| |
| |
| |
August Hans den Boef
Een verdoofde cobra tussen de bouwputten
Alfred Döblins Berlin Alexanderplatz
Alfred Doblins Berlin Alexanderplatz - Die Geschichte vom Franz Biberkopf uit 1929 is de belangrijkste Duitse stadsroman. De geschiedenis van Biberkopf speelt zich af rond de hectische Alexanderplatz, een plein dat een belangrijk vervoersknooppunt vormde, en in het onderwereldmilieu daar in de buurt, in ‘Berlin O’, zoals het toen al werd genoemd (tussen 1945 en 1989 zou de locatie deel uitmaken van Oost-Berlijn). Nauwkeurig vallen de omzwervingen van Biberkopf te volgen omdat Döblin zeer frequent de namen van straten en pleinen geeft die in de handeling een rol spelen. Ook de trams, waarmee Biberkopf zich vervoert, worden inclusief nummers en routebeschrijving genoemd.
Het verhaal laat zich in het kort gemakkelijk navertellen. Frans Biberkopf heeft er vier jaar gevangenisstraf opzitten in Tegel. Hij was veroordeeld omdat hij zijn vriendin, de prostituee Ida, had doodgeslagen. Biberkopf werkte eerstin de cement, vervolgens als verhuizer en tenslotte als pooier. Nu hij weer is vrijgelaten besluit hij voortaan ‘fatsoenlijk’ te gaan leven. Maar dat lukt hem niet: drie keer deelt het lot aan hem een harde klap uit.
Biberkopf is wanneer hij uit de gevangenis komt aanvankelijk de kluts kwijt. Hij durft niet eens op de tram naar het centrum te stappen. Als hij daar uiteindelijk toch terechtkomt, raakt hij buiten zinnen van het gekrioel in de Grote Stad en zingt ‘Der Wacht am Rhein’ op binnenplaatsen tot een jood zich over hem ontfermt.
Biberkopf zoekt geen contact met zijn vroegere criminele kennissen Eva en Herbert. Hij vindt een baantje als verkoper van kranten - waaronder de Völkische Beobachtervan Joseph Goebbels - en gaat later als marskramer met de oom van een vriendin de deuren langs. Deze oom flikt hem een kunstje en teleurgesteld in de mensheid duikt Biberkopf onder. De eerste klap. In de kroeg leert hij een crimineel - Reinhold - kennen, die een merkwaardig arrangement met hem aangaat. Reinhold kan maar een korte tijd met een vriendinnetje leven, dan boezemt zo'n vrouw hem weerzin in. Opdat hij hen dan niet meer behoeft te dumpen, neemt Franz ze voortaan van hem over.
Als Biberkopf geen geld meer heeft, biedt hij zijn diensten aan Reinholds bendeleider Pums aan, in de veronderstelling dat die een legale handel drijft. Maar hij ziet zich betrokken bij een inbraak en hij gedraagt zich daarbij zo naïef dat Reinhold hem niet vertrouwt. Reinhold gooit hem uit de auto, waarna Biberkopf door een andere auto overreden wordt. Daardoor verliest hij bovendien een arm. De tweede klap.
Hij doet weer een beroep op zijn oude kennissen Herbert en Eva. Het is weer voorbij met het brave leventje. Zijn vroegere vriendin Eva bezorgt hem een meisje, Mieze, die voortaan voor hem tippelt. Een korte tijd laat Biberkopf zich in met politiek, waarvan alleen maar ruzie komt. Hij kan goed opschieten met Mieze en laat Reinhold een keer zijn slaapkamer binnen om de arme man te laten zien hoe gelukkige mensen hun relatie beleven. Maar juist dan bekent Mieze dat zij verliefd is op een andere man en de jaloerse Biberkopf gaat zo te keer dat Reinhold haar moet redden.
