staan. Die man was altijd op zijn tekentafel bezig. Onder zijn handen werden gebouwen uitgetekend. Die tafel staat nu bij mijn bureau dat, tussen haakjes, ook van hem is geweest. Literaire belangstelling hadden de ouders van Nicolien niet. Wat mij in mijn schoonmoeder vooral intrigeerde -en dat is dus ook wat in De moeder van Nicolien terechtgekomen is - is het animale, het leven dicht bij de kern van het bestaan.
Bij mijn werk voor het Bureau heb ik veel boeren en landarbeiders gesproken. Daarbij bleek mij steeds weer dat het enige waar het in hun leven om draait, de zorg om het dagelijkse brood is. Daarbuiten is er natuurlijk ook het borreltje en in het geval van de moeder van Nicolien de ‘morekop’, maar dat is eigenlijk hun hele leven. Je doet je dagelijkse plichten en dan heb je af en toe een piepklein feestje. De ouders van Nicolien waren arme mensen. Die feestjes stelden dan ook niet zo veel voor. Je kon voor de oorlog in Den Haag bij Krul gebakjes voorvijf cent kopen. Die waren dan van de vorige dag. Dat waren de feestjes. Een oud gebakje van vijf cent. Dat intrigeerde me. De intellectuelen hebben dan wel hun kletspraatjes, maar die stellen, op de keper beschouwd, verdomd weinig voor. Mensen zoals de moeder van Nicolien kunnen zich echter nauwelijks tegen het leven verweren. Er hoeft maar iets te gebeuren of ze zijn machteloos. Als alles z'n gangetje gaat, zoals de moeder van Nicolien graag zegt, is er niets aan de hand, maar je valt al heel snel terug op niets.
Juist dit lapidaire gedrag irriteert Nicolien, veel sterker dan het Maarten stoort. Dit is des dochters eigen, want een moeder behoort natuurlijk niet weerloos te zijn. Nicolien raakt in De moeder van Nicolien regelmatig geïrriteerd, omdat ze haar vroegere bescherming voelt verdwijnen. En omdat haar moeder een zekere kleinburgerlijkheid vertegenwoordigt, maar die hinderde mij niet. Ik heb altijd wel gehouden van boeken die in een besloten, kleine gemeenschap spelen. De Hollandse romans van Arthur van Schendel zijn daar voorbeelden van, maar ook een boek als De straat (1924) van Ina Boudier-Bakker, dat ik overigens na mijn twintigste nooit herlezen heb, zodat ik er mijn hand niet meer voor in het vuur durf te steken.
Wat betreft het animale leven van de schoonmoeder van Maarten kan ik ook nog naar een speelfilm verwijzen, misschien wel de mooiste die ik ooit heb gezien: Het naakte eiland (1961) van Kaneto Shindo. Dat eiland is een rots in de Japanse Zee. Daarop proberen een boer en een boerin onder een brandende zon een droog akkertje te bewerken. Honderd meter lager dan hun akkertje bevindt zich een bron. Deze film laat eigenlijk niets anders zien dan hoe dat tweetal water uit die bron naar dat akkertje brengt. En nog eens. En nog eens. Verder gebeurt er hoegenaamd niets. Een keer laat de vrouw van vermoeidheid de emmer vallen. Dan wordt de man vreselijk kwaad en geeft hij haar een klap in het gezicht. Daarna gaan ze gewoon weer met hun werk door. Samen. Aan het slot van de film steken ze met een bootje naar een ander, iets groter eiland over om in een restaurantje te eten. Dat is een feest voor die mensen. Ik vond het jammer dat die eindeloze rondgang doorbroken werd, maar dat slot is toch ook wel mooi.
