vast te leggen en die bestaat, zoals bekend, voornamelijk uit taal. Tijl is een schalks, spitsvondig en weergaloos grappenmaker, verzot op woordspel. Vooral het letterlijk nemen van alles wat wordt gezegd of gevraagd is zijn handelsmerk. Door van die gave gebruik te maken redt hij zich voortdurend uit allerlei hachelijke situaties waarin geldgebrek, belediging van eenvoudige lieden, hooggeplaatste prelaten en liefdesaffaires hem hebben gebracht.
De Costers boek is regelmatig vertaald, onder meer door A. van Boeckxel (1943), Theun de Vries (1947), André Schreurs (1965), Willy Spillebeen (1989) en recentelijk door Chris van de Poel. Maar die van Delbecq en De Clercq blijft wat mij betreft die met de hoogste authenticiteitswaarde.
Tijl Uilenspiegel kent vele gezichten, verkleedt zich in de meest vreemdsoortige gedaanten en oefent de merkwaardigste beroepen uit. Van koster tot kooldrager, elk wambuis lijkt hem als gegoten te zitten. Hij is een ontiegelijke uitvreter en onverzadigbaar potverteerder die zich met plezier te buiten gaat aan de platste faecale grappen. Aldus verraadt hij zijn afkomst uit de traditionele strontfolklore, en wel de meest brutale en agressieve vorm daarvan. Aan de scatologie zou ook zijn naam zijn ontleend. Uhlen is een Duits woord voor vegen, Spiegel is in de taal van de jacht het achterste van het wild, en in het Nederduits tevens een equivalentvoor het menselijke achterwerk. De samentrekking van dit alles levert Tijls vagebondische lijfspreuk op: ‘Lik m'n reet’.
De Coster tilt hem bijna van begin aan boven dit milieu uit. Dat begint al bij de naamgeving. Als Uilenspiegel nauwelijks vijftien jaar is, bouwt hij in Damme een tent waarin hij iedere bezoeker voor een minimale vergoeding ‘zijn tegenwoordig en toekomstig gelaat kon afgebeeld zien’. Door zijn klanten met woord of gebaar het eigen gedrag terug te spiegelen, laat hij ze achter hún waarheid komen. ‘En in stee van te zeggen in Vlaamse sprake: “Ik ben ulieden spiegel,” zei hij kortweg: “Ik ben ulenspiegel,” gelijk thans nog gezegd wordt in Oost- en West-Vlaanderen. En zo kwam hij aan zijn bijnaam Uilenspiegel’. Vervolgens maakt De Coster van hem een patriot die uitgroeit tot de geest van Vlaanderen en omgeeft hij hem met de lieftallige Nele, het hart, en vriend Lamme Goedzak, de pens van Vlaanderen.
Stilistisch gezien is De Costers boek een uitgebalanceerde mix met als voornaamste ingrediënten: het rauwe realisme van de middeleeuwse volksboeken, de exuberante en zinnelijke woordenrijkdom van Rabelais en de op het volkse leven geënte beeldtaal van de door hem al even bewonderde Pieter Breugel. Aanvankelijk doet Uilenspiegel zijn patroonheilige Sint Tijlbert, ‘naam, die bediedt vlug te been, om te gaan waar het goed is’, alle eer aan. Hij is vooral langs 's heren wegen te vinden, zwervend tussen Brugge, Rome, Wenen, Neurenberg en Gent, met de neus als kompas op zoek naar de ‘hemelse geur van stoverije’. Want zonder een stevig hap hou je zo'n ‘Odyssee’ niet vol. De nu volgende en zeer onvolledige opsomming kan dienen om een indruk te krijgen van wat er zoal zijn keelgat passeert: ortolanen, lijsters en sneppen, bonen met spek, kiekens, kalfsvlees en hamelbout, witte en zwarte pens, nieren, hanekammen, kalfszwezerik, kapoenen, eenden en duiven, schelvis, forellen, palingen en karpers. En daar worden dan liters bier en vele pinten wijn bij gedronken. Vermoedelijk nergens in de binnen- en buitenlandse literatuur is er als het om eten en drinken gaat zoveel smakelijke overdaad als in dit boek.
Gaandeweg het verhaal verandert Uilenspiegel van een onbedaarlijk spotter en levensgenieter die zijn slachtoffers uit alle lagen van de bevolking kiest en bestookt - boer, handelsman, paus, niemand wordt gespaard - in een overtuigd en levenslustig strijder vóór de reformatie en tegen de Spaanse overheerser met zijn gruwelijke inquisitiepraktijken. Dan ook verandert het episodisch, anekdotisch en boertig karakter van het boek en krijgt het epos samenhang. Uilenspiegels omzwervingen worden ondergebracht in een strakke verhaallijn waaruit van nu af aan de opstandigheid niet meer zal wijken.
Tijl en Philippus, het koningskind van Karel de Vijfde, de troonopvolger die, volwassen geworden, de noordelijke gewesten op de meest gruwelijke wijze zal tiranniseren met meedogenloze plakkaten en bijbehorende terechtstellingen, zijn volgens hun geestelijke vader op dezelfde dag geboren. Dat is dan meteen ook hun enige overeenkomst. Wat hun karakters betreft zijn ze in alle opzichten elkaars tegenpolen en in hun activiteiten elkaars tegenspelers. Anders dan de goedlachse, ruimdenkende, openhartige en gevoelige Tijl,