Bzzlletin. Jaargang 24
(1994-1995)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 86]
| |
Wim Tigges
| |
Een taal die boven alle talen staatInderdaad, Finnegans Wake is een ‘moeilijk’ boek. Het is geschreven in een taal die is gebaseerd op het Engels zoals men dat in Ierland, met name in Dublin, spreekt, het dialekt dat men aanduidt als ‘Hiberno-English’. Deze taal (die op zich al komische effekten teweeg kan brengen, omdat het Ierse Engels zeer rijk is aan idiomen en grappige zinswendingen, die een crime zijn voor de ambitieuze vertaler) wordt letterlijk ‘ingedikt’ met verwijzingen naar andere talen: Joyce maakte ooit een lijstje van veertig gebruikte talen, en de geleerden, die het natuurlijk altijd beter weten, hebben er inmiddels al meer dan zestig ontdekt. Ongetwijfeld zullen het er nog meer zijn, want aan dit boek is letterlijk het einde zoek. Het resultaat is dat er een opeenstapeling ontstaat van hoofd- en bijbetekenissen van vrijwel elk afzonderlijk woord in de tekst. Hiermee raken we aan de kern van de techniek van Finnegans Wake, waarop ik later nog terugkom. Joyce wilde in de Wake een ‘nachttaal’ construeren (veel commentatoren zien het boek als een complexe droom, waarin de dromende verteller materiaal uit het onderbewuste krijgt aangereikt), maar vooral een taal die, zoals hij het zelf formuleerde, ‘boven alle talen staat, een taal waaraan alles zich dienstbaar zal maken; ik kan mijzelf niet in het Engels uitdrukken zonder dat ik mijzelf | |
[pagina 87]
| |
opsluit in een traditie’. (Ellmann, p. 397) Hij suggereert hiermee dat hij zichzelf (en met hem de lezer) vrij wil maken van de ballast van alle historisch gegroeide bijbetekenissen en associaties die de eeuwenlange traditie van de Engelse taal heeft aangezogen. Of Joyce hierin werkelijk is geslaagd valt overigens te betwijfelen; het tegenovergestelde lijkt minstens even waar te zijn. Natuurlijk, en daarmee ontstaan de meeste problemen, wordt er in deze taal ook iets verteld, en omdat het boek met zijn vier ‘delen’, zijn zeventien ‘episodes’, zijn alineas, zijn kennelijke beschrijvingen, dialogen en betogen oogt als een roman wil de lezer dat verhaal ook weten. Welnu, dat ‘verhaal’ is er niet. Dat wil zeggen, er is misschien ene Humphrey Chimpden Earwicker (HCE), kroegbaas in Chapelizod (een voorstadje van Dublin aan de rivier de Liffey), die misschien droomt over zijn vrouw Anna Livia Plurabelle (ALP), zijn tweelingzoons, de rechtschapen en rechtlijnige Shaun en de satanische maar creatieve Shem, en zijn dochter Isobel of Issy, een ontluikende puber die veel tijd voor haar spiegel lijkt door te brengen, en misschien heeft die Earwicker in het nabije Phoenix Park (waar in Joyce' geboortejaar 1882 een vreselijke politieke moordaanslag plaatsvond) twee plassende meisjes staan bespieden, en misschien is Earwicker daarbij opgewonden geraakt en heeft hij zich geëxhibitioneerd, hetgeen misschien weer is gezien door drie passerende militairen. Misschien heeft een ‘ploert met een pijp’ hem daarna in het Iers de juiste tijd gevraagd, en heeft Earwicker dit als een kapitale beschuldiging opgevat, zodat hij de clientèle van zijn pub 's nachts in zijn dronken dromen heeft zien optreden als aanklagers, juryleden en rechters. Maar misschien is de gebochelde HCE niets anders dan de belichaming van het heuvelachtige landschap rondom Dublin, met het obelisk-vormige monument ter ere van generaal Wellington in Phoenix Park als erecte fallus, en is zijn Anna Livia de eeuwig stromende en plassende rivier de Liffey, en zijn Shem en Shaun een boom en een steen aan weerskanten van die rivier, en is Issy een regenend wolkje daarboven. Misschien ook zijn Earwicker en zijn vrouw Adam en Eva, en hun zoons Abel en Cain, en vervolgens alle strijdende of op zijn minst oog in oog met elkaar staande opponenten in de wereldgeschiedenis... De lezer begrijpt hopelijk waar ik heen wil, of liever waar ik niet heen wil. Het ‘verhaal’ van Finnegans Wake is (misschien!) het verhaal van ‘deze’ stad (Dublin, of Boston, of Amsterdam), van ‘dit’ land (Ierland of Australië), van ‘deze’ wereld, ‘dit’ heelal, ‘deze’ man of mensheid of goddelijke incarnatie, van U en mij en Jezus en Jan en Alleman (HCE is niet voor niets ook expliciet de afkorting voor ‘Here Comes Everybody’!). Nogmaals, het einde is ervan zoek (de laatste zin van het boek gaat naadloos over in de eerste), zoals de geschiedenis steeds voortschrijdt maar zich ook steeds weer herhaalt, maar telkens anders - omdat we ook ouder worden en steeds meer en andere details van het leven en de wereld om ons heen als significant herkennen. | |
Woordspelig universumGaat het in Finnegans Wake dan toch om een bloedserieuze zaak? Ja en nee. Het hangt er maar vanaf of men het universum ervaart als een onmetelijk, onbegrijpelijk en vervaarlijk tranendal, of als een kostelijke grap van de Schepper, die telkens weer leuk is als Hij hem vertelt. Ongetwijfeld mede door zijn katholieke achtergrond zag Joyce een sterk verband tussen de materiële schepping en de verbale, de literaire. De grondgedachte is bijbels (‘God zeide [...] en het was alzo’, en ook: ‘In den beginne was het Woord’), de uitwerking ervan is middeleeuws-analogisch. De bekende woordspeling waarop Christus de kerk fundeerde (Petrus als petra of rots) werd door Joyce ten zeerste geappreciëerd. Finnegans Wake is een woordspelig universum, en het is de hoogste tijd om er nader kennis mee te maken. Om niet meteen ‘af te dalen’ naar het niveau van het specifieke taalgebruik: ook het ‘verhaal’ zelf biedt veel te lachen. Joyce gebruikt namelijk als leidmotieven in de Wake niet alleen enkele grote universele mythen, zoals die van de zondeval, van Isis en Osiris en van Tristan en Isolde (waartussen hij de analogieën impliciet benadrukt), maar ook enkele simpele komische anekdo- | |
[pagina 88]
| |
tes. Ellmann memoriseert het verhaal dat Joyce' peetoom Philip McCann aan zijn (Joyce') vader placht te vertellen.
De moorden in Phoenix Park
Een Noorse zeekapitein met een bochel bestelt in Dublin een | |
[pagina 89]
| |
maatkostuum. Bij aflevering blijkt het pak niet te passen, en de zeeman verwijt de kleermaker niet te kunnen naaien, waarop deze de Noor onmiddellijk van repliek dient door te zeggen dat de schipper niets kan worden aangemeten. Deze puur autobiografische anekdote, die zijn vader met veel verve placht te debiteren, gebruikt Joyce in Finnegans Wake om er onder meer de tweestrijd tussen autochtoon en allochtoon (een extra geladen onderwerp in Ierland door de eeuwenlange overheersing van de Kelten door de Noormannen en later door de Engelsen) mee te illustreren en tegelijkertijd in het belachelijke te trekken door hem tot klein-menselijke proporties terug te brengen. De gebochelde Earwicker, zelf van Scandinavische origine, slaat als ‘vreemdeling’ van over zee de dochter van een Ierse kleermaker aan de haak! Met name dit thema van twee strijdende partijen levert enkele cabareteske dialogen op, zoals die tussen de Kelt Mutt (één van de stemmen van Shem) en de Germaan Jute (een incarnatie van Shaun): Jute. - Yutah! En zo voort (FW 16.10-20). In deze passage wordt ook duidelijk hoe Joyce met de taal omgaat. In dit vroege stadium van het boek is de clou nog voornamelijk dat de tegenspelers (hier Mutt en Jute) elkaars taal niet verstaan, ja zelfs niet ‘verteren’ (Jute: ‘You that side your voise are almost inedible to me’; FW 16.23), hoewel ze toch allebei een soort Engels spreken. Beiden krijgen ‘vervormde’ taal in de mond gelegd, zodat ‘Much pleasure had’ klinkt en leest alsof Mutt zich hier vanuit een Iers minderwaardigheidsgevoel identificeert als ‘muck’ (modder) of zelfs met een varken (Iers: ‘muc’). Evenzo wordt ‘deaf’ (doof) ‘jeff’, en de schuldbewust stotterende Mutt een ‘utterer’ - van oorsprong een ‘uiter’ (van woorden, aan de uiterste rand van de oude wereld), misschien een dichter of druïde, maar voor de veroveraar ook iemand die valse munt in omloop brengt. Ten overstaan van de dominante Jute wordt Mutt een ‘stummer’, niet alleen een ‘stammerer’ of stotteraar, maar ook een (Duitse) ‘stomme’, hetgeen hij toeschrijft aan de ‘buttle’: de ‘bottle’ (drank, in Ierland volksvijand nummer één) maar ook de ‘battle’ (veldslag) die hij tegen een eerdere indringer heeft moeten leveren. Door zijn tegenstander niet met ‘Sir’ maar met ‘surd’ aan te spreken suggereert hