Bzzlletin. Jaargang 28
(1998-1999)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 72]
| |
Paul Gellings
| |
Een verloren paradijsIk wil mij hier beperken tot Haarlem en de vier huizen | |
[pagina 73]
| |
waar Mulisch zijn kindertijd en jeugd heeft doorgebracht. Ik zal het dus niet hebben over Gran, de geheimzinnige oerstad die de auteur opgraaft in zijn dichtbundel Egyptisch, niet over de burchtachtige stad waar Quinten van droomt in De ontdekking van de hemel, en ook niet over de verwarring van Bonn, Berlijn en Keulen waarover wordt gesproken in De toekomst van gisteren, en waar Gran en Quintens Burcht in de verbeelding van de schrijver hun decorstukken aan hebben ontleend. Opmerkelijk in dit verband is Haarlem zoals het wordt beschreven in De Aanslag. De bocht waaraan de familie Steenwijk aan het begin nog woont, bestaat niet. Er zitten wel een paar bochten in het Spaar ne die ervoor in aanmerking komen, maar die zijn anders bebouwd dan in het boek of helemaal niet. Ook zijn er in de buurt van het water straatnamen te lezen die een opvallende overeenkomst vertonen met de namen die Mulisch voor de vier huizen in De Aanslag heeft bedacht: ‘Welgelegen’, ‘Buitenrust’, ‘Nooitgedagt’, ‘Rustenburg’.Ga naar eind1. Men spreidt de plattegrond van Haarlem op tafel uit en men ziet, dat Mulisch zijn lezers een alleszins persoonlijke versie van de stad voorlegt. Daarmee roept hij dus een heel ander Haarlem in het leven: een geschreven stad via welke hij tussen de regels door niet meer het relaas vertelt van Anton Steenwijk, maar een ander verhaal. Toch moet ook het reilen en zeilen van Anton Steenwijk in dat meer persoonlijke verhaal niet worden onderschat. Wie het boek gelezen heeft, weet dat de wereld voor de hoofdpersoon als kind bestond uit de vier door Mulisch bedachte huizen. Die wereld gaat ten onder, als gevolg van een Duitse represaille in de oorlog en als gevolg van Antons (daardoor gedwongen) vertrek uit Haarlem. Maar op de een of andere manier - toeval bestaat zeker in deze roman niet - weet hij het in zijn volwassen leven zo te organiseren, dat hij aan het eind van het verhaal als het ware weer een replica bezit van zijn verloren kinderwereld (‘En op een dag bezat hij vier huizen.’) Westerhoutpark 16 II
Wij sloegen een stille zijstraat in, die met een bocht naar de Hout leidde. Voor een wonderlijke, A-vormige villa in Jugendstil, zo wit als zijn pak zwart was, bleef de meester staan, wees er naar met zijn plastic graadmeter en zei. ‘Hier ben ik geboren’ Het beeld en de klok p.68 Mulisch vertelt daarmee feitelijk zijn eigen verhaal. Ook zijn kinderwereld, bestaande uit vier huizen, ging ten onder, zij het minder extreem dan in zijn boek. Als kind moest hij een paar keer verhuizen, de oorlog bracht zijn vader wegens collaboratie in een interneringskamp, en zijn joodse moeder hield het na alles wat er was gebeurd wel voor gezien in Europa en emigreerde naar Amerika. Zelf vertrok Mulisch aan het einde van de jaren vijftig uit Haarlem en vestigde zich in Amsterdam, waar hij nog steeds woont. Dat laatste geeft meteen ook het verschil tussen Anton Steenwijk en Mulisch aan. Anders dan zijn hoofdpersoon heeft hij keuzes kunnen maken. En als zijn verhuizing naar Amsterdam al gedwongen is geweest, dan alleen door innerlijke noodzaak: weg uit de provincie in die dagen van wederopbouw en katholieke jeugdbeweging en op naar de hoofdstad, de meest natuurlijke omgeving voor iemand als Mulisch met cosmopolitisme in al zijn chromosomen. Wat niet wegneemt, dat er toch sprake kan zijn van een zekere nostalgie, heimwee naar ongebroken kinderjaren, de behoefte om de verwoestende werking van de tijd weer ongedaan te maken door in een verhaal vier huizen neer te zetten, daar een verloren paradijs van te maken, en een inventieve hoofdpersoon de boel tenslotte weer te laten herstellen (‘En op een dag bezat hij, enzovoort.’). | |
