Een serieuze roman
Campert werkt op dit moment aan het boekenweekessay, dat hij samen met collega Volkskrant-columnist Jan Mulder schrijft in opdracht voor de CPNB. Zijn deel gaat over zijn vader Jan Campert, de dichter van het beroemde verzetslied ‘De achttien doden’.
Ik heb mijn vader nooit gekend, mijn ouders scheidden toen ik drie jaar was. Natuurlijk werd ik altijd geconfronteerd met hem door die ‘achttien doden’. Ik heb wel een aantal verhalen geschreven over mijn vader, maar dat waren kleine wensdroompjes van een jongetje.
In proza zetje jezelf altijd wat klungelig neer, neem je jezelf op de hak. Die relativerende houding houdt ook de moeilijke gevoelens op afstand.
Niet alles komt bij mij in de literatuur terecht. Als ik schrijf over dat getob, is het al snel ‘stel je niet aan’, ‘wat denk je wel dat je bent’, een kwaal van elke Nederlandse schrijver. Ik geloof dat ik er uitgroei, nu. Harry Mulisch is wat dat betreft een lichtend voorbeeld, die denkt: ‘Wat kan mij schelen wat anderen denken.’ Dat kan goddelijke proporties aannemen, natuurlijk. In mijn verhalen kom ik terug als een figuur die zichzelf niet serieus neemt, maar dat is ook een pose. Het zal wel een bescherming zijn, ja...
je bent met een serieuze roman bezig. Wanneer verschijnt die?
Dat is een project dat ik in ieder geval voor mijn dood wil afmaken. Je moet er een jaar voor nemen zonder iets anders te doen, geen stukjes in de krant en zo, maar dat breng ik net niet op. Ik heb tegenwoordig wel meer discipline dan vroeger, werk van negen tot vijf. Vroeger werkte ik 's avonds of 's nachts, maar dan deed ik overdag niets. Dat kan ik niet meer.
Bij het schrijven van het boekenweekessay over m'n vader ben ik gedwongen mezelf serieus te nemen, wat een goede oefening is voor die roman. De neiging tot grappen maken moet ik even in de kast stoppen. Het werk is ook een beetje tegennatuurlijk voor iemand die altijd werkt met die korte spanningsboog. De verveling ligt al snel op de loer. Maar deze serieuze roman - om het maar zo even uit te drukken - over mijn vader moet geschreven worden. Ik wil er nog niet zoveel over kwijt.
Die vader heb je dus nooit gekend?
De laatste tijd ben ik meer met hem bezig. Het heeft allemaal met mijn eigen leeftijd te maken. Ik herinner me twee ontmoetingen met m'n vader, dat is niet veel. Een bezoek aan de Cineac in Amsterdam, waar hij nog een heel ander belang bij bleek te hebben, want plotseling dook er een vriendin op die hem onstuimig omhelsde. En in de oorlog, het moet niet lang voor zijn arrestatie zijn geweest, toen hij plotseling opdook bij mijn grootmoeder waar ik logeerde.
Sprak uw moeder nooit over hem?
Nooit, voor haar was het een afgesloten hoofdstuk. Mijn moeder (Joekie Broedelet) was een jonge, naïeve vrouw toen ze met mijn vader trouwde. Hij was een echte schuinsmarcheerder en een stevige drinker, net als ik vroeger, en het moet voor haar een hele slag zijn geweest toen hij er plotseling vandoor ging met Willy Corsari. Mijn moeder is nooit meer getrouwd. Ze is waarschijnlijk enorm geschrokken van die eerste keer. Ze heeft wel een grote liefde gekend maar daar kwam die rot oorlog tussen. Hij verdween naar Australië, trouwde, en toen ze hem later terugzag, was het allemaal anders. Ze heeft pech gehad.
Mijn moeder was actrice, zoals je weet, en dat was indertijd een echte slavenbaan. Negen voorstellingen per week, op zondag zelfs drie. De boekjes waarin ze alles nauwgezet bijhield, heb ik allemaal bewaard omdat ze een schat aan informatie bieden over die tijd. Als kind heb ik nooit een huiselijke situatie gekend. Ik werd veel ondergebracht bij grootouders, vrienden of kennissen. Het was niet iets wat je miste, het was gewoon zo. Ik ben het later pas gaan missen.