Deze film ademt heel sterk de sfeer van De moeder van Nicolien. Ook zij leefde zonder franje, aan de rand van het bestaan. Vergelijk haar maar met een spar. Een kerstboom zonder versierselen. En dus ook zonder pretenties. Die had bij voorbeeld de filosofe en schrijf- | |
| |
ster Iris Murdoch in overvloed. Een in mijn ogen bedenkelijke intellectueel, omdat zij zowel in haar romans als in haar filosofische boeken het maken van constructies nastreeft. Met deze vrouw is hetzelfde gebeurd als met de moeder van Nicolien. Ze werd door de ziekte van Alzheimer getroffen. Daarover heeft haar man John Bayley, met wie ze al meer dan veertig jaar is getrouwd, nog niet zo lang geleden een boek gepubliceerd. Als je dat leest, bekruipt je het gevoel dat die aftakelende vrouw met fluwelen handschoenen wordt aangepakt, terwijl de dementerende moeder van Nicolien gewoon in een verpleegtehuis verdween, met vier personen op een kamer. Beerta kreeg prompt een eigen kamertje. Daar zorgde zijn vriend wel voor. Die moeder van Nicolien was in wezen een hele schuwe vrouw. Die vond het vreselijk om met andere mensen te moeten verkeren die ze helemaal niet kende, maar er was niets aan te doen. Als ze in het huis van Maarten en Nicolien was, voelde ze zich ook doodongelukkig. Je had voortdurend het gevoel van: ik kan haar niet bereiken, maar ik kan ook niet een betere situatie voor haar scheppen. En dit werd erger naarmate ze sterker begon te dementeren. Ze werd steeds onbereikbaarder. Toen besefte ik niet alleen hoe eenzaam ze moest zijn, maar ook dat ze altijd al onbereikbaar was geweest. Dit is eigenlijk de tragische kern van het boekje.
Op welk moment-en ik zeg er nadrukkelijk bij: een boek als De moeder van Nicolien is natuurlijk een reconstructie achteraf - krijgen Maarten en Nicolien in de gaten dat er iets vreemds met de moeder van Nicolien aan de hand is?
Ik geloof dat de eerste tekenen van de ziekte van Alzheimer zich aandienen - al werden die toen natuurlijk niet als zodanig herkend - als ze in de zomer van '66 met vakantie zijn in dat huisje in Wapenveld. Daar ontvangen ze een rouwbrief met de mededeling dat Jan dood is. De moeder van Nicolien die nog onlangs bij haar nicht heeft gelogeerd, kan zich niet herinneren dat hij ziek was. Dan zeggen Maarten en Nicolien dat ze nu ook naar de begrafenis moet gaan. Daarop raakt ze helemaal in de war. Dit irriteert vooral Nicolien, want die denkt dat haar moeder chicaneert, domweg omdat ze wil dat haar dochter met haar meegaat. Nicolien heeft daar geen zin in. Ze heeft die Jan nauwelijks gekend. Haar moeder kan volgens Nicolien best in haar eentje naar de begrafenis, want het kostte haar immers ook geen moeite om vanuit haar huis in Den Haag naar haar logeeradres in Wageningen te reizen. Daarbij moest ze nota bene ook nog een keer in Arnhem overstappen. De moeder van Nicolien raakt op een gegeven moment dermate in de war dat ze zelfs de wc niet meer kan vinden in dat vreemde vakantiehuis. Dat wekt natuurlijk nog meer irritatie. Dit is, achteraf gezien, waarschijnlijk toch het eerste signaal geweest dat de moeder van Nicolien alleen nog maar functioneerde in een haar volkomen vertrouwde omgeving. Het idee dat ze vanuit Wapenveld met een vreemde bus naar Wageningen moest, was haar gewoon te veel. Dat ze op eigen kracht wel vanuit Den Haag in Wageningen kon komen, heeft te maken met de vaste paadjes die ze in de jungle had uitgetrapt. Die kon ze heel lang nog lopen. Met behoorlijke pas. Zo wekte ze de indruk dat ze helemaal in orde was. Als je De moeder van Nicolien doorleest, dan zie je dat ze telkens in de war raakt als ze met een nieuwe situatie wordt geconfronteerd. Die kan ze niet meer aan. En op een gegeven moment kan ze ook de oude niet meer aan. Dat is een sluipend proces. Ze kan bij voorbeeld eigenlijk niet meer wennen aan het nieuwe huis van
Maarten en Nicolien aan de Herengracht. Als ze dat gedrieën gaan bekijken voor de verhuizing, is het in haar ogen veel te groot. Alles is vreemd. En even later begint ze, aan de arm van Nicolien een gracht aflopend, dan ook te huilen. Dat kleine huisje aan de Lijnbaansgracht was, wat haar betreft, veel behaaglijker en overzichtelijker. Wederom een situatie waar ze niet mee overweg kon. Haar gedrag in Wapenveld en tijdens die verhuizing, een paar jaar later, was heel frappant, maar Maarten en Nicolien kregen pas veel later door dat het aftakelingsproces daar en toen begonnen moet zijn.
