| |
| |
| |
J. Heymans
Een treurspel van hupsakee (tweede bedrijf)
2. Herenleed, en wat daarop volgde.
Toen ‘de jaren van de verbeelding aan de macht’ nadrukkelijk om zich heen grepen, maakten Armando en Cherry Duyns nog altijd vele wandelingen op straat in Amsterdam. Dat waren ze al spoedig na hun historische ontmoeting ten burele van de Haagse Post gewoon te doen. Onderweg werden ze gedurig ver rast door de onvoorspelbaarheid van de alledaagse werkelijkheid. Dergelijke ervaringen waarin de werkelijkheid onder hun ogen begon te schuimen, waren eerder regel dan uitzondering. Die zetten hen tot absurdistische dialogen en allerlei andere ideeën aan. En Armando noteerde hun woordenwiselingen, heel gedisciplineerd, in een van zijn kleine, Venetiaanse boekjes. Met een blauwe Bic-balpen. Dat deed hij trouwens al toen hij nog moest ontdekken dat Duyns en hij eenzelfde gevoel hadden voor de wijze waarop mensen iets zeiden en hoe ze zich voortbewogen. Tijdens die wandelingen in de vroege jaren zeventig raakten Armando en Duyns steeds weer verwikkeld in de meest buitenissige gesprekken.
Duyns en Armando in ‘Herenleed’ (foto: Ted Logemoat)
Armando: ‘Kent u de tafel van 4 al?’
Duyns: ‘Ja, die heb ik onder de knie. Een prachtige tafel trouwens’.
Armando: ‘Dat vind ik nou ook, leuk dat ik iemand gevonden heb, die dat ook vindt’.
Duyns: ‘O, meneer, de tafel van 4 is mijn lievelingstafel. Ik kan 'm wel dromen’.
Armando: ‘Ik vind het de mooiste van alle 4 de tafels’.
Duyns: ‘Ja, ik ook. Hoewel, ik heb gehoord, dat de tafel van 5 ook heel mooi kan zijn’.
Armando: ‘Ja, daar heb je het al, die ken ik dus niet. Ik weet er maar 4’.
Duyns: ‘Ik ook’.
Dergelijke dialogen verwezen onmiskenbaar vooruit naar Herenleed, hoewel de stemming van dat televisie-en theaterprogramma ook al enigszins doorklonk in allerlei voorafgaande samenwerkingsprojecten van het duo. Voortbordurend op de teleurgang van ‘Vigro’ kwamen Armando en Duyns als vanzelf tot het idee voor een televisieprogramma onder de titel Herenleed. Op de vraag wie de naam voor dat programma heeft bedacht, moeten beiden het antwoord schuldig blijven. Duyns sluit evenwel niet uit dat Tony de Meyere, de vrouw van Armando, daaraan een bijdrage heeft geleverd. Voor de AVRO schreven Armando en Duyns -van wie de eerste zich op de titelrol als Frank Palmer liet vermelden - drie afleveringen van Herenleed. Deze werden op respectievelijk 17 november 1971, 7 april en 2 september 1972 in de periferie van de Hilversumse programmering uitgezonden. Onder regie van
| |
| |
Hank Onrust speelden de gedistingeerde auteurs Lensink en Van Ingen op diverse locaties hun absurdistische sketches. Voor die beide rollen hebben Armando en Duyns zelfs nog Kees van Kooten en Wim de Bie benaderd, maar die bedankten beleefd voor de eer. En terecht.
| |
Dag meneer
De eerste episode in de geschiedenis van Herenleed staat officieel te boek als ‘Herenleed in de studio en daarbuiten’, maar de auteurs achtten de teksten nog ‘te weinig kenmerkend’ voor welke publicatie ook. En AVRO-directeur Siebe van der Zee vond er ook iets van: bespottelijk dat zijn omroep zoiets onbegrijpelijks uitzond. Daarmee was het pleit van Herenleed bij ‘de Algemene’ onmiddellijk beslecht. Het ‘programma van weemoed en verlangen’ leek een vroege dood te sterven.
