een antwoord daarop niet zo gemakkelijk te geven. Er is in Slauerhoffs verhalen veel mysterieus aan de hand - wat dat betreft zijn ze voer voor interpreten van allerlei slag. Poëtische fictie en werkelijkheid gedragen zich bij Slauerhoff als volkomen inwisselbare entiteiten. Ze gaan - om het in zijn eigen taal te houden - over schuim en as, over mythologisering, bovennatuurlijke krachten en idealisering, over depersonalisatie en identificatie, over eeuwig dolen en wijkende horizonten, over liefde, melancholie, metamorfose, demonie, degeneratie, vergankelijkheid en huivering. De samenhang tussen al deze thema's en motieven heeft nog wel eens de ondoorgrondelijkheid van een alchemistische formule.
Veel van Slauerhoffs helden zwerven rond in het onrustbarende gebied dat ergens tussen het werkelijke en bovennatuurlijke gesitueerd moet worden. Als gevolg van de steeds wisselende ervaringen die ze daar opdoen, zijn ze regelmatig ieder gevoel voor oriëntatie kwijt, en zij niet alleen. Dat verlies aan houvast wordt onherroepelijk ook op de lezer overgedragen. De belangrijkste protagonisten in Het verboden rijk zijn een bekende en een anonymus. De eerste is één van Portugals beroemdste zonen, de zestiende-eeuwse dichter Camoës, schrijver van de Lusiaden; de ander in elk geval feitelijk gezien een tijdgenoot van Slauerhoff, een marconist die zichzelf omschrijft als ‘een wezen dat vlees noch vis, zeeman noch landbouwer, officier noch mindere is’.
Nog in andere opzichten zou je dit tweetal elkaars tegenpool kunnen noemen. Waar de dichter graag naar zijn innerlijke stem luistert, decodeert de marconist berichten die hem vanuit de buitenwereld bereiken. Daarbij zet Slauerhoff zijn Camoës - want dat hij diens leven dankzij een geheel eigen verdichting naar zijn hand heeft gezet, is overduidelijk - neer als een opstandige, iemand die zich in alle hevigheid verzet tegen de beschaving die men hem wilde bijbrengen, en er zich op laat voorstaan dat het christendom nooit vat op hem heeft gekregen. De marconist is een man die berust in zijn lot en zowat elke levenslust heeft verloren, al hunkert hij intussen wel naar iets waaraan hij zich zou kunnen hechten, een ander leven dat hem in staat zou stelen zijn ziel te bevredigen. ‘Een geest in deze toestand,’ heet het vervolgens, ‘veil voor invloeden van buiten, vordt een gemakkelijke prooi van demonen die als aprofiet willen teren op een levende.’
Dat gebeurt vervolgens inderdaad. Beide levens naderen elkaar over de tijd heen, komen bij elkaar zonder elkaar uiteindelijk helemaal nabij te komen, wanneer de marconist, ziek en berooid, in zo'n desolate staat verkeert dat hij ontvankelijk wordt voor de dolende geest van Camoës. Vanaf dat moment duizelt het hem verschillende keren. Wanneer hij een stenen tuinhuis passeert, ziet hij een schrijvende man zitten voor wie de wereld niet leek te bestaan. De figuur in kleren ‘zoals ze voor eeuwen gedragen werden’, brengt hem op de rand van zelfverlies. In vertwijfeling vraagt hij zich af of hij die schrijvende zou kunnen zijn die - daar is geen twijfel over mogelijk - Camoës heet.
Zijn wereld lijkt nog meer te demoniseren wanneer hij in een droom ziet hoe hij zelf zonder enige vorm van weerzin een graf binnenkruipt. ‘Het graf was de poort, waardoor ik mijn eigen leven verliet en het verleden binnenging,’ interpreteert hij. Maar het tegenovergestelde gebeurt: de droom verlicht hem. Als hij tenslotte het eiland Macao verlaat, de plek die het belangrijkste decor van de roman vormt en waar Camoës in ballingschap leefde en begraven ligt, is hij ervan overtuigd dat hij zal worden zoals de anderen en is er deze winst geboekt: ‘Voortaan zouden mijn daden niet meer geremd worden door de gedachte dat ik een verlorene was, maar gesterkt door de overtuiging, dat ik niets meer had te verspelen, en dat het rustig, rottende verleden mij ook niet op kon nemen om van mijn eigen leven af te komen.’ Veranderd door alle grenservaringen die zijn deel zijn geworden, besluit hij dwars door het ‘dodenrijk’ Sjanghai, de stad die hij altijd vreesde omdat men er de berooiden en zwakken ‘rustig op straat laat sterven’, koers te zetten door China, waar hij in Het leven op aarde aankomt en een naam, en daarmee een identiteit krijgt: Cameron.
Het is, zoals Gomperts deed, mogelijk om de twee personages te zien als gestalten die de auteur representeren: ‘Aan de ene kant zijn levensonlust, aan de andere kant de begaafde dichter in het ondichterlijke land, beknibbeld, bekritiseerd en te laag geschat.’ In de constellatie van het verhaal lijken ze de twee zielen in Slauerhoffs borst te representeren en worden ze gekoppeld aan de intellectueel die met de wetmatigheden van de moderne tijd te maken heeft en de schrijver die zich aan het mythisch-magisch denken inspireert. Het boek zet de vraag naar de verhouding tussen rationaliteit en het irrationele, tussen het na-