[pagina 74]
| |
HuisvredebreukHet is een hachelijke zaak en het heeft ook iets van huisvredebreuk (zeker in dit geval) om je te verdiepen in de motieven van een schrijver. Zolang hij zich er zelf niet over uitspreekt, kan hij altijd zijn schouders ophalen over wat anderen beweren. De zojuist beschreven ‘vierhuizerij’ laat daarentegen wel een duidelijke parallel zien tussen leven en werk bij Mulisch. Bovendien wordt het gegeven eveneens zeer breed uitgemeten in zijn autobiografische geschriften. Zo levert het voor een belangrijk deel het ‘ruimtelijk’ raamwerkvoor Zelfportret met tulband,Ga naar eind2. waarin Mulisch een aantal dagen uit zijn jonge leven behandelt die voor altijd ‘paren’ met het heden (het ‘Vandaag’). Daarbij heeft hij het stelselmatig over het eerste huis, het tweede, het derde en het vierde huis. Alles speelt zich in die huizen af: gesprekken met huishoudster Frieda, de scheiding van zijn ouders, de oorlog, de eerste erotische en literaire perikelen, enzovoort. Het gaat om de volgende adressen, keurig opgeschreven in Mijn getijdenboek, fotoalbum en autobiografie van de schrijver uit 1975, en met die adressen is het een en ander aan de hand: 1. Westerhoutpark 16 (1927-1933), het huis waar Mulisch in 1927 werd geboren. 2. Voorhoutstraat 12 (1933-1938). Crisisjaren. Scheiding van zijn ouders. 3. Spaarnzichtlaan 23, Heemstede (1938-1941). Leven alleen met vader en huishoudster Frieda. Anna van Burenlaan 47 (1941-1955): ‘In dat huis is het allemaal gebeurd. Daar beleefde ik de oorlog. Daar schreef ik mijn eerste verhalen en romans. Daar ging ik voor het eerst met een meisje naar bed.’Ga naar eind3. Westerhoutpark 16 III
Naast de auto keken Max en Ada sprakeloos naar de tientallen grote, witte pelikanen, die met hun lange snavels hoog over de golven vlogen en zich dan plotseling als dieptebommen loodrecht in het water lieten vallen, verdwenen, en even later druipend en met spartelende onderkinnen opdoken en hun vlucht vervolgden. Het leek of die onophoudelijke, verticale bewegingen, als ranke, onzichtbare zuilen, de ruimte veranderden in een besloten koepelzaal. De ontdekking van de hemel p.218 Gefascineerd als ik nu eenmaal ben door Mulisch en zijn werk heb ik op de warmste dag in de zomer van 1998 samen met fotograaf Harry Pierik - een vriend met wie ik altijd door steden en door boeken zwerf - al deze adressen bezocht. En in het verlengde daarvan heb ik Mulisch betrapt op een fout, een heel charmante fout, van literaire aard. | |