Reinhold neem Mieze mee naar het Freienwald, waar hij haar vermoordt om vervolgens te verdwijnen. De derde klap. Biberkopf wordt gearresteerd, maar de justitie krijgt uiteindelijk ook Reinhold te pakken, die wordt veroordeeld tot een lange gevangenisstraf. De arme Biberkopf zit in een gesticht en droomt dat hij Ida, Mieze, Reinhold en de Dood ontmoet. Hij is ook vergezeld van twee engelen. Als men hem genezen verklaart, krijgt hij een baantje als hulpportier bij een fabriek.
| |
Bouwdrift
Weliswaar beweegt zijn protagonist Biberkopf zich vooral in het midden van Berlijn, maar Döblin laat duidelijk zien dat het hem om de totale metropool gaat. Hij verstrekt allerlei statistische gegevens over de stad, over de elektriciteit, over de sterfte, over de
| |
| |
productie van vlees in het slachthuis. Wat mij bij herlezing opviel, was hoe hevig er in het boek wordt gesloopt en gebouwd. Biberkopf loopt langs schuttingen die bouwterreinen afschermen, over plankieren die op het zand gelegd zijn, wordt gehinderd door een nieuwe spoordam en staart in gapende bouwputten voor de U-Bahn. Hij ziet hoe winkelpanden worden afgebroken en tientallen meters verder weer oprijzen. Eerst dacht ik dat mijn lectuur beïnvloed werd door de bouwdrift in het huidige Berlijn. Je kunt immers geen krant openslaan of er staan foto's in met spectaculaire gebouwen rond de Potzdamerplatz, de Reichstag en het voormalige Checkpoint Charlie. En het Berlijnse verkeersknooppunt van de eenentwintigste eeuw zal het Lehrter Bahnhof worden, lezen we.
Maar Walter Benjamin -niet de eerste de beste -wees er zestig jaar geleden in zijn bespreking van de roman al op dat juist in de periode 1927-1929 veel werd gebouwd rond de Alexanderplatz. Herbert Günther koos in 1929 voor zijn legendarische anthologie Hier schreibt Berlin precies het fragment waarin het slopen op de Alexanderplatz wordt beschreven; een passage zonder Biberkopf of een andere romanfiguur. 1929 was ook het jaar dat het Berlijnse gemeentebestuur een prijsvraag uitschreef voor een nog ingrijpender ontwerp dat het verkeersprobleem ook in de toekomst zou oplossen. Döblin zelf blijkt die bouwdrift bewust tot een thema te hebben verheven, want in eerdere versies van de ‘Proloog’ voor zijn roman (er zijn er twee bekend) weidt hij breed uit over de veranderingen die de omgeving van het plein sinds 1927 heeft ondergaan. Een ring van grote bouwwerken, een ingangspoort van het station. De hoek van de Landsbergerstrasse is afgebroken, er is een ongehoorde doorbraak van de Kaiserstrasse en de Frankfurter Allee gemaakt en in 1929 beheerst de bouw van de ondergrondse het hele plein. Iedereen loopt tussen planken schuttingen, op houten plankieren, over traptreden naar beneden en naar boven.
Döblin onthult zijn lezers in de oude ‘Proloog’ dat het politiebureau op de Alexanderplatz een belangrijke rol gaat spelen (een indicatie dat het hem oorspronkelijk vooral om een misdaadroman te doen was) en geeft een synopsis van Franz' avonturen. Voor de definitieve versie heeft Döblin al deze elementen vervangen door wat bespiegelingen over de ambitie van het personage om voortaan netjes te leven. Literair zeer fraai verwoord, overigens.
Alfred Döblin heeft meer werk gepubliceerd met Berlijn als plaats van handeling. In ballingschap publiceerde hij in 1935 bij Querido in Amsterdam de roman Pardon wird nicht gegeben, maar die speelde in het negentiende-eeuwse Berlijn. November 1918, een vierdelige cyclus over de november revolutie, schreef hij na de Tweede Wereldoorlog. Berlin Alexanderplatz is dus zijn enige werk dat in het eigentijdse Berlijn speelt. Misschien is dat een van de verklaringen voor het succes.
| |
Dos passos
Wellicht moeten we de bouwdrift rond de Alexanderplatz minder associëren met het huidige Berlijn en meer met het Amerika uit de jaren twintig. En dan niet met de boomtowns die als gevolg van de olie-industrie uit de grond schoten, maar met Chicago en Manhattan, waar het ene na het andere gebouw sneuvelde voor nieuwe, nog grotere gebouwen, waar hele straten verdwenen om ruimte te scheppen voor de bovengrondse en ondergrondse treinen en niet te vergeten, voor kantoren en industriecomplexen.