Naast Herenleed hield Armando zich met allerlei andere projecten bezig, waaronder zijn fameuze Dagboek van een dader (1973). Dit prozaboek waarin de ikfiguur gedurende een jaar zijn gedachten aan het papier toevertrouwt, begint en eindigt met een ‘rolverwisselend’ gesprek tussen een Dader en een Slachtoffer. Deze twee dialogen zijn zonder enige twijfel veel ernstiger dan die van Herenleed, maar daartussendoor staan allerlei verzuchtingen die in het roemruchte programma niet zouden hebben misstaan, zoals: ‘Ik ben zo rijk geschakeerd’ en ‘Wat kan de zon toch stompen’. En wat te denken van een dialoogje zoals geboekstaafd op ‘10 januari’:
De oude medemens zegt mij:
‘Ik ben al 92.’
‘Dat is zeer oud.’
‘Ik heb er geen last van, heer.’
Onderwijl schreven Armando en Duyns rustig verder aan allerlei losse scènes voor Herenleed. Nog steeds vol goede moed, al had hun zelfvertrouwen bij de AVRO wel een deukje opgelopen. Op een dag liep Cherry Duyns op straat Berend Boudewijn tegen het lijf. Die was toentertijd, vanwege de BB Kwis, een hele bekende Nederlander. Hij beschouwde Herenleed als een van de mooiste programma's die hij ooit op de Nederlandse televisie had gezien. De pogingen van deze regisseur annex quizmaster om Herenleed bij de KRO onder te brengen, resulteerden in de opname van een proefprogramma, getiteld ‘De koning’. Daarin speelden Armando en Duyns, op voorstel van Boudewijn, de rollen van ‘Man 1’ en ‘Man 2’ voor één keer
| |
| |
zelf, omdat ze het anders toch steeds aan de auteurs moesten voordoen. Zo ontstonden die twee toneelpersonages. Ze zijn niet zozeer ontworpen alswel tevoorschijn gekomen. Ze kregen iets van stripfiguren. De omschrijving van beide karakters werd almaar eenvoudiger. Man 1 als ‘het bescheiden heertje met bril, hoge schoenen en een te krap jasje’. Man 2 als ‘de verwaten heer met bolhoed, sik, pandjesjas en horlogeketting’. Het is nauwelijks nog voor te stellen dat de rolverdeling tussen Armando en Duyns oorspronkelijk precies omgekeerd was. Daarmee wilden ze het klassieke beeld van een komisch duo doorbreken. Dat deden ze - zonder het te beseffen - trouwens toch al, omdat ze boezemvrienden waren. En vriendschap is nu eenmaal niet het hoogste goed tussen de afzonderlijke leden van een komisch duo. Denk alleen maar aan Laurel & Hardy.
Armando en Duyns repeteerden een paar dagen volgens de oorspronkelijke rolverdeling, maar toen bleek dat de oudste van de twee de lange stukken tekst niet goed kon onthouden, verwisselden ze gewoon van personage. ‘De koning’ is in de ogen van Armando en Duyns de eerste echte Herenleed-aflevering, met dien verstande dat daarin nog enkele andere auteurs optreden. Behalve de door Armando gerecruteerde dichter Johnny van Doorn die in de televisieprogramma's van Bob Rooyens al teksten voorlas, deden Dick Swidde als Magere Hein en Truus Dekker als Vrouw aan de eerste aflevering mee.