Een spectaculaire gebeurtenis in een spectaculaire ruimteMaandag 10 augustus 1998. Om praktische redenen liepen Pierik en ik eerst vanaf station Heemstede-Aerdenhout door stille, afwisselend schaduwrijke en zonovergoten lanen, voorgoed ingebed in de jaren dertig, naar Spaarnzichtlaan 23Ga naar eind4. (het derde huis). Een bescheiden tussenwoning uit het interbellum, gelegen aan een brandgang, met beduidend meer vegetatie ervoor dan op de foto in Mijn getijdenboek. Ook oogt het in werkelijkheid veel kleiner dan op die foto en is er feitelijk niets bijzonders aan te zien. Wat eveneens geldt voor het huis aan de Anna van Burenlaan 47 (het vierde huis): hetzelfde idee als in Heemstede, alleen minder popperig, twee onder één kap en duidelijk meer op stand. Dat laatste geldt weer niet voor Voorhoutstraat 12 (het tweede huis). Daar troffen we een wat grauw aandoend hoekhuis, voor in een lange rij. Hoe dan ook, in het taxatierapport van een makelaar zouden deze woningen, denk ik, alledrie als volgt beschreven kunnen worden: Traditioneel, stenen muren, grotendeels houten vloeren, granieten vloeren, zadeldak met pannen bedekt. Goede courantheid. Veel vraag naar vooroorlogse woningen... | |
[pagina 75]
| |
Maar dan. Westerhoutpark 16 - Mulisch' geboortehuis - komt uit een andere wereld. Het lijkt op een sprookjeshuis, door Anton Pieck ontworpen en hier per abuis neergezet, in plaats van in de Efteling. Het contrast met de andere huizen, statige woningen met een negentiende-eeuws voorkomen, is dan ook groot. Het heeft iets droomachtigs; je wordt er overmand door een sensatie van vervreemding. Qua sfeer doet het denken aan de beschrijving die Mulisch geeft van het ouderlijk huis van Merel in het verhaal Oude lucht (‘Toen hij [Arnold] het huisje zag liggen, in de schaduw van een kastanje, moest hij denken aan huizen in de sprookjes uit zijn kinderjaren, van peperkoek, Hans en Grietje, en hij had het gevoel dat dat een groot licht op haar [Merel] wierp.’) - al is daar zoals gezegd sprake van een ‘huisje’. De huidige eigenaar van het pand (dezelfde waar Mulisch over schrijft in Mijn getijdenboek) was zo vriendelijk ons binnen rond te leiden. Zo zagen wij de kamers en de keuken beneden, de kapitale hal in de vorm van een atrium en op de eerste verdieping omgeven door een galerij met houten balustrade, de echtelijke slaapkamer met een zitje in de erker voor het ontbijt en het imposante glas-in-loodraam met pelikaan.Ga naar eind5. Verder in de galerij: opstapjes voor de verschillende vertrekken en wisselende niveau's. De vier huizen zijn gesitueerd rondom De Hout, het groene hart van Haarlem. Dat heeft Mulisch niet bedacht, maar het verklaart wel waarom het park (meer een bos, met kronkelige paden aan de zijkanten) zo'n prominente rol speelt in bijvoorbeeld archibald strohalm en Het beeld en de klok. Hier spelen zich sprookjes af: Archibald Strohalm sluit er vriendschap met de aartsvaderlijke eik Abram en raakt zelfs een moment met hem vergroeid, en het beeld van Laurens Janszoon Coster krijgt er college van de ‘meester’. Voorhoutstraat 12
In dat jaar bereikte de krisis ook Nederland, de Wolbank werd geliquideerd en wij moesten verhuizen naar een veel kleinere woning: Voorhoutstraat 12. Voor mijn vader, eenenveertig jaar oud, was daarmee de neergang begonnen. Mijn getijdenboek p.47 Verder laat onze tocht langs de vier huizen de sociale neergang van de familie Mulisch in de jaren dertig en veertig zien: als gevolg van de krach in Wall Street van het kapitale sprookjespand naar een grauwe hoek; van dat huis weer naar een nog kleinere woning (Heemstede); vervolgens naar de wat royalere tweeonder-één-kap aan de Anna van Burenlaan, die de neergang niet vermocht te stoppen, maar die wel de bekende (tijdelijke) opleving van de familie Mulisch in de bezettingsjaren aangeeft. Overigens dragen deze zwarte bladzijden nauwelijks een onthulling in zich: Mulisch heeft alles zelf meermalen zeer nauwkeurig opgeschreven. Toch klopt er iets niet, en wel in het IIe VANDAAG (1936) van Zelfportret met tulband. Het vertrek van Mulisch' moeder moet zich in het tweede huis (Voorhoutstraat) afspelen, zoals hij aan het begin van dit deel meteen al aangeeft, maar wordt door de schrijver herinnerd in het eerste huis. We komen er ‘de blauwe kamer’ in tegen, die in werkelijkheid bij het eerste huis (Westerhoutpark) hoort.Ga naar eind6. Bovendien doet de beschrijving van de bovenverdieping waar het afscheid zich afspeelt - met een rode loper en gescheiden ouderlijke slaapvertrekken - sterk denken aan de bekende galerij, het atrium, de opstapjes: Voor K.V.K.'s deur zit ik op de bovenste tree en staar in het trappenhuis. Omdat ik niet luister, versta ik de stemmen niet; ik hoor ze. Donker, roerloos draait het trappenhuis naar beneden. [...] Uit een verre hoogte kijkt Alice op mij neer. Zij is in een beeld veranderd. Haar gezicht is verborgen achter | |
[pagina 76]
| |
een grauw, vaal masker waardoor duizend barsten lopen. Alleen haar blauwe ogen leven en kijken mij uit de dorre klei aan. Doet Mulisch hier nu aan geschiedvervalsing of vergist hij zich? Het laatste, denk ik, al was het alleen maar omdat VANDAAG II uit Zelfportret met tulband inzet met de verwarring van de vier huizen (‘het eerste huis, het tweede huis, het derde huis en het vierde huis, - glijden ineen, vallen uit elkaar’). De facto is er sprake van een freudiaanse vergissing, die valt onder het hoofdstuk ‘Familienroman’7: de fantasie die voortkomt uit oedipale onvrede van een kind met zijn omgeving. Het kind gaat dan fantaseren over verre, geheimzinnige, exotische dan wel adellijke oorsprongenGa naar eind7.. In zijn zelfportret nu (nota bene met tulband) geeft Mulisch het beeld van zijn ‘vertrekkende moeder’ extra dramatisch gewicht door een en ander plaats te laten hebben in een veel waardiger omgeving. Dat doet hij zoals gezegd door middel van de ‘blauwe kamer’, maar ook en vooral door aan de overloop van de veel kleinere bovenverdieping aan de Voorhoutstraat de verhoudingen van de galerij in zijn geboortehuis toe te kennen. Kortom, zelfs in een autobiografisch schrijven is het beter wanneer een spectaculaire gebeurtenis plaatsheeft in een spectaculaire ruimte. De schilfertjes die van de moeder afdwarrelen en haar doorgroefde masker bij het afscheid zijn niet bedoeld om haar lelijk te maken, komen niet voort uit boosheid om haar vertrek. Ze geven juist heel subtiel de tijd en het verval aan die de relatie tussen moeder en zoon bedreigen. Echter, door te sjoemelen met de ruimte kun je tijd en verval een onvergetelijke dimensie geven (wat ook weer gebeurt in De procedure: het Amsterdam waar Victor Werker wordt vermoord verandert in het Praag waar ooit een mens gemaakt werd uit rivierklei). Autobiografie of niet, via ‘het eerste huis’ wordt een belangrijk literair principe uitgewerkt: ruimte versus tijd. Anna van Burenlaan 47
Alles gebeurde met grote vanzelfsprekendheid, kennelijk hadden wij een afspraak die vele jaren oud was. Op de zoldertrap, toen wij het grootste gevaar voorbij waren, liet ik haar voorgaan, er voor zorgend, dat ik mijn voeten precies gelijk met de hare op de treden zette, zodat voor luisterende vaders en opvoedsters niet meer dan één mens naar boven ging Het seksuele bolwerk p.47 |
|