Het is dan ook veel meer Manhattan Transfer van John Dos Passos dat Döblin heeft geïnspireerd, dan het in dit kader vaak genoemde Ulysses van Joyce. In 1927 werd Dos Passos' roman - de titel slaat net als bij Döblin op een belangrijk verkeersknooppunt - op voorspraak van een van Döblins beste vrienden voor uitgeverij Fischer vertaald: hij moet de roman hebben gekend.
Evengoed als hij Brechts Dreigroschenoper kende. Dat stuk van Brecht en Weill ging in 1928 in première, toen Döblin nog volop aan zijn roman schreef en het ademt met de boeven en de cynische liedjes dezelfde tijdgeest. Hetzelfde duo kwam in 1927 met Vom Tod im Wald en een jaar later met een tweede cantate, Das Berliner Requiem (vol dode meisjes). Het lijkt aannemelijk dat ook deze vroege Brecht/Weill-producten invloed hebben gehad op Berlin Alexanderplatz.
| |
Cobra
Wat mij bij herlezing eveneens opviel: Franz Biberkopf was helemaal niet de ruwe bolster, blanke pit die ik mij herinnerde. Ongetwijfeld was ik daarin gestuurd door de tv-serie die Fassbinder in 1980 aan
| |
| |
Berlin Alexanderplatz wijdde, door de présence van de acteur Günther Lamprecht, maar ook door de visie van de regisseur.
Döblin is ondubbelzinnig over zijn protagonist: Biberkopf is een domme, grove, onbehouwen man, met een afstotelijk gezicht vol puisten en een dikke rode neus. Hij heeft ooit een leuk meisje uit een slotenmakersfamilie leren kennen, maar heeft deze Ida tot hoer gemaakt en vervolgens in een aanval van jaloezie met een roomklopper doodgeslagen. Vier jaar later zal hij, opnieuw in een aanval van jaloezie, zijn nieuwe vriendin Mieze bijna doodslaan. Ook in de duistere cafés rond de Alexplatz gedraagt Biberkopf zich niet aardig. Een cobra, zo noemt Döblin hem een paar keer.
Het is dan ook de vraag of Döblin hem louter als slachtoffer (van het noodlot) beschouwt, ook al geeft hij expliciete parallellen met het Job-verhaal uit de joodse mythologie. Maar Job was een goed mens: bij hem was het een interessante weddenschap tussen God en de Duivel of hij afvallig zou worden als hem al zijn bezittingen werden afgenomen. Dat Biberkopf, een slechte man, niet tot misdaad zou vervallen als zijn geld opraakt, daarop zet niemand een weddenschap. Echte slachtoffers zijn de Ida's en de Miezes en het arme vee in het slachthuis. De domme Biberkopf leert ook niets van zijn negatieve ervaringen: de reden dat hij in de roman nooit werkelijk tragisch wordt.
| |
Collage
Wat voor boek is Berlin Alexanderplatz precies? Uitgeverij Fischer gaf destijds in haar advertenties vier sterke punten aan:
‘Een schokkend mensenleven’
‘Een adembenemende misdaadroman’
‘Een zedenschets van de Berlijnse onderwereld’
‘Een gebeurtenis in de huidige vertelkunst’
Het laatste punt maakt Döblins roman tot het kunstwerk dat tot op de huidige dag tot de top van de literaire avant-garde behoort. Dat komt vooral door de collagetechniek die is gehanteerd. Döblin heeft de geschiedenis van Biberkopf doorspekt met reclamezinnetjes, faits divers, statistische gegevens over de elektriciteitsfirma AEG, over de dieren die in het slachthuis worden verwerkt, Berlijnse sterftecijfers, juridische missiven en stadsanekdotes. Soms lijkt het of ze een relatie vertonen met de handeling -een Pérec-achtige beschrijving van de buren van Biberkopf bijvoorbeeld - vaker versterken ze voor ons lezers vooral de sfeer van de moderne metropool. Een voorbeeld van dat laatste is een krantenbericht over Amerikanen die in Hotel Adlon logeren. Het lijkt me niet waarschijnlijk dat Biberkopf daarin erg is geïnteresseerd.
