Bzzlletin. Jaargang 28
(1998-1999)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
August Hans den Boef
| |
[pagina 40]
| |
ler zijn dan zijn voorgangers Bouvard en Pécuchet uit de gelijknamige roman van Flaubert, maar ook hij stuit op beperkingen. Tegenover seksualiteit heeft hij een kinderlijke houding en zijn ‘emotionele intelligentie’ blijkt uiteindelijk niet geheel opgewassen tegen die van zijn volwassen antagonisten Riphagen en Lokien en van zijn oudere zusje. Die thematiek maakt van Mannekino nog geen psychologische roman. Wel is het een roman die daarvoor ruw materiaal bevat en speelt met het genre. Polet stelt het gecompliceerde verschil tussen echt en onecht in de roman aan de orde. In het café Mannekino staan poppen die door sommige bezoekers worden behandeld alsof het mensen zijn. Poppen verschijnen ook op andere plaatsen. Guido en Lokien belanden in de zeventiende eeuw, waar men de jongen als ‘een aangeklede pop’ beschouwt. In een andere gedroomde passage doet het duo zich bij de inbraak in een warenhuis, om de nachtwaker te misleiden, voor als etalagepoppen, En Riphagen pleegt uiteindelijk zelfmoord omdat hij geen ‘marionet’ wil zijn. Het poppenmotief is daarmee het belangrijkste in de roman. | |
Sturende bijlagenWie denkt dat hij de roman kan interpreteren als hij de laatste regels van de geschiedenis over de reclameman en het wonderkind heeft gelezen, vergist zich. Als hij de bladzijde omslaat en aan de bijlagen begint, zal hij merken dat die op hun beurt de interpretatie weer beïnvloeden. Bij de literatuurlijst - een kleine twintig items - vraag je je af welke titels Guido voor zijn zelfstudie had kunnen raadplegen. In zijn korte nawoord blijkt de schrijver een aantal elementen uit Mannekino in de schijnwerpers te zetten. Dat zijn de slagzinnen die Guido aan Lokien wilde verkopen - een voor koffie en een voor parfum. Van de laatste (u ruikt naar uzelf) stelt Polet dat de rechten strikt zijn voorbehouden. Ook vertelt hij dat het Amerikaanse ‘ministerie van oorlog’ (het boek verscheen in de tijd van de oorlog in Vietnam) het patent van de elektrische schoenen voor invalide soldaten wil gebruiken. En tenslotte onthult hij dat plannen voor een Amsterdams Mannekino-café in een vergevorderd stadium verkeren en dat ‘drs. H. Gruyters’ daarin waarschijnlijk zal deelnemen. Overigens zou drs. Gruyters, caféhouder en inmiddels ook politicus, een geheel andere carrière volgen met zijn partij D'66, zoals Lokien in Polets volgende roman De sirkelbewoners. Een model (1970) zou radicaliseren in de Revolutionair Socialistische Partij. Kennelijk vindt Polet zelf uitvindingen en poppen-café belangrijke elementen. Het essay van Paul de Wispelaere over de eerste drie Lokien-romans heeft op de interpretatie van Mannekino de meeste invloed gehad, vooral omdat die al in het boek zelf staat! Al die bewustzijnen, schaduwen en afsplitsingen die De Wispelaere signaleert, keren ook terug in recensies van Mannekino.Ga naar eind2 Achteraf draagt het essay sterk de sporen van het existentialisme en de nouveau roman. Ik lees die bewustzijnen, schaduwen, afsplitsingen en verschuivingen nu eerder als literair-technische operaties dan als uitdrukkingen van existentialistische of psychoanalytische ideeën. Latere substantiële beschouwingen over Mannekino (Graa Boomsma, 1987; Pieter de Nijs, 1996) nemen hierin dan ook wat afstand van De Wispelaeres essay. Meer ook dan in 1968 zijn we gewend aan de intertekstualiteit (en niet alleen door de latere romans van Polet) en we zijn - vooral - geneigd om hierbij een breder scala aan teksten te betrekken dan toen het geval was. Zou Guido's ultieme verleidingspoging - object is Lokien - aan het slot niet zinspelen op de poging van de duivel om in de woestijn Jezus aan zich te onderwerpen? Pieter de Nijs noemt die interpretatie door een bespreker in zijn heldere Mannefeino-af leveringvan het Lexicon voor Literaire Teksten ‘curieus’. Maar voor een auteur die in een gereformeerd Kampens milieu is opgegroeid en als dichter debuteerde met de