Gerrit Komrij
Met de grens in de rug
Over Jan Cremer
Jan Cremer kwam uit het uiterste oosten en moest daarom wel een groot schrijver worden. Ik weet dat zo zeker, omdat ik zelf ook uit het uiterste oosten kom. Ik geloof niet dat ik alle ervaringen met Jan Cremer deel, maar ik spreek op dit punt toch wel vanuit een zekere gedeelde ervaring, en het is niet de geringste ervaring - opgroeien in het oosten, in grensgebied. Ik ben in de Achterhoek opgegroeid, en dat is geen Enschede. Allen die hier aanwezig zijn en niet behoren tot de naïevelingen uit het westen, weten dat bij een Achterhoeker die Tukker wordt genoemd of bij een Tukker die voor Achterhoeker wordt versleten, het hart smartelijk begint te bloeden. Het is een belediging die nooit meer kan worden goedgemaakt. Maar voor deze gelegenheid mag ik het ene uiterste oosten toch wel vergelijken met het andere uiterste oosten. Te meer voel ik daar enig recht op te doen kunnen gelden, omdat ik een deel van mijn eerste levensjaar, als baby, in het laatste jaar van de oorlog heb doorgebracht in een Enschedees ziekenhuis en dus zeer dicht in de buurt van de toen al rondhoererende, brandschattende, banvloeken uitsprekende, hartenveroverende sympathieke vijfjarige verzetsheld Jan Cremer.
Stel dat je voelt dat je een schrijver bent of een schrijver wilt worden en je zit in het uiterste oosten, aan de grens. Dan kan je natuurlijk in het oosten blijven. Maar dat is een mogelijkheid die zozeer het zelfs meest gruwelijke voorstellingsvermogen te boven gaat, dat we die hier even buiten beschouwing laten. Met de grens in de rug kun je alleen frontaal vooruit. Maar je neemt het oosten en het grensgevoel met je mee. Want wat is het westen tenslotte? - niet meer dan een klein beetje minder oosten. Ik weet niet wat ze zich in het westen precies bij die lui uit het oosten voorstellen, maar meer dan een beeld van platpratende boeren met een metworst- en hertenkampsyndroom zal het niet zijn.
Toch zit het, hoe kan het vandaag anders, dieper. Er is meer met oostelijkheid aan de hand. Alleen al dat vluchtelingengevoel - vanuit het isolement, de vijand achter je - maakt dat je in het westen harder je best moet doen dan die arme, verwende stakkers die al in het veilige westen zijn geboren. Wat je óók met je hebt meegenomen is de argwaan en de achterdocht, twee eigenschappen die voor de Tukker en de Achterhoeker zijn wat de geuren en de wind is voor een goeie bonensoep. Iedereen is je potentiële vijand, slijmerigheid valt niet te vertrouwen, alles is anders dan het lijkt. Deze geaardheid wordt nog eens versterkt door het feit dat je uit de natuur komt, niet in wolvenvellen, maar met toch genoeg kennis van de agressie die in de schoonheid en de wreedheid die in de idylle huist, dat je ook de stad niet anders kunt zien dan een geasfalteerde dierentuin.
Wat Ik Jan Cremer tot een onvergankelijk meesterwerk in zijn genre moest maken, zijn niet zozeer de avonturen erin, als de humor en de dadendrang waarmee. Een zichzelf willen bewijzen dus en het willen ontwapenen van de ander - aandriften die zonder een jeugd in het oosten nooit zo sterk zouden zijn geweest.
We zijn inmiddels bijna een halve eeuw verder. De wereld is veranderd. We zijn, om kort samen te vatten, vanuit de tijd dat één schaamhaar nog schokte, beland in de tijd dat de mensen de helft van hun uitkering uitgeven aan haar producten. Mijn geboortedorp is afgebroken, en Enschede bestaat ook niet meer. Nog altijd staat Ik Jan Cremer overeind - door de kracht en de energie van de katapult die oosten heet.
Het boek maakte voorgoed een einde aan alle liefdespoëzie - zoals ze tot op dat moment het bezingen van een stel gepoeierde darmen met een kut pleegden te noemen - en waste de Nederlandse literatuur schoon van franje, kronkels, omzichtigheid en achterdeurtjes. Het boek viel met de deur in huis, zoals ze in het oosten altijd met de deur in huis vallen.
Als je aan het oosten bent ontvlucht wil dat nog niet