Evenmin erg aan Biberkopf besteed zijn de talloze verwijzingen naar de joodse, christelijke en klassieke mythologie en naar de Duitse literatuur (Clemens von Brentano, Kleist, Spengler), die Döblin in zijn roman heeft gemonteerd. Ze vervullen de functie van commentaar, net als de medische toespelingen. Döblin was arts, in welke hoedanigheid hij zowel het criminele milieu in ‘Berlin O’ leerde kennen, als de patiënten in het gesticht waar Biberkopf in de roman wordt verpleegd. De moord op Ida heeft Döblin beschreven de stijl van een natuurwetenschappelijk experiment. Elders debatteert hij met ons over de behandeling van psychiatrische patiënten: pillen of Freud?
| |
| |
Ik denk dat de medische blik ook de rol van homoseksualiteit in Berlin Alexanderplatz heeft gedetermineerd. Zowel in de relatie Biberkopf-Reinhold als in die van Mieze-Eva zit een homoseksuele ondertoon. Je krijgt de indruk dat Döblin de ‘Schwulen’ in zijn roman met medische en niet met morele maten meet. Bijzonder in de manier waarop Döblin zijn collagetechniek hanteert, is de afwezigheid van hiërarchie. Het maakt niets uit of een zin uit een banale Schlager is geplukt of uit een gedicht van Brentano, van een lichtreclame afkomstig is of uit de bijbel; de mededeling is er niet belangrijker door. Dat is pas simultaniteit.
| |
Kleinburgerlijk beeld van arbeidersklasse
Heeft Doblin door zijn overrompelende beheersing van de collagetechniek zijn plaats tussen de internationale avant-gardisten verworven, de combinatie met de drie andere punten - levensverhaal, misdaad, zedenschets - heeft ervoor gezorgd dat zijn roman ook een groot commercieel succes werd -Döblins eerste en laatste. Binnen een jaar werden ervan de roman tienduizenden exemplaren verkocht en verschenen er vertalingen in Amerika, Denemarken, Italië, Engeland, Noorwegen, Frankrijk en ook in Nederland. Frans Biberkopf's zondeval [sic] heette de roman in de vertaling van Nico Rost.
Er stond een Russische vertaling op stapel, maar daar staken de communisten van het blad Linkskurve een stokje voor. Volgens Johannes R. Becher en de zijnen gaf Döblin een kleinburgerlijk, vulgair en negatief beeld van de Duitse arbeidersklasse. Maar voor het raadsel waarom een paar jaar na de verschijning van de roman in Berlijn duizenden KPD-arbeiders opeens overstapten naar de SA geeft Berlin Alexanderplatz een betere verklaring dan communistische romans die in dezelfde tijd verschenen, zoals Willi Bredels romans Maschinenfabrik N&K en Rosenhofstrasse of Karl Neukrantz' Barrikaden am Wedding. Ook al waren die proletarisch, nobel en positief.
| |
Sprekende auto's
Dat het grote commerciële succes van Berlin Alexanderplatz vooral te danken was aan de manier waarop Doblin levensverhaal, misdaad, zedenschets heeft vormgegeven, valt ook af te leiden uit de manier waarop hijzelf en anderen de roman hebben bewerkt. Meestal ging het om een reductie tot deze drie elementen, ten koste van de collages die Döblin in zijn roman had gemonteerd.
Dat bleek al uit de voorpublicatie van Berlin Alexanderplatz in de Frankfurter Zeitung (Berlijnse kwaliteitskranten vonden het boek te controversieel). Voor deze gelegenheid had Döblin het verhaal gereduceerd tot eenderde van de roman. De lezers maakten kennis met veel avonturen van Biberkopf, maar zagen weinig commentaar en bespiegelingen, laat staan iets van de montagepartijen.
Op 30 september 1930 werd in Berlijn een hoorspelbewerking uitgezonden onder de titel Die Geschichte vom Franz Biberkopf De bewerking was van Döblin zelf. Het lijkt er veel op dat hij zijn Frankfurter-reductie tot uitgangspunt heeft genomen, want de hoorspelpassages zijn keurig uit de roman geknipt. Wat de Berlijners hoorden, was het verraad van de mede- | |
| |
marskramer, de ontmoeting met Reinhold en het overnemen van diens liefje Cilly, het verraad van Reinhold, de relatie met Mieze en Biberkopfs gekte waarin hij zijn antagonisten terugziet, inclusief het gesprek met de doden en de Dood. Een onderwereldgeschiedenis pur sang.
