| |
| |
| |
August Hans den Boef
Het dilemma van mes en toga
Mike van Diems Karakter
Aan Hans Gomperts
Een vader die plotseling geconfronteerd wordt met zijn bastaardzoon. De oude verteller van Himmelfarb, de laatste roman van Michael Kruger, heeft zo'n fobie: ‘Heel mijn leven ben ik doodsbang geweest om door een wildvreemde man, die mij bijvoorbeeld in de metro opvalt omdat hij mij intensief aanstaart, met “vader” aangesproken te worden.’ Precies omgekeerd is de oerscène die uiteindelijkzou leiden tot Bordewijks roman Karakter. Al vroeg in zijn carrière, zo schreef hij aan Victor van Vriesland, had hij het volgende beeld in zijn hoofd. Een oudere man zit in de tram en hem valt een hoogst eenvoudig gekleed jongmens met een knap uiterlijk op, in de verste hoek. Onmiddellijk weet hij dat het zijn zoon is, maar de jongeman stapt uit en verdwijnt. Als de vader hem na veel naspeuringen eindelijk ontmoet, is dat meteen ook voor het laatst. Koeltjes deelt de zoon hem mee dat hij van kind af aan weet wie zijn vader is, dat zijn moeder in behoeftige omstandigheden is gestorven en dat hij hem dat niet vergeeft. Niets wil hij met zijn vader te maken hebben.
Dit idee heeft Bordewijk nooit losgelaten. De eerste vrucht was de novelle Dreverhaven en Katadreuffe die in 1928 verscheen. Uit een behoefte ‘het geval verder uit te diepen’ publiceerde Bordewijk tien jaar later de roman Karakter. Roman van zoon en vader. Die confrontatie tussen vader en zoon, tussen verwekker en bastaard, is de essentie van de roman, iets wat in de receptie vaak is veronachtzaamd omdat men zich te veel blindstaarde op de ontwikkeling van Katadreuffe. Ralf Gruttemeier wees er in Literatuur (1994) terecht op. Sinds ik het verhaal over de man in de tram ken, zie ik in Karakter vooral de spiegelbeweging van de carrière van vader en zoon: de opgang van Katadreuffe en tegelijkertijd de neergang van Dreverhaven in woede en drankzucht. De zelftucht waarmee de jongen zijn ambities vervult, tegenover de zelfvernietigingsdrang van de vader.
Vanaf het moment dat bekend was dat Mike van Diem Bordewijks roman aan het verfilmen was, bleek hoeveel mensen Karakter kenden en een oordeel over het boek hadden. Misschien is het niet alleen een voordeel als je een erg bekende roman verfilmt, zeker niet als die nog decennia na zijn verschijning een verpletterende indruk op lezers blijft maken en schrijvers van Maarten 't Hart tot Toon Tellegen ongevraagd van hun bewondering getuigen. Ronald Giphart zei ooit dat Karakter ‘het beste boekwas dathij ooit heeft gelezen’. Adriaan van Dis onthulde vorig jaar hoe de roman zijn leven heeft veranderd. Hij nam de ambities van Katadreuffe over, ‘stapelde’ van mulo tot hbs en ging uiteindelijk naar de universiteit. Kortom, er waren per definitie veel kritische bioscoopbezoekers die zo hun eigen betrokkenheid bij Karakter hebben.
| |
Tegenstelling
Wat Bordewijk van de film zou hebben gevonden, dat is een onzinnige vraag. Hij vond Karakter niet zijn meest geslaagde boek en zou hoogstwaarschijnlijk liever een Oscar hebben gezien voor de ver filming van een latere roman. Er is ook weinig bekend van Bordewijks ideeën over film. Wel over de roman. Voor hem bestond die uit de volgende vijf bouwstoffen: fictie, actie, tegenstelling, vaart en humor. Een film zou je even goed op deze elementen kunnen bekijken.
Laten we beginnen met de tegenstelling, tussen streberige zoon en zelfvernietigende vader. Daarvan heeft Mike van Diem in zijn verfilming van 1997 in ieder geval de essentie weten te vatten. Hij is, zo werd in de publiciteit nadrukkelijk vermeld, voor zijn scenario dan ook bij de novelle te rade gegaan. Maar er is nog een tegenstelling in Karakter - die tussen de standen - en dat levert een hedendaagse regisseur flinke problemen op. Want Karakter is een standenroman, bo- | |
| |
vendien gezien door de bril van iemand die zich destijds tot de elite rekende. Een alwetende, Bordewijk-achtige verteller, die het advocatenkantoor van Stroomkoning, waar Katadreuffe zijn carrière wilde voltooien, net iets te min vond en die Dreverhaven weliswaar beschreef als ‘het zwaard zonder genade’, maar ook als een proleet die zich bediende van dégénérés en louche advocaten.
De sociale opkomst van Katadreuffe wordt door deze verteller met interesse gevolgd, maar aan het einde laat hij zien wat er van de jonge streber is geworden: Katadreuffe heeft zijn grote liefde verspeeld, zijn enige vriend is een tragische man van middelbare leeftijd, zijn moeder zal niet lang meer leven en zijn vaders toenadering heeft hij verworpen. Kortom: hij zal zijn verdere leven slijten in eenzaamheid.
Ralf Grüttemeier memoreerde welke vier regels voorafgaan aan het slot van Coleridges The Rime of the Ancient Mariner dat Bordewijk als motto gebruikte voor zijn roman:
[...] and now the Weddingguest
Turned form the bridegroom's door
He went like one that had been stunned
Grüttemeier wijst erop dat niet de oude zeeman is aangeslagen, maar zijn publiek, de bruiloftsgast. En volgens de intentie van Bordewijk is dus niet Katadreuffe droever en wijzer, maar de lezer die Karakter uit heeft. Ik denk dat Bordewijk heeft bedoeld dat wij aangeslagen moeten zijn omdat we een staaltje van zinloze zelfvernietiging hebben gezien. Wat heeft Katadreuffe met al die tucht en zelfstudie behalve een structurele eenzaamheid nu helemaal bereikt? Wil hij in zijn werk als advocaat iets voorstellen, dan staat hij slechts aan het begin, observeert de verteller: hij moet nog cultuur opdoen, leren meepraten over de items, een heer worden, kortom. Maar in de visie van de verteller bestaat er geen cursus ‘Hoe word ik een heer?’. Dus ook dit streven is zinloos. Eigenlijk vindt de verteller dat Katadreuffe tevreden had moeten zijn met zijn baan van kantoorchef bij Stroomkoning, dat hij met juffrouw Te George had moeten trouwen en kinderen had moeten krijgen. Die hadden dan later advocaat kunnen worden.
Deze distantie van het regentenmilieu van Bordewijk tegenover de selfmade man, dat is niet een attitude waarmee je het hedendaagse filmpubliek warm maakt. De generatie van Van Dis en 't Hart niet, maar vooral niet de honkbalpetgeneratie die tegenwoordig tot zelfstudie wordt opgevoed.
| |
Actie
Van de keurige verfilming van Karakter die de Avro in 1971 als vijfdelige tv-serie uitzond, heeft Van Diem het een en ander opgestoken. Deze tv-film kreeg ook door die keurigheid iets stijfs en saais, zelfs iets bekrompens, ondanks de uitstekende cast met onder anderen Lex van Delden als Katadreuffe, Andrea Domburg als Joba, Coen Flink als De Gankelaar en Anne-Wil Blankers als Te George, maar vooral met Ko van Dijk als Dreverhaven. Jarenlang stal ik de show als ik met zijn dictie ‘Jacob Willem, kom je betalen?’ ten beste gaf. Maar de Avro-serie bevatte te weinig actie en emotie. Mike van Diem koos twee oplossingen: zoals gezegd verwerkte hij de novelle Dreverhaven en Katadreuffe in zijn scenario en bovendien fantaseerde hij er veel bij, waaronder een heus vervolg op de roman.
Eerst de novelle. Met de verhaalgegevens daaruit blies Van Diem de roman Karakter nieuw leven in. Op papier klonk het aardig: Dreverhaven en Katadreuffe heeft immers een aantal sterke kanten. Bordewijk concentreerde hier alles op de relatie tussen deurwaarder Dreverhaven en zijn bastaardzoon. Er is geen moeder Joba, geen vriend Jan Maan die de aandacht afleidt en het advocatenkantoor Stroomkoning, inclusief Lorna te George, ontbreekt. Hierdoor wordt het element van de tegenstelling versterkt.
Katadreuffe is in de novelle maatschappelijk ook veel meer een outcast: hij heeft een maand gezeten wegens verduistering en vervult een onaanzienlijke functie op een bankkantoor. Dreverhaven daagt hem uit, licht vervolgens zijn werkgever in over de gevangenisstraf, die Katadreuffe ontslaat, waardoor deze ten slotte volkomen afhankelijk is van het typwerk dat zijn vader hem vergunt. Een echo hiervan zien we in Karakter, als Dreverhaven tegenover Joba dreigt dat hij zijn zoon groot zal maken door hem te wurgen en hem de laatste
| |
| |
tien procent die hij diens persoonlijkheid gunt, misschien ook nog zal ontnemen. W.F. Hermans vond dit dreigement ‘gratuit’ en hij heeft gelijk. Maar in de novelle Dreverhaven en Katadreuffe ligt het anders, daar is de deurwaarder nog een nietsontziende killer. En hij is ook levensmoe. Waarom Dreverhaven zijn onechte zoon pest en treitert en van zich afhankelijk maakt, is duidelijk: hij hoopt dat zijn zoon hem de verlossende messteek in de rug toedient. We zien in Van Diems film dan ook al aan het begin hoe de jongeman zijn vader bespringt met de dolk die deze hem heeft verschaft.
Fedja van Huet als Katadreuffe en Tamar van den Dop als juffrouw te George in Mike van Diems Karakter
| |
Fictie
Van Diem heeft de strijd van vader en zoon in een fictief Rotterdam moeten filmen. Wereldoorlog, sanering en economische vooruitgang hebben de locaties uit 1938 grondig verwoest. Op de plaats waar het fraaie kantoor van Stroomkoning was gevestigd staat nu het Ned Lloyd-gebouw van Wim Quist, dat met zijn glazen wig om de aandacht vecht met de Erasmusbrug van Ben van Berkel. Aan de overkant is niets meer te bespeuren van de bedrijvige haven, waar Katadreuffe ooit met Te George in een gezamenlijke liefde voor de
| |
| |
stad op neerkeek. De meeste aandacht trekt het kolossale gebouw van Cees Dam, waarin overigens de Rotterdamse rechterlijke macht is gevestigd. Een moderne pendant van Dreverhavens burcht. Maar het probleem van de verdwenen locaties heeft Van Diem bevredigend opgelost door naar andere Europese steden uit te wijken.
Aan de andere kant is er een aantal sterke, filmische gegevens in de roman dat Van Diem op een presenteerblaadje kreeg aangeboden, maar waarvan hij geen gebruik heeft gemaakt. Weliswaar gaf hij het interieur van Stroomkonings kantoor prachtig vorm: een authentiek, historisch interieur en als bedrijvig en comfortabel labyrint een lucide contrast met de kale en rommelige burcht van Dreverhaven. Maar als Bordewijk schrijft dat het kaalgeslagen interieur van Dreverhaven werkt als een geweldig windorgel, wil je dat in een film heel graag horen. Van Diem heeft dit auditieve element niet benut. Evenmin gebruikt hij het grote, dure restaurant van de indrukwekkende havenbaronnen met de muziek van beschaafde conversatie. Ook die locaties hadden als contrast kunnen fungeren.
En waarom heeft Van Diem de Sovjetfilms die in de roman van Bordewijk voorkomen niet gebruikt? Een filmcitaat in een film doet het altijd goed. Katadreuffe bewonderde Eisenstein, maar A. Rooms Bed en sofa vond hij stuitend - zijn moeder Joba vond het mooi. Reden om werk van beide regisseurs te citeren. Een gemiste kans is ook dat Van Diem de Rotterdamse rellen ter gelegenheid van de doodstraf voor Sacco en Vanzetti niet uit de roman heeft overgenomen (mikte hij toen al op zijn Amerikaanse Oscar?). Dat zou bovendien educatief verantwoord zijn geweest voor de honkbalpetgeneratie. Hield de regisseur de historische context liever vaag om de aandacht niet te veel van de handeling af te leiden? Maar de communistische bijeenkomst waarbij Katadreuffe de spreker een schamel proleetje vond, oordeelde hij zijn film weer wel waardig.
| |
Vaart
De strijd tussen vader en zoon laat Van Diem al heel vroeg beginnen. En ik doel niet op de spectaculaire zweefduik waarmee de film inzet. Dat is de ouverture tot het vervolg. De Avro-versie bevatte in 1971 al een merkwaardig vervolg op de roman. Men had bedacht dat het aardig was Joba alvast te laten sterven en een sentimentele Dreverhaven te laten verwijlen bij haar graf. Van Diem laat niet alleen de moeder van Katadreuffe sterven, maar bovendien ook de vader. Katadreuffe wordt namelijk door een peloton soldaten van zijn bed gelicht en vervolgens op het politiebureau verhoord op verdenking van moord. Men heeft een doodgestoken Dreverhaven gevonden! Heeft het mes uit de novelle gezegevierd op de toga uit de roman? Neen, maar daarover straks. In ieder geval is de kijker geboeid door dit begin, maar Van Diem heeft terecht besloten dat vanaf dat moment de chronologie het beste principe is. Hij laat het verhaal dan ook vertellen door Katadreuffe en heel functioneel aan een politie-inspecteur. Stel je eens voor dat Van Diem via een voice-over de elitaire verteller aan het woord zou hebben gelaten. Daarmee zou hij het filmpubliek de zaal uit hebben gejaagd. Dat identificeert zich, tot droefheid van Bordewijk zelf, immers veel meer met de jonge social climber.
Behalve een vervolg van Bordewijks roman geeft Van Diem ook een voorgeschiedenis, of preciezer geformuleerd, hij vult de geschiedenis van Katadreuffe en Dreverhaven aan met nieuwe gegevens.
De kleine Katadreuffe weet al op zeer jeugdige leeftijd wie zijn vader is en hij volgt hem ook. Door deze ingreep kan Van Diem een aantal in de roman verspreide anekdotes over de genadeloze mannetjesputter naadloos in zijn filmverhaal inpassen. Maar hij heeft ook hier gegevens bedacht. Buiten zijn schuld belandt de kleine Katadreuffe op het politiebureau. In plaats van zijn naam geeft hij die van ‘Dreverhaven’ op. Als de deurwaarder is ontboden, zegt Dreverhaven dat hij het ventje nog nooit heeft gezien en keert hij de jongen zijn rug toe. Met andere woorden: Van Diem laat ook het antagonisme tussen vader en zoon veel eerder beginnen dan Bordewijk in zijn roman.
Dat de kleine Katadreuffe in aanraking komt met de justitie gebruikt Van Diem ook voor een andere vondst. De jongen weet ternauwernood te ontsnappen aan verkrachting door een cipier. In het Dutrouxtijdperk zijn we nu eenmaal alerter op dit soort misstanden.
Maar wat leveren al deze vondsten uit Van Diems ko- | |
| |
ker op? Vooral veel wildwest-schietpartijen, vader-enzoon-handgemeen, barse politiemannen en kinderverkrachtende cipiers. Ik heb ademloos gekeken en realiseerde mij dat een goede film nog geen goede verfilming was. Meer moeite had ik met de ‘nieuwe’ rol voor een goede acteur als Jan Decleir. De arme man moest onder andere een door Van Diem bedachte droomscène spelen waarin Dreverhaven naakt, slechts gekleed in zijn deurwaarderspenning, wordt gelyncht. En dat allemaal omdat Van Diem kennelijk vond dat het medium film zulke ingrepen nu eenmaal vereist. Die houden de vaart erin.
Fedja van Huet en Victor Löw als meester De Gankelaar
Hou mij ten goede: voor de honkbalpet uit het studiehuis die nooit van Bordewijk heeft gehoord, maar wel is geinteresseerd in liefdesrelaties met communicatieproblemen, en die de geschiedenis en cultuur van het interbellum slechts kent uit kostuumsoaps en thrillers als Dick Tracy, is Karakter een van de aardigste Nederlandse films van de laatste jaren. En dat is de film wellicht ook voor de generaties van Toon Teilegen en Ronald Giphart. Fraai camerawerk, hecht scenario, indrukwekkende locaties, goed geluid, adequate muziek en vaak redelijke acteursprestaties.
| |
Humor
De regisseur heeft dan ook gebruikgemaakt van het feit dat in 1928 - ten tijde van de novelle Dreverhaven en Katadreuffe - Bordewijks werk expressionistischer was dan tien jaar later. Die visie leidt soms tot karikaturale overdrijving. Zie bijvoorbeeld hoe Victor Low als De Gankelaar zijn onderkaak een halve meter naar voren steekt. Maar ik denk dat Van Diems hele concept om de novelle en de roman met elkaar te verweven per definitie schipbreuk moest lijden. Want Bordewijk mag dan zelf hebben gezegd dat hij na publicatie van de novelle een behoefte voelde ‘het geval verder uit te diepen’, een auteur van zijn kaliber moet ook
| |
| |
hebben geconstateerd wat de gebreken van Dreverhaven en Katadreuffe waren. Alleen al zo'n slot dat, behalve tamelijk onverwacht, ook tamelijk onwaarschijnlijk werkt: de slappe zoon wint en doodt zijn vader niet. De lezer van de novelle had niets anders verwacht dan vadermoord, gevolgd door zelfverdrinking. Natuurlijk heeft Bordewijk bedacht hoe dat beter kon: een jonge advocaat op weg naar een glanzende carrière, maar desondanks eenzaam en verdrietig. Misschien had Van Diem de titanenstrijd tussen vader en zoon wat kunnen relativeren met wat humor, zoals Bordewijk zelf in 1955 deed met zijn freudiaanse parodie ‘Havendrijver en Katastrofe’.
Maar het element humor is mij in de film ontgaan - of de verlengde onderkaak van Victor Löw moet zo zijn bedoeld. In plaats van humor hanteert Van Diem eerder soap in het slot dat hij voor zijn film bedacht. Als Katadreuffe in zijn ‘vervolg’ met de sympathieke inspecteur als vrij man het politiebureau verlaat, krijgt hij ook het testament van Dreverhaven aangereikt. Deze laat hem al zijn bezittingen na en ondertekent met... ‘Vader’. De bioscoopbezoeker onderdrukt hierbij een snik. Ook deze bioscoopbezoeker. Want wat een happy end: nog maar net advocaat en meteen ook maar miljonair. Hoef je ook die cursus ‘Hoe word ik een heer?’ niet meer te volgen.
Menno ter Braak constateerde bij het verschijnen van de roman in 1938 dat een climax ontbrak. Na bijna een halve eeuw heeft hij nu eindelijk zijn zin. Maar hij zou zich wel hebben afgevraagd in hoeverre dat testamentvan Dreverhaven juridisch wel geldig was. Net als zijn jonge geestverwant, de rechtenstudent Hans Gomperts, aan wie we dat jammer genoeg niet meer kunnen vragen.
August Hans den Boef (1949) is publicist en docent aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij publiceerde in verschillende literaire tijdschriften.
|
|