Annelies Passchier en Margot de Jager
Interieur
De tafel
Vandaag is het feest. Alles in huis is gewreven en gepoetst, het grint van de oprijlanen geharkt, de ramen gelapt. Langs de trap en in de grote hal staan grote bossen bloemen. Witte en blauwe seringen.
Marleen helpt me met aankleden. Ze klikt de haakjes van mijn feestjurk vast. Ze vraagt: ‘Wat kijk je? Ben je ziek?’
Ik schud mijn hoofd. Mijn broertjes en zusjes rennen gillend in hun hemdjes over de gang. Zij zijn zo aan de beurt. Marleen borstelt mijn haren. Ik zeg: ‘Ik wil niet.’
Ze borstelt zwijgend verder. Ik zeg: ‘Ik wil niet aan tafel.’
Marleen zegt dat ik niet zo gek moet praten. Dat ze zo de anderen gaat aankleden. Dat we dan allemaal naar beneden gaan. Dat het al half vijf is.
Ik zeg: ‘Jouw huis is niet zo groot.’ Marleen schudt haar hoofd. ‘En toen je klein was, woonden je vader en moeder toen ook niet zo groot?’ Weer schudt ze haar hoofd.
‘Wij leefden met z'n achten. Beneden hadden we een grote kamer, en daarachter, in een pijpenla, de keuken.
Alle kinderen sliepen op zolder. Vader en moeder sliepen in de bedstee in de kamer.’ Ze strikt een wit lint bovenop mijn haar. Ze trekt aan mijn oorlelletje. Ze zegt: ‘Net een prinsesje.’ Ze trekt me tegen zich aan. Ze geeft me een zoen op mijn voorhoofd.
Ik zeg: ‘Jij hebt geen kinderen.’
Ik zeg: ‘Was jij vroeger ook een prinses?’
‘Ja zeker! Als het feest was, kleedde mijn moeder ons allemaal mooi aan.’
‘En borstelde je moeder dan ook jouw haren?’
Marleen knikt.
‘En ook dat van je broertjes en zusjes?’
‘Ja, ook. En met Oudejaar bakte ze een teil vol met appelflappen en drie emmers oliebollen.’
‘Werd ze nooit moe?’
‘Nooit, nooit, nooit!’ galmt Marleen. Ze loopt naar de kamer van mijn kleine zusje en haalt een schone jurk uit de kast. Haar onderjurk en maillot liggen al klaar op haar bed.
‘Aten jullie die allemaal op?’
‘Wat?’
‘Een wasteil vol?’
‘Wij niet alleen. Dat deden we met z'n allen, met m'n neefjes en nichtjes, m'n ooms en tantes.’
‘Kende je die goed?’
‘Ja. Ik logeerde daar vaak.’
‘Wij hebben dat niet. Wij hebben niet zulke ooms en tantes.’
‘Jehebtzewel,’ zegt Marleen terwijlze in haar handen klapt, ‘maarjezietze nooit.’ Ze roept mijn zusje. ‘Vooruit,’ zegt ze. ‘Nu naar beneden, Angèle. Anders ben ik niet op tijd klaar.’
Bij de trap blijf ik staan en wacht. Als we allemaal aangekleed zijn, gaan we op een rij naar beneden. M'n drie broertjes voorop. Dan ik. De oudste, M'n twee zusjes sluiten de rij. Onder aan de trap maken we een revérence voor de gasten die zich al in de hal verzameld hebben. We mogen nog even rondlopen totdat vader en moeder worden aangekondigd.