Voor het hoorspelgenre heeft Döblin de Job-passage op een prominente plaats gezet en de liedjes hebben een duidelijke functie in het verhaal. Er is wel een merkwaardige toevoeging aan de roman: de auto waarmee Biberkopf zijn inbraakavontuur beleeft en de andere, die zijn arm er afrijdt, spreken met elkaar. Maar geluiden van de stad zijn niet te horen. Terwijl je toch al het visuele bombardement moet missen. Kortom, het collage-element en de stad Berlijn ontbreken in dit hoorspel vrijwel volledig.
Dat laatste geldt ook voor homoseksuele toespelingen en de rol van de politiek. De uitzending van het hoorspel is verscheidene malen verschoven. Op 14 september waren er namelijk verkiezingen. De strijd was buitengewoon hard en bij de radio had men besloten om Döblin, die door rechts, door de kranten die Biberkopf verkocht, voor ‘jood’ en ‘asfaltliteraat’ werd uitgescholden, buiten de vuurlinie te houden. De Nazi's kwamen met honderdzeven in plaats van met twaalf zetels in de Rijksdag te zitten. Hierdoor verslechterde het klimaat bij de media zodanig dat er waarschijnlijk tussen 14 en 30 september om politieke redenen in het hoorspel is geschrapt, ook gezien de verschillen tussen de oorspronkelijke hoorspeltekst en de radioversie die op platen is vastgelegd.
| |
De verfilming van 1931
De politiek ontbreekt eveneens in de film die Phil Jutzi een jaar later, in 1931, van Berlin Alexanderplatz draaide. Of het zou in de symboliek van de slotscène moeten schuilen: Biberkopf die duikelaartjes verkoopt.
Döblin schreef het scenario samen met Hans Wilhelm - hij heeft ook één liedje bijgedragen, ‘Adieu, Berlin’ - maar waarschijnlijk in een ondergeschikte positie. Zo'n geringe rol van Döblin zou kunnen verklaren waarom er zo stevig in zijn verhaal is ingegrepen. Eva is verdwenen en opgenomen in de figuur Cilly, die als een soort bendeliefje veel directer bij de sfeer van Pums is betrokken. Het komt de consistentie van het geheel wel ten goede, maar dat geldt niet voor de manier waarop Biberkopf in de film met Mieze kennismaakt. Niets prostituee, hij komt haar gewoon in de stad tegen als ze zingt bij de muziek die een oude blinde man op een trekharmonica speelt. Romantisch toch?
Een van de reclameaffiches voor de Fischer uitgave
De hoofdrol werd gespeeld door de bekende acteur Heinrich George, die dat ook al in het hoorspel had gedaan (Reinhold was Berhard Minetti, die in onze dagen nog de ster ren van de hemel speelde in stukken van Thomas Bernhard). Iedereen, inclusief Döblin, was enthousiast over de manier waarop George het Berlijnse dialect hanteerde, maar over het algemeen troffen critici in de film te veel George en te weinig Berlijn aan. Dat laatste is ook voor ons teleurstellend. We zien wel wat straatopnamen, maar die staan vrij los van het filmverhaal. Als we Biberkopf bij een schutting aan de Alexanderplatz kranten zien verkopen, gaat dat om een nagebouwde locatie in de Babelsbergse UFA-studio's. Technici bleken niet in staat de omgevingsgeluiden goed op de band te krijgen. Jammer dat de geluidsfilm destijds in Duitsland nog in de kinderschoenen stond. Waker Ruttmanns Berlin, der
| |
| |
Symphonie der Grossstad, een adembenemende documentaire uit 1927, moest het nog zonder geluid doen.