Armando kan zich nog goed herinneren hoe de opnames van die eerste afleveringverliepen: ‘Nadat Boudewijn ons had gezegd dat wij die rollen zelf moesten spelen, hebben we een half jaar in lichte hysterie verkeerd. We dachten niet dat we het zouden kunnen. De allereerste scène die we hebben gespeeld, het begin van “De koning”, bestond uit een kleine ontmoeting die op locatie in Kootwijk werd gefilmd. “Dag meneer”. Alleen dat kleine openingszinnetje bracht ons al aan het lachen. Ik zie Cherry nog de wildernis inlopen en zijn hoed op de grond gooien, terwijl hij hysterisch tegen Boudewijn schreeuwde: “Haal in vredesnaam echte acteurs.” Daarop kregen we een heuse lachstuip. Gruwelijk. Ten einde raad hebben we iedereen van de crew, inclusief Boudewijn, weggestuurd. Toen de hele ploeg zich in de bosjes had verstopt en alleen de cameraman nog op de set stond, moesten we daar weer vreselijk om lachen. Het hield maar niet op.’
Cherry: ‘Ik kan me ook nog herinneren dat ik de slappe lach heb gekregen van de zon. Ja, er was altijd wel wat.’
Hoewel specifieke Herenleed-idioom aan ‘De koning’ nog ontbrak, gaf de leiding van de KRO blijk van eenzelfde onbehaaglijke gevoel bij de viewing als eerder de directie van de AVRO had gedaan.
Armando: ‘De betrokkenen waren altijd heel enthousiast, in tegenstelling tot die lui van de omroep.’
De KRO wilde hun coryfee Boudewijn evenwel niet schofferen. Daarom mochten Armando en Duyns een tweede proefaflevering maken, maar dat wilden ze niet meer. Nadat Duyns in de loop van 1974 ‘niet in alle hartelijkheid’ afscheid had genomen van de Haag- | |
| |
se Post werd hij, op grond van zijn bijdragen aan Het Gat van Nederland, gevraagd bij de VPRO te komen werken: ‘Toen ben ik voor de eerste keer van mijn leven brutaal geweest. Ik wilde wel op hun voorstel ingaan, mits de VPRO zes afleveringen van Herenleed zou afnemen. Als ze niets in dat proefprogramma van ons hadden gezien, was ik misschien nooit bij de VPRO terechtgekomen. We waren vreselijk blij, want nu konden we met Herenleed voort. En de VPRO heeft het al die jaren keurig met ons volgehouden.’
| |
Kabouter
De tweede af levering van Herenleed, de eerste die door de VPRO werd uitgezonden, verscheen op 18 december 1975 op de treurbuis. Zij had als titel ‘De kabouter’ meegekregen. Evenals ‘De koning’ verwijst die titel en die van de elf daaropvolgende afleveringen van ‘Herenleed in het landschap’ steeds naar de rol van Van Doorn. Hij was niet alleen de rode draad die de losse scénes met elkaar verbond, maar ook de go-between tussen het wonderlijke taaluniversum dat de beide heren in de leegte van de Veluwe optrokken, en de wereld daarbuiten. Terwijl Man 1 en Man 2, bijna met kinderlijke onbevangenheid, naar de dingen om zich heen kijken en daarop reflecteren, raken ze steeds verstrikt in hun - al dan niet bewuste - pogingen om de vergeefsheid van het bestaan te verwoorden. Slechts de buitenstaander - zeg maar, een merkwaardig ding dat tot spreken komt en zelfs op hen reageert -brengt de heren weer met beide voeten op de grond, al laat hij hen even vaak in verwarring achter. Dit laatste geldt trouwens ook voor een verbijsterd echtpaar uit Wuppertal dat, aldus Louis Ferron in zijn Herenleed-essay ‘Lachen is toonaangevend’, nu al vele verjaardagen de visite op steeds dezelfde anecdote trac-teert.
Nietsvermoedend wandelden ze eens door Neêr-lands Nationale Park De Hoge Veluwe toen plots het struweel week en een driftig zingende kabouter de weg overstak. Niets om je over op te winden, zou men zeggen. Hallucinant echter was het formaat van de kabouter: toch al gauw zo'n één meter tachtig. Het echtpaar schijnt wankelend en met veel moeite de Kadett te hebben teruggevonden en moet in èèn, pijlsnelle vluchtbeweging de veilige Heimat hebben opgezocht. Deze Oosterburen, hoe doorkneed in Grimm en woudromantiek wellicht ook, konden natuurlijk niet weten dat ze het pad hadden gekruist van de zich recreërende Johnny van Doorn die daar frisse energieën liep te vergaren voor zijn eerstvolgende opkomst in Herenleed.
Vanaf ‘De kabouter’ verliepen de af leveringen van Herenleed volgens een min of meer vaststaand, zij het altijd verrassend stramien. Twee mannen met hun ‘onderonsjes van onbegrepen onbegrip’ in een landschap. Soms worden ze in hun spel vol bondige vragen, potsierlijke uitdrukkingen en verbasterde zegswijzen gestoord door een vertegenwoordiger van de
| |
| |
buitenwereld. En dit alles in vaak onvergetelijke scènes.
Armando: ‘De meeste scènes over beestjes, zoals kevertjes, ontroeren mij nog altijd, maar weet je welke scène ik heel tragisch vond? Die waarin we op de damesgestalte zitten te wachten. “Wanneer komt het nou”. Vooral die praatjesmaker van een Man 2 heeft niet in de gaten dat het dan al geweest is.’
Duyns: ‘In de aflevering “Door en door rein” worden we aan het einde opgehesen. We hangen als engelen bijna in de lucht te bengelen. Man 1 vraagt: “Gaat u wel es dood?” Waarop man 2 antwoordt: “Zelden of nooit eigenlijk. Zelden, maar meestal niet”. Daarna worden we verder opgehesen.’
Armando: ‘Een ijzersterke dialoog vind ik nog steeds deze:
Man 1: Alles wat geweest is, kwam dat?
Man 2: Dat kwam.
Man 1: En als het kwam. Komt het dan nooit weer?
Man 2: Nee, het komt niet meer.’
Duyns: ‘Ik vind deze nog steeds prachtig:
Man 1: Alles wat mooi is vind ik zo mooi.
Man 2: Alles wat mooi is kan ook heel lelijk zijn.’
Armando: ‘Ja, dat is, geloof ik, wel een van de meest essentiële dialogen van Herenleed.’
| |
Echte toneelmannen
De laatste van de dozijn af leveringen van ‘Herenleed in het landschap’ onder regie van Krijn ter Braak verscheen op 6 mei 1979 op tv Ten einde allerlei problemen - lichtveranderingen, lawaai op de achtergrond - bij de televisieopnames van Herenleed te vermijden besloten Armando en Duyns na een pauze van enkele jaren uit te wijken naar het toneel. Daardoor verdween het Beckettiaanse vervreemdingseffect van twee naar Wladimir en Estragon verwijzende mannetjes in een barre leegte naar de achtergrond. In plaats daarvan benadrukte het decor van de zes afleveringen ‘Herenleed op het toneel’ waar het Armando en Duyns vanaf de proefaflevering waarin ‘De koning’ Magere Hein in huis haalt, eigenlijk al om ging: buitenissige reflecties op de dood. Soms berustend, soms bezwerend. Ten tonele lijkt het er zelfs op dat Man 1 en Man 2 al en breed aan gene zijde van de Styx verblijven, alwaar een mythische afgezant uit het ondermaanse zich af en toe in de woordenwisselingen tussen hen mengt.