| |
Het mes in een mooi stuk
In Het Bureau beschrijft u dat Maarten, Nicolien en haar moeder tijdens hun vakantie in Wapenveld getuige zijn van een hele andere gebeurtenis: ‘Daar hoorden ze de veertiende juni, 's middags, via de Nieuwsberichten van het Bouwvakkersoproer, en de rest van de dag volgden ze ademloos de gebeurtenissen, eerst via de radio, later ook op de tv, die in dat huis aanwezig was’. Waarom heeft u dat Bouwvakkersoproer in De moeder van Nicolien niet
| |
| |
gehandhaafd? Dat moet de gebeurtenissen rond de schoonmoeder van Maarten toch volkomen hebben overschaduwd?
Ja, maar ik heb dat historische feit niet in De moeder van Nicolien gebruikt, omdat het voor haar leven niet van belang was.
Dat stuk in Het Bureau draait helemaal om de woordenwisseling tussen Maarten en Nicolien over dat Bouwvakkersoproer en de eventuele gevolgen daarvan. De aanwezigheid van de moeder van Nicolien wordt nergens meer aangeroerd. Daarom heb ik die hele episode opnieuw geschreven, maar nu zonder Bouwvakkersopstand.
U heeft nogal wat fragmenten uit Het Bureau waarin de moeder van Nicolien actief of passief aanwezig is, geschrapt. Waren daar ook kill your darlings bij?
Ja, ik moest het spreekwoordelijke mes soms dwars in een mooi stuk zetten. Dat was niet eenvoudig om te doen. In twee gevallen had ik niet radicaal genoeg in de tekst gesneden. Daar heeft Benjamin Delcanho, freelance redacteur bij Van Oorschot, mij toen op geattendeerd. In het ene stuk zit Maarten op het Bureau te praten met Ad en Bart over een muziekuitvoering in de Noorderkerk. Als ze in dat gesprek uiteindelijk op de oudejaarsavond komen, zegt Maarten dat hij dan met zijn schoonmoeder oliebollen bakt en Mens erger je niet speelt. Hier gaat het toch te weinig over die schoonmoeder. In het andere stuk loopt Maarten met Buitenrust Hettema naar de markt en vertelt dat hij met zijn schoonmoeder domino heeft gespeeld. Dan is Buitenrust Hettema stomverbaasd dat iemand zoiets kan doen. Hij vindt dat je een eigen studeerkamer moet hebben, want met schoonmoeders moet je je niet bezighouden. Je bent er voor de wetenschap, nietwaar. Dit stuk werpt een mooi licht op Maarten, maar het gaat toch ook weer te weinig over zijn schoonmoeder. Mij werd geadviseerd beide stukken te laten vallen en dat heb ik uiteindelijk ook gedaan.
Over het stuk waarin Maarten, van het Bureau komend, met André oploopt, heb ik lang getwijfeld. Dat is iemand die hij uit het eerste jaar van zijn studietijd kent. Nadat Maarten afscheid van hem heeft genomen, blijft het besef hem bezighouden hoe onbereikbaar deze vroegere studiegenoot is geworden. Daardoor ziet hij geen kans in te haken op de aanwezigheid van zijn schoonmoeder. Dat irriteert Nicolien die hem vraagt een grammofoonplaat voor haar moeder te draaien. En dan zet hij een plaat met trompetconcerten van Maurice André op. Dit grappige toeval ontdekte ik pas toen ik mijn dagboek nalas. Ik dacht: dit kan haast geen toeval zijn. Ik vind deze coïncidentie in zoverre grappig dat die moeder van Nicolien in deze scène weliswaar een secundaire rol speelt, maar er blijkt een omschakeling nodig om haar wereld te bereiken. En dat lukt Maarten niet altijd. Dit is een wezenlijk onderdeel van de verhouding tussen Maarten en zijn schoonmoeder.