bundel Genesis (nog onder zijn naam Sybe Minnema) is zo'n verwijzing toch niet vergezocht? Zou de tijdreis van Lokien en Guido niet geïnspireerd kunnen zijn door de expedities van Suske & Wiske met de tijdmachine van professor Barrabas? Zou Guido's liefde voor Martinus niet kunnen verwijzen naar Piet Bakkers personage Ciske de Rat en diens zieke vriendje Dorus? Zou het hele concept van het slimme ventje niet mede geïnspireerd zijn door Aldous Huxley's ‘Young Archimedes’? En waarom honoreren we de science fiction-elementen in Mannekino niet vanuit de wetenschap dat Polet in de jaren vijftig twee anthologieën uit dit genre heeft | |
[pagina 41]
| |
samengesteld? Zeker achteraf blijkt Polet iemand die op een heel eigen wijze aan de grenzen van literatuur en lectuur heeft getornd en geïnteresseerd is in de mogelijkheden van populaire genres als thriller en SF. | |
Mannekino na MannekinoAchteraf, achteraf. Na dertig jaar (her-) lees je Mannekino nu eenmaal anders. Maar dat zorgt ook voor problemen. Zo bestaat het gevaar dat we deze roman als een voorafschaduwing zien van latere delen van de Lokiniade. Polet introduceerde in Mannekino immers elementen die tot zijn vaste repertoire zouden gaan behoren. De fragmentarische structuur, de transformaties, de identificaties, de tijdreis, het achtervolgd worden, de grote rol van de stad Amsterdam, de citaten uit verschillende tekstsoorten, de literatuurlijst, de professionele ‘degeneratie’ van Lokien (van schrijver tot reclameman). Wanneer je nu in Mannekino de kreet ‘IK WIL ER UIT!’ ziet staan, denk je niet alleen zoals destijds aan Pallas Athene die uit het hoofd van Zeus is geboren. Je denkt onmiddellijk ook aan de ‘psychonen’ in later werk, aan de transformatie van de schrijver Lokien tot de geschiedenisleraar Lokien, aan de metamorfose van actievoerder Lokien tot de primitief Kilo. Daartegen is weinig te doen. Ik wil echter het omgekeerde proberen: bekijken hoe latere verwijzingen in Polets oeuvre telkens iets aan de interpretatie veranderen.Ga naar eind3. Geven ze een antwoord op de vraag of Guido een door Lokien gedroomde figuur is, dan wel een afsplitsing van hem die een eigen leven ging leiden of een personage dat in de romanwereld van Mannekino even reëel is als Mirjam, Lokiens vrouw? Al gaat het om een interview, de eerste observatie van Polet over de interpretatie dateert uit 1969. Tegen Lidy van Marissing zei de auteur dat ‘de story op zichzelf niet het belangrijkste is’. Maar hij heeft er geen bezwaar tegen als mensen Mannekino ‘lezen als een spanningsroman, als een detective zelfs [...] als de onder- en boventonen maar dóórklinken en als de dubbele of driedubbele bodems maar gevoeld worden.’ En bleek al in zijn nawoord bij de roman dat Polet het café Mannekino belangrijk vond, in 1972 vertelde hij dat De Wispelaere hem kort na het verschijnen van Mannekino een krantenknipsel had toegestuurd uit een Duits blad waarin stond dat in München een nachtclub was geopend die er een soort Mannekino-poppen op na hield, zij het dat er niet mee gedanst en gevreeën werd. Maar laten we nu bekijken wat Polet met Mannekino in het latere deel van zijn oeuvre heeft gedaan. Het eerste voorbeeld is De sirkelbewoners, de roman waarmee volgens de flaptekst de tweede ‘sekwentie’ van de Lokiniade begint. In NRC Handelsblad (1989) liet Janet Luis zien dat je deze vierde roman ook als sluitstuk van de eerste cyclus kan beschouwen. De kinderloze reclameman Lokien is gemetamorfoseerd tot een geschiedenisleraar met drie kinderen. Door zijn ‘nieuwe’ zoon Daco wordt Lokien geobserveerd op een manier die de lezer doet denken aan de houding van Guido. Bij zijn dochter Thessa op de kamer hoort hij ‘een nieuwe lach- en huilplaat’. De eigenaar van de platenmaatschappij, Jagt-Fono N.V., is een zeventienjarige jongeman, weet ze. De naam komt Lokien ‘bekend voor maar zegt hem verder niets, al heeft hij het gevoel dat hij het wel moest weten.’ Je moet meteen denken aan de observatie in Mannekino dat subtieners voor de markt een aantrekkelijke doelgroep vormen. Voor de interpretatie leid je af dat als Guido een gedroomde figuur is, ook de werkelijkheid van Thessa en de rest van Lokiens nieuwe leven daarin is betrokken. Het poppenmotief is geprononceerd aanwezig in De sirkelbewoners. Als Lokien aan zijn jongste dochter Stelleke een verhaaltje over haar poppenkast heeft verteld en gefantaseerd heeft over een poppetje met een elektrisch geweertje voelt hij later ook zo'n schok en lijkt het of hij door een reusachtig poppenhuis loopt (net als Gulliver in de roman van Jonathan Swift). Tijdens een happening ontbloot een meisje haar borsten en wordt in het vuur geworpen, maar ze springt er, ongedeerd en lachend ‘als een pop’ weer uit. De volgende roman uit de cyclus, De geboorte van een geest. Een kadercollage (1974) bevat zelfs twee pagina's die de indruk maken dat Polet ze vlak voor de verschijning uit Mannekino heeft gesneden. Het gaat om de beschrijving van een bezoek aan een expositie van Lokien en Guido, waar ook het toenmalige staatshoofd aanwezig is. Stiekem raakt Guido haar aan en vraagt zich af of zij iets bijzonders heeft gevoeld. Ze zien ‘een naturalistische dummy’ bij een patiënten de- | |
[pagina 42]
| |
monstratie. Ook in andere passages duiken poppen op. Een kind in een park heeft een seksinstructiepopje, er zijn mannekin-poppen, op het boekenbal is een geassembleerde pop te zien en later wordt daar ook een kolonel ontdaan van zijn distinctieven, met als resultaat ‘een kale berooide pop met een uniformpak dat onder kleine scheurtjes zit’. In Xpertise of de experts en het rode lampje (1978) keert Mannekino wat indirecter terug. Toen Guido de eerste keer bij Lokien op bezoek kwam, deed hij deze paradoxale uitspraak: ‘U hebt mij naar u toe laten komen’. Dezelfde opmerking krijgt detective Perdox, een van de Lokien-afsplitsingen, te horen. Perdox ziet ook een verdachte mannekin-pop in een winkel. We moeten onmiddellijk denken aan de verzonnen inbraak van Lokien en Guido in een warenhuis, waarbij ze zich vermommen als modepoppen om niet door de nachtwaker te worden betrapt. De elektrische schoenen die Guido uitvond, treffen we hier als een idee van Lokien aan. Voor de interpretatie is dat interessant: zou Guido dan toch een door Lokien gedroomde figuur zijn? De volgende echo van Mannekino is diffuser, maar omdat het boek in kwestie minder bekend is, wil ik er wat meer aandacht aan besteden. Weinigen weten namelijk dat Polet onder een ander pseudoniem, Henk Noriet, in 1982 een thriller heeft gepubliceerd: Een harde noot om te kraken. Het is een politieroman en de hoofdpersoon is een Amsterdamse inspecteur, Leo de Witt genaamd, die eigenlijk privé-detective had willen worden. Hij kan natuurlijk geen Perdox heten, omdat Polet dan zijn heteroniem al direct zou verraden. Voor een inspecteur uit 1982 is hij nogal links, al is hij niet te vergelijken met de radicalen uit de Lokiniade. Zo voelt De Witt bij de Vondelstraatrellen uit het begin van de jaren tachtig - bij Polet om de hoek - enigermate begrip voor zijn collega's en veroordeelt hij het aanvallend optreden van de krakers. Hij heeft trouwens een fikse hekel aan grafitti (die later in de Lokiniade krachtig terugkeert). Gezien de stijl en aanpak die het genre van politieroman met zich meebrengt, zijn er in dit opzicht natuurlijk weinig overeenkomsten tussen Een harde noot om te kraken en de Lokiniade. Dat De Witt de strijd aanbindt tegen een uiterst geslepen onderwereldfamilie die in een labyrintische burcht op de Wallen huist, dat zij een dubbelleven leiden, dat de inspecteur tijdens een hallucinatie denkt dat hij die burcht heeft opgeblazen, dat de scheiding tussen echt en onecht niet te trekken valt, dat mensen de blik van een ander voelen... dit alles valt pas op als je weet dat Polet de auteur is. Voor de gemiddelde thrillerlezer overigens zullen deze elementen onwennig voorkomen, net als het opmerkelijke woordgebruik (joekel voor kleuter) en de woordspelingen. Maar het zit anders bij het poppenmotief. Daar schemert Polet namelijk duidelijk door het