Hester Eymers
Left Luggage
De verfilming van Twee koffers vol van Carl Friedman
Chaja is een studente filosofie die wat bijverdient in een bloemenwinkel met het vlechten van graf kransen en daarnaast werkt in de spoelkeuken van een restaurant. Wanneer de kakkerlakken haar om de oren vliegen, neemt ze op staande voet ontslag bij het restaurant en gaat op zoek naar een ander baantje. Ze wordt als kindermeisje aangenomen bij de familie Kalman, orthodoxe chassidische joden.
Dat is in het kort de aanloop van het verhaal in Carl Friedmans boek Twee koffers vol, dat door Jeroen Krabbé verfilmd werd als Left Luggage. De verwerking van het oorlogsverleden is het belangrijkste thema van de film. Er worden verschillende manieren getoond waarop de overlevenden van de holocaust met hun verleden proberen te leven. Chaja's vader probeert het verleden van vóór de oorlog terug te halen en besteedt al zijn tijd aan het lokaliseren van de plek waar hij indertijd zijn twee koffers met persoonlijke bezittingen heeft begraven. Maar het huis waar hij ondergedoken zat, bestaat niet meer, terwijl de tuin nu een verkeersplein is.
Chaja's ouders worden bijna volledig bepaald door hun oorlogsverleden. Terwijl haar vader zijn zoektocht naar de koffers onvermoeibaar voortzet, probeert haar moeder de afschuwelijke herinneringen onder een deken van huiselijkheid te begraven. De nieuwe weefpatronen voor haar weefgetouw en variaties op haar cake-recept zijn haar voornaamste gespreksonderwerpen.
De familie Kalman waar Chaja in dienst treedt, lijkt veel minder last te hebben van het oorlogsverleden. Zij accepteren het leed dat hen is aangedaan als een beproeving van God, die maar het beste lijdzaam gedragen kan worden. Deze houding komt in het verhaal expliciet naar voren wanneer Chaja het aan de stok krijgt met de conciërge.
De conciërge is een ouwe mopperdoos met fascistoide opvattingen. Chaja's gevatte antwoorden op zijn gemopper vallen niet in goede aarde en al snel staan de twee op voet van oorlog met elkaar. Wanneer hij ten slotte de ingang van het gebouw barricadeert, zodat Chaja 's avonds niet naar huis kan, is voor haar de maat vol.
Moeder Kalman probeert de zaak te sussen, maar dat is tevergeefs. Er volgt een scherpe discussie: ‘Niet alle gojiem zijn zoals de conciërge, mevrouw Kalman! Ik weet wel dat er in deze stad heel wat gojiem rondlopen die niets met joden op hebben, maar die gaan daarom nog geen joodse kinderen te lijf en die werpen geen barricaden op. Bij de conciërge zit een steekje los.’ ‘Dat is misschien waar,’ antwoordde ze, ‘maar het zal toch ook wel aan u liggen. Wij wonen hier al vijf jaar en hebben nog nooit problemen met hem gehad.’ ‘Hij scheldt u uit voor joods varken, hij mishandelt uw kinderen en treitert uw personeel, maar u heeft nooit problemen met hem?’ ‘Er is in al die jaren niets ernstigs gebeurd, niets dat ernstig genoeg is om wakker van te liggen.’ ‘Wat vindt u wel ernstig genoeg? Doodslag? Moord met voorbedachte rade?’ ‘Ik wil er niets meer over horen,’ zei ze. ‘Je blijft hier vannacht slapen en morgen zien we wel verder. We moeten de zaak niet op de spits drijven.’