Nog pregnanter trad dit Ionesco-achtige bekvechten in het bovenmaanse aan het licht toen Armando en Duyns geruime tijd na de dood van Johnny van Doorn op 26 januari 1991 -enkele weken na de laatste voorstelling van de Groot Herenleed-tournee - terugkwamen op hun besluit om geen Herenleed-voorstelling meer te maken. Het bloed kroop nu eenmaal waar het niet kon gaan. Aanvankelijk wilden Armando en Duyns hun verlangen om nog iets op het toneel te doen niet als Herenleed afficheren, maar dat bleek in
| |
| |
de praktijk nogal onhandig. Bij zowel ‘Een ongerieflijk tweetal’ (1998) als ‘Een reusachtige wesp van hout’ (1997), de beide afleveringen van ‘Herenleed zonder Johnny van Doorn’, gunden Armando en Duyns het publiek een kijkje in hun dodenrijk. Dankzij de afwezigheid van de buitenstaander kwamen Man 1 en Man 2 steeds nader tot elkaar. Op hun oude dag werden Armando en Duyns zowaar nog echte toneelmannen die niet alleen als heuse varieté-artiesten onnavolgbaar met de taal goochelden, maar ook allerlei nuances in hun spel wisten aan te brengen. In het laatste programma doet Duyns zelfs een poging om zijn tegenspeler te omarmen, al was het maar om hem het Godot-achtige geheim van de wesp te ontfutselen: ‘Misschien moest Herenleed daarom ook wel eindigen. We hebben, geloof ik, het plafond wel geraakt, maar we zijn er niet doorheen gevlogen. Dat spijt me nog steeds.
Nadat Armando en Duyns in het vijfentwintig jaar jubileum van Herenleed een goede aanleiding hadden gevonden om er definitief mee op te houden, rest nog slechts de erfenis en de herinnering. De erfenis omvat omvat vier boeken - Herenleed (1977), Wat zegt? Wat doet? Verzameld Herenleed (1985), Een ongerieflijk tweetal (1995) en Herenleed. Vijfentwintig jaar weemoed en verlangen (1997) -een cd onder de titel Groot Herenleed (1990) en een videoband, behorend bij de laatste boekuitgave. Bij deze opsomming waarin, tot grote spijt van beide heren, eigenlijk alleen maar een Herenleed-speelfilm ontbreekt, horen natuurlijk ook de talloze anekdotes. In een van de mooiste daarvan raken de werkelijkheid van alledag en die van Herenleed in een enkel woord verhaspeld. Duyns heeft de anekdote opgetekend in zijn ‘Afscheid van een makker’.
Johnny, de dichter-schrijver, heeft vijftien jaar aan Herenleed meegewerkt. Met vreugde en overtuiging speelde hij de teksten die Armando en ik schreven, beeldde hij de personages uit die wij voor hem hadden bedacht: de moeder, de kabouter, de koning, de negel, de praalhans, de dameskapper, de beidende. geen klacht is er van zijn lippen vernomen dat de zeggenschap over de tekst bij anderen lag. Vaak was Johnny stil, bescheiden, geconcentreerd. Bij de filmopnamen van ‘De buitenstaander’ werd hij eenmaal het slachtoffer van wat hij noemde ‘overconcentratie’. Zijn tekst bestond in die aflevering uit één woord: hallo. Hij droeg een merkwaardig kuitpakje en toen hij uiteindelijk aan de beurt was, werd hem verzocht uit de verte naderbij te komen om voor de camera waar 1 en 2 van gedachten wisselden, zijn tekst uit te spreken. Na een lange wandeling bereikte hij ons, keek nieuwsgierig rond en zei uit volle overtuiging: ahoi!
| |
Met z'n tweeën
Tijdens het gesprek met Armando en Duyns onder de muurschildering van Karel Appel in het restaurant van het Stedelijk Museum komen veel te vroeg de laatste dingen ter tafel, zoals de onvermijdelijke vraag hoe
| |
| |
ze Herenleed hebben geschreven. En of ze wel eens genoodzaakt waren om te improviseren.