Günter Lamprecht (Biberkopf) en Barbara Sukowa (Mieze) in de tv-bewerking van Rainer Werner Fassbinder
| |
Tv-serie 1980
Rainer Werner Fassbinder heeft voor zijn tv-serie in 1980 vrij veel van de romantekst gebruikt, maar evengoed ook hevig ingegrepen. Een deel van de collage wist hij te handhaven door sommige van de teksten in de mond van acteurs te leggen. Dat werkte goed: vooral de griezelige man die telkens op de Hoer van Babylon attendeert, is sterk. Eva komt al spoedig in het verhaal opdraven en daarmee wordt het consistenter. De ingreep schiep ook de gelegenheid om actrice Hanna Schygulla de hele serie door te laten schitteren, zoals Louis Ferron in zijn uiterst verhelderende verhandeling in 1980, Berlin Alexanderplatz. Fassbinder contra Döblin, al constateerde. Een oudere Fassbinder-actrice, Brigitta Mira, werd aan de geschiedenis toegevoegd als moederlijke hospita van Biberkopf. De grootste ingreep was Fassbinders surrealistische versie van Biberkopfs droom. Hij heeft in zijn tv-versie ook de homoseksuele motieven in Döblins roman verder uitgewerkt. Fassbinder zag Biberkopf ook meer als een slachtoffer, zelfs een met wie hij zich enigszins identificeerde. In 1975 heeft hij namelijk een film gemaakt, Faustrecht der Freiheit, waarin hijzelf de figuur Fox [!] Biberkopf speelt, een sneue homoseksueel die de lotto wint en door twee andere homoseksuelen wordt uitgemolken.
De politieke strijd tussen links en rechts symboliseerde Fassbinder door aan het slot het ‘Horst Wessellied’ en de ‘Internationale’ door elkaar te mengen. Misschien heeft hij zich ook door Jutzi laten inspireren. Na de oorlog lag diens reputatie aan flarden, omdat Jutzi zich al in de jaren dertig met de Nazi's had ver- | |
| |
bonden. Maar Fassbinder ging nu eenmaal geen provocatie uit de weg. In 1975 maakte hij ook de film Mutter Küsters' Fahrt zum Himmel, waarvan titel en verhaalgegeven wel sterk lijken op Jutzi's succesfilm Mutter Krausens Fahrt ins Glück uit 1929.
Maar hoe zit het met de rol van de stad Berlijn? Daarin stelde Fassbinders tv-serie teleur, al kon de Spielleiter daar weinig aan doen omdat de meeste locaties sterk waren veranderd. We zien wat documentair materiaal, maar de film speelt vooral in een ondergronds metrostation.
| |
Vernietigd
Toen Döblin in 1947 uit zijn Amerikaanse ballingschap weer eens op de Alexanderplatz kwam kijken, herkende hij niets meer, of was er, liever gezegd, geen vertrouwd gebouw overgebleven. In de tijd daarna heeft de DDR-regering de omgeving onherstelbaar verbeterd, gek genoeg in de sfeer van Mies van der Rohes inzending voor de wedstrijd uit 1929, en de Alexanderplatz profiteert tot op de huidige dag niet van de bouwdrift die andere delen van Berlijn teistert. Het enige aardige wat we nu ervaren als we de Alexanderplatz betreden, is dat we er rustig heen kunnen wandelen en dat we geen Checkpoint Charlie meer hoeven te passeren dat ons waarschuwt datwe commie ground gaan betreden. Ook hebben sommige straten en pleinen weer de namen teruggekregen die ze droegen in de tijd dat onze cobra er verdoofd rondwaarde. Al met al is Berlin Alexanderplatz nog meer dan Manhattan Transfer een historische roman geworden. In New York heeft alleen de vrije markt gewoed en dat is niet mis. Anno 1999 kan de louche zakenman Donald Trump zonder enige tegenstand een megakrabber bouwen in het rustige deel bij het VN-gebouw, maar de vrije markt laat om commerciële redenen soms historische structuren ongemoeid. Leuk voor bewoners die aan traditie hechten en aardig voor toeristen.
Voor de buurt rond de Alexanderplatz moeten we het met zwart-witfoto's doen. Misschien verklaart dit dat Berlin Alexanderplatz tot op de huidige dag zo'n interessant boek is. Er bestaat het Berlijn van Armando, waarin op onverwachte plaatsen schimmen uit de periode 1933-1945 kunnen opduiken. Er is het Berlijn van Harry Mulisch dat als een Egyptische droom van Albert Speer in dichtregels is gegrift. Er is het Berlijn van Cees Nooteboom, waarin de stad strompelend over zijn historische obstakels overeind probeert te komen. Maar Berlin Alexanderplatz, een van de meest leesbare toppers uit het literaire modernisme, beschrijft een verdwenen samenleving die we heel graag zouden kunnen zien, horen, ruiken, proeven.
[Ik dank mijn collega Frank Schuitemaker voor het stimulerende commentaar op het concept van dit artikel.]
August-Hans den Boef (1949) is publicist en docent aan de Hogeschool van Amsterdam.
|
|