Iets soortgelijks gebeurt er als Henriette Fagel op bezoek is. Dan besluiten ze met z'n vieren pannenkoeken te gaan eten. Maarten en Henriette praten voortdurend met elkaar en daar komt die schoonmoeder steeds tussen. In dat stuk zie je duidelijk dat die werelden elkaar niet raken. Hoogstens raken ze elkaar op het punt van de pannenkoek. Deze wrijving wilde ik wel even tonen. Bovendien verhogen deze botsingen de eenzaamheid van de moeder van Nicolien. Ze leeft in een wereld waarin gepraat wordt op een toonhoogte die ze helemaal niet hoort. Het was alleen buitengewoon lastig om aan te geven waar de wereld van Maarten de overhand krijgt ten koste van die van de moeder van Nicolien.
| |
Van buitenaf
U heeft het dementeringsproces in De moeder van Nicolien zo objectief mogelijk proberen te beschrijven: van buitenaf. Een subjectieve zin als ‘Ze keek uitdrukkingsloos voor zich uit, diep verzonken in haar eigen schimmige wereld’ is een zeldzaamheid. Uw benadering doet mij aan het behaviourisme denken. Hoe staat u daar tegenover? Volgens mij is het onmogelijk om je te verplaatsen in iemand die aan het dementeren is. Het enige wat je zou kunnen doen, is je eigen geheugentekorten uitbouwen tot jouw kijk op de wereld een volkomen chaos wordt, al geloof ik niet dat het dementeringsproces zo in z'n werk gaat. Het enige wat je weet, is wat je ziet. Dat geldt überhaupt voor het contact met mensen.
De boodschap van Het Bureau is toch wel - maar dat zal pas blijken als het geheel af is - dat je mensen slechts binnen een bepaalde situatie vrij goed kunt leren kennen. Dan zijn ze ook voorspelbaar. Als je ze een poosje kent, vergis je je daar ook niet meer in. Maar bij iedere wisseling van de situatie kan bijna ieder
| |
| |
mens totaal onverwachte dingen doen, vooral als de toestand grondig wisselt. Dat betekent dat mensen niet of nauwelijks te kennen zijn. Dit houdt twee dingen in. Ten eerste: er zit systeem in mensen. Daar geloof ik heilig in. En ten tweede: dat systeem is niet te kennen - behalve als je heel lang zou leven en alle dramatische situaties zou kunnen doorzien -want het lijkt niet op je eigen systeem. Wat romanschrijvers over het algemeen doen, is hun eigen systeem verveelvoudigen, bepaalde aspecten daarvan investeren in een personage en daarmee de illusie scheppen dat het een compleet mens is. Lezers zijn eraan gewend dat bij een persoon op papier alles kan. Ik geloof daar niet alleen niet in, ik schiet er ook helemaal niets mee op. In mijn ogen maak je dan misbruik van je fantasie. Als je als schrijver al een plicht hebt, dan is het om te laten zien hoe de werkelijkheid is. Volgens dit adagium kun je dus alleen maar tot uitdrukking brengen watje ziet. Verder niets.
Ja, mijn benadering van het schrijverschap lijkt erg op het behaviourisme. Daar heb ik ook wel sympathie voor. Dat vind ik een zindelijke manier om andere mensen te benaderen. Die sluit tenminste uit dat je, zoals Freud bij voorbeeld pretendeert, mensen kunt uitleggen wie ze in wezen zijn. De hele psychoanalyse is, wat mij betreft, flauwekul. En het collectieve onbewuste van Jung is nog veel erger. Nee, beperk je tot wat je ziet. Dat is op zichzelf al intrigerend genoeg.
Wat is De moeder van Nicolien uiteindelijk geworden? Een korte roman?
Nee, het is een portret van iemand die mij na aan het hart ligt. Ik heb er wel eens over nagedacht om een paar mensen te portretteren die mij heel dierbaar zijn. Daar had De moeder van Nicolien waarschijnlijk niet eens toe behoord. Ik zou niet op het idee zijn gekomen, maar ik vind het achteraf wel prettig dat De moeder van Nicolien het eerste portret is geworden. Ik heb toch het gevoel dat ik haar met dit boekje postuum eer heb bewezen. Ik heb het ook aan haar opgedragen, zoals de opdracht in Bij nader inzien aan Lousje is gericht, omdat zij veel van de daarin figurerende vrienden pas ontmoette toen we al getrouwd waren. Die opdracht aan de moeder van Nicolien (‘ter nagedachtenis aan de moeder van L.’) is er overigens pas op het laatst aan toegevoegd.