Duyns: ‘Vroeger kwamen we samen om te schrijven. Dan zaten we soms urenlang met een blocnoot tegenover elkaar. Soms kwam er niets van terecht, soms lag in een halve dag ineens een structuur op tafel. Nadat Armando naar Berlijn was verhuisd, is onze werkwijze anders geworden. Sindsdien had hij vaak al grote aanzetten waar we ons dan over konden buigen.’
Armando: ‘Ik moet eerlijkheidshalve wel zeggen dat ik later verreweg het meeste heb geschreven. Cherry is nu eenmaal geen “noteerder”. Ik schrijf altijd van alles op, hele aanzetten, waar ik ook ben. Een groot deel van “Een reusachtige wesp van hout” heb ik bij voorbeeld in Frankrijk gemaakt. Ik heb ook wel Herenleedachtige dingen in m'n eentje geschreven, evenals Cherry trouwens, maar met z'n tweeën kunnen we het veel beter. Ik had me waarschijnlijk nooit de moeite gegeven om al die aanzetten alleen uit te werken. We hebben het samen tot een eenheid gemaakt, met al die beweringen en gekkigheden ertussendoor. Herenleed is van ons samen.’
Duyns: ‘En ik zou het niet eens alleen hebben willen schrijven. Dat vind ik volmaakt oninteressant. Dan is het voor mij een concertuitvoering waarbij je geen geluid hoort.’
| |
Buitengewoon ongewone, gewone bewoordingen
Een soort muziek van gene zijde waarin de woorden de klanken vertegenwoordigen. Daar lijkt Herenleed nog het meeste op. Ongelooflijke taaluitingen die in de context van het toneel volstrekt vanzelfsprekend worden.
Duyns: ‘Ja, dat tref je ook in sommige muziekstukken aan. Vreemde klanken en ritmen maken, wanneer ze worden uitgevoerd, het geheel glijdend. Muziek is voor ons allebei buitengewoon belangrijk. Voor Armando als vertolker en voor mij als consument. Ik heb muziek wel eens genoemd - maar ik geef toe: het is pathetisch - balsem op de levenswond. Zo voel ik het soms.’
Armando: ‘Dat geldt eigenlijk voor alle kunst.’
Duyns: ‘Reinbert de Leeuw heeft me wel eens verteld dat veel mensen uit de muziekwereld in Herenleed zijn geïnteresseerd, meer dan in de wereld van de literatuur. Hij ziet dan parallellen met het werk van Mauricio Kagel en sommige elementen uit Le Grand Macabre van Gyorgy Ligeti.’
Armando: ‘Aan de andere kant is het ook zo menselijk. Het is een en al poging tot communicatie te komen. Er is een heel conglomeraat van gevoelens die in die gesprekken even doorgenomen worden. Met flarden aan collectieve herinneringen. Komt er bij voorbeeld ineens een afrastering in de tekst voor. Dat zijn merkwaardige wendingen die veel fantasie en inlevingsvermogen vereisen.’
Duyns: ‘Er wordt in Herenleed consequent over het leven gesproken. In het landschap overheerste het treurspel, en op het toneel het hupsakee. Het zijn domweg twee kanten van dezelfde medaille.’
Armando: ‘Dat ontgaat veel mensen omdat we het niet op een literaire wijze doen, maar in gewone bewoordingen. Herenleed bestaat uit: buitengewoon ongewone, gewone bewoordingen. ‘Brengt u mij toch niet in de perikelen, meneer’.
Onderschat onze voorkeur voor het buitengewoon eenvoudige niet. Die lege bühne. Het moet allemaal heel simpel. Daarom vind ik het mooiste moment van een voorstelling ook als het doek opengaat - en er is niks. Gaat er nog iets gebeuren? Het hoeft slechts een kleinigheid te zijn. Herenleed is als het leven, maar dan heel gecomprimeerd. Het ontstaat uit het niets, het duurt even, ‘tussen twee stilten’, en het verdwijnt weer, -in het niets. Dat is alles.’
J. Heymans (1954) is redacteur van BZZLLETIN.
|
|