Noriet-masker heen. De Witt komt een keer thuis en ziet een pop in zijn stoel zitten die zijn kostuum draagt en zijn gezicht heeft ‘zoals hij het uit de spiegel kende’, Een dode, die uit het water wordt gehaald, ‘leek meer op een pop’. Als De Witt tijdens zijn hallucinatie een dealer de schedel meent in te slaan, ‘is de schedel ingedeukt als bij een pop die door kinderen bewerkt is’. Vervolgens krimpt het lichaam van de dealer ineen tot dat van een popje dat De Witts dochter wil oprapen. Het gaat hier dus om een transformatie van mens tot pop. Graag zou ik ingaan op het scenario voor de film Mannekino dat Polet in 1985 heeft geschreven. Helaas is dat niet beschikbaar en moeten we het doen met de samenvatting daarvan die de Utrechtse producent Hillebrandt destijds aan de pers gaf: ‘Het gaat over een geniaal kind dat zich voorneemt binnen een jaar miljonair te zijn en daar via allerlei manipulaties ook in slaagt. Uiteindelijk blijkt dat allemaal niet meer [dan] de droom van een reclameman, al wordt dat niet zeker.’ We kunnen hieruit af leiden dat de laag van Guido als slimme uitvinder, entrepreneur en manipulator is versterkt, maar dat het geen op en top realistisch verhaal is geworden. Voor de interpretatie helpt het scenario weinig: Guido is een droomfiguur, maar dat wordt niet zeker. | |
De interpretatie?De andere stad. Een labyrint (1994), de eerste roman van het vierde deel van de Lokiniade, verscheen maar liefst vijftien jaar na de vorige. In één afsplitsing is Lokien een kind dat dezelfde strategie tegenover volwassenen hanteert als Guido. Ook is er sprake van een ‘overjarige Bébékino’ (een contaminatie van ‘Mannekino’ en Carl Einsteins romanfiguur Bebequin?). Maar het belangrijkst is een lange passage die een ver- | |
[pagina 43]
| |
volg is op Mannekino, en een nieuwe invalshoek biedt. De stad confronteert Lokien letterlijk met zijn verleden als hij in café Mannekino terugkeert met zijn oude vriend Bender en diens nieuwe vriendin. Lokien vertelt hun dat hij ooit in het café kwam met een ‘stiefkleinzoon’ die speelde dat hij uit een moederpop was geboren en dat dagenlang volhield (tegenwoordig is hij een ‘kleine computergek’). Het gezelschap is getuige van een slavische dans met poppen: De dragoman en de loekoeman. De ondernemende Lokien betreedt het voor cafébezoekers verboden Kantoor, waar een indrukwekkende batterij elektronische apparatuur is opgesteld. Als Lokien zijn naam en geboortedatum intikt, doet hij een schokkende ontdekking. Hij ziet zichzelf met zijn gezelschap op een beeldscherm verschijnen. Maar als hij terugspoelt, ziet hij zich er met een paar vrienden zitten, vijf jaar jonger. En zo spoelt hij door - een keer met Mirjam in het café - tot hij in de beginperiode belandt. Zo'n vervolg is fascinerend, maar voor de interpretatie is belangrijk hoe de verteller die begintijd beschrijft: ‘de jongen die een tijdlang zoal niet zijn leven dan toch zijn verbeeldingleven zou gaan beheersen, zijn innerlijk zou polariseren en hem zou gebruiken zoals hij hém zou gebruiken en die hij daarom van zich af zou stoten zoals men zich van een gewantrouwde schaduw tracht te ontdoen.’ Het staat er dus met zoveel woorden: Guido heeft bestaan, hij is niet louter een projectie van Lokien! In Stadsgasten. Anamorfosen (1997), tot nu toe de laatste aflevering van de Lokiniade, komen we het poppenmotief weer tegen. Polet laat zich de gelegenheid niet ontgaan om de toeristische attractie van de ‘levende standbeelden’ in zijn werk op te nemen en we zien dr. Clavan, jawel, dezelfde, ‘sterk op een aangeklede pop uit een poppenkast lijkend’. Veel houvast hebben we, door al die afsplitsingen, in Stadsgasten niet meer aan de Lokien-figuur, want terwijl een voormalige vriendin zeventig lijkt, krijg je de indruk dat Lokien niet als zijn vorige incarnaties tijdens de Duitse bezetting, maar in de jaren zestig is opgegroeid, wat hem een generatiegenoot zou maken van Guido Jagt!. Misschien is Guido Jagt wel een belangrijk personage in Stadsgasten. Een leeftijdgenoot van de ‘nieuwe’ Lokien, Steffie, heeft namelijk als jongen een zelfde keur aan slimme ideeën geëxploiteerd als Guido. ‘Huur een familielid’ is daarvan wel het aardigst en het idee heeft Steffie bovendien geen windeieren gelegd. De kledingzaak in Stadsgasten, ‘No label’ (net als ‘Huur een familielid’ precies wat het betekent) zou een idee van Steffie kunnen zijn, maar het lijkt ook op de parfumvondst van Guido: u ruikt naar uzelf. Als Lokien kan transformeren tot geschiedenisleraar en voorlichter, waarom zou Guido dan niet in Steffie kunnen veranderen? Iets over de relatie tussen Stadsgasten en Mannekino wordt duidelijk in Lokiens beschrijving van zijn buurman. Die bezat ‘onder meer een reeks krantenwinkeltjes, een computerzaak, een winkel in breinmachines (natuurlijk, natuurlijk) en een tweetal Mannekino-café's, één gemengd en één speciaal voor homo's (Verboden voor minderjarige poppen). Het idee voor de cafés had hij gestolen uit een roman - nota bene dezelfde die ik eens aan hem en Jehanne had geleend en die hem alleen op onderdelen had geboeid, maar op die onderdelen dan ook goed.’ Of die laatste observatie een snier van de auteur Polet is aan alle lezers die ‘de story’ het boeiendste onderdeel vonden van Mannekino, laat ik in het midden. Maar wat moeten we nu aan met de interpretatie die zo mooi in De andere stad werd geleverd? Lokien is kennelijk in het bezit geweest van de roman Mannekino, een boek waarin hijzelf als personage optreedt. Laat ik het erop houden dat in Stadsgasten in ieder geval het Mannekino-café met de poppen, na bijna dertig jaar, als belangrijkste element is overgebleven. Het lijkt erop alsof ik café en poppen, gestuurd door de auteur, gaandeweg ook als de belangrijkste elementen uit Mannekino ben gaan beschouwen. Maar er speelt nog iets anders een rol. In 1971 zag ik de film A Clockwork Orange van Stanly Kubrick (in wat ik achteraf weet, de ongecoupeerde versie). Zoals veel kijkers was ik overweldigd door de ‘ultraviolence’ van Malcolm McDowell en zijn vrienden, maar ook door de manier waarop justitie deze wrede hooligan hersenspoelt. Een scène deed me sterk denken aan Mannekino, dat ik niet lang daarvoor had gelezen. De filmscène speelde zich af in een mod bar met witte staande damespoppen (met borsten waaruit drank geput kon worden?). Op de een of andere manier is die scène uit A Clockwork Orange vanaf 1971 voor mij onlosmakelijke verbonden met Polets beschrijving van het café. | |
[pagina 44]
| |
Ik haal ze ook door elkaar. Was mij op dat moment van Polets boek café Mannekino het meest bijgebleven of werd de herinnering extra gestimuleerd door Kubricks film? Zoals ik mij recent opeens herinnerde dat Guido een pedofiele notaris Riphagen chanteert. Ik kon eertijds achteloos voorbijgaan aan de romaninformatie dat dit personage misschien pedofiel was (figuren als Riphagen vond je een beetje zielig, maar je dacht verder niet over hen na). De herinnering aan notaris Riphagen is bij mij uiteraard opgeroepen door de actualiteit: een uit Amerika overgewaaide heksenjacht op pedofielen in media en politiek. Hoe zou een scholier die nu voor het eerst Mannekino leest, terwijl kamerleden op tv pleiten voor beroepsverboden, het personage Riphagen interpreteren? Wat zou hij vinden van het personage Guido dat euthanasie verricht op zijn vriendje Martinus? Aan het eind van de twintigste eeuw bevinden we ons immers in een spiritueel moeras vol new age, doe-het-zelf-rituelen, gerestylde oude godsdiensten en draconische nieuwkomers. In het huidige levensbeschouwelijke klimaat is het heel goed mogelijk dat een lezer Guido's euthanasie praktijk interpreteert als een duidelijke exponent van diens kinderlijk-rationele en materialistische wereldvisie. Ik herinner mij het doden van Marinus echter als een uiting van de liefde die vriendschap heet. Misschien zijn deze interpretatieproblemen ingrijpender dan de vraag of ik Mannekino niet teveel door de bril van de latere Polet-romans heb gelezen. August-Hans den Boef (1949) is publicist en docent aan de Hogeschool van Amsterdam. |
|