Het boekje De moeder van Nicolien is het eerste van een reeks portretten. Wie zou u nog meer willen portretteren? Dat zijn oude vrienden die niet in Bij nader inzien voorkomen, en familieleden waarmee het is misgegaan. Die mensen hebben me op een of andere manier bezig gehouden, maar ik heb ze nooit beschreven. Misschien dat ik dat ooit nog eens doe. Ik vind het aangenaam om me in zo iemand te verdiepen. Je moet toch iets hebben waarmee je je bestaan een zekere eenheid geeft. Schrijven is een voortreffelijke manier om dat te bewerkstelligen. Dat heeft als voordeel dat je een tijd lang geconcentreerd met iets bezig kan zijn, ongeveer op dezelfde wijze als ik vroeger aan een wetenschappelijk artikel werkte. Je kunt die onderwerpen waarop de afdeling Volkscultuur zich richt, belachelijk vinden, maar zodra ze zich aandienden, raakte ik er al snel van bezeten. Daar kon ik me helemaal in verliezen, zo zeer zelfs dat de buitenwereld voor mij niet meer bestond.
Je hebt natuurlijk de levensgenieters. Die doen niets anders dan met een stralend gezicht naar concerten en musea gaan, flaneren en op een terras zitten, maar zo ben ik niet. Ik moet bezig zijn met problemen, en liefst zo'n probleem als ik in Het Bureau heb aangepakt. Dat obsedeert me. Een portret als De moeder van Nicolien obsedeert me niet, maar het fascineert me wel.
Betreft deze fascinatie van u alleen maar mensen wier wereld uiteenvalt? Denk aan Frans Veen en de moeder van Nicolien.
Dergelijke mensen zullen ongetwijfeld in die verhoopte reeks opduiken, maar ik vat zo'n portret toch ook wat ruimer op. Bert Weijde heeft een tijdje een dagboek over een mug gehouden, een mug die vroeg in het jaar zijn kamer binnen kwam vliegen. Wekenlang heeft hij nauwgezet bijgehouden wat die mug allemaal deed. Ik vond het schitterend toen hij die dagboeknotities voorlas. Ik heb zoiets met die duiven gedaan. Dat staat voor een deel in Het Bureau: de duif die nestelt voor het huis van Maarten en Nicolien, maar ik heb daar nog veel meer materiaal over. Ik zou me kunnen voorstellen dat mijn waarnemingen van die duif tot een van de portretten aanleiding geven. Het eindigt ermee dat je je hart vasthoudt als die beesten uitvliegen. Dit zou een soortgelijk voorbeeld als De moeder van Nicolien zijn. Enerzijds komt het uit
| |
| |
Het Bureau en anderzijds wordt het aangevuld. Ook dit gaat weer over mededogen. Ik kan niet schrijven over iets wat me niet raakt.
De grondtoon van De moeder van Nicolien en andere verhoopte portretten is mededogen. Komt dat niet voort uit het besef dat u zelf ook in zo'n situatie zou kunnen geraken?
Nee, Ik geloof niet dat ik daar bang voor ben. Het is eerder schuldgevoel. Dat ik in maatschappelijk opzicht zou kunnen mislukken, heb ik nooit gedacht. Ik heb altijd vertrouwen gehad - maar dat ligt in deze maatschappij ook wel voor de hand -dat ik het einde van mijn leven op een redelijke manier zou halen, tenminste als er geen atoombom zou ontploffen. Dat is wel iets waar ik - vooral in de jaren vijftig - ernstig rekening mee heb gehouden... het einde van de wereld. Ik voorzie die catastrofe overigens nog altijd, maar het duurt gewoon wat langer. Ik zal het niet meer meemaken. Bij die catastrofe denk ik nu aan een demografische explosie.
Ik geloof niet dat ik in het leven van de moeder van Nicolien, Frans Veen en die andere mensen waarmee het is misgegaan, gevaren voor mijn eigen bestaan zag. Ik was erg op die mensen gesteld, maar ik kon ze gewoon niet helpen. Niet dat ik nu een ziekenbroeder ben, maar ik werd toen wel actief. Die mensen gingen een voor een de vernieling in, dichtbij genoeg om er iets aan te doen, maar in de poging om de gebroken orde in het leven te herstellen, kreeg ik al vrij snel het gevoel tekort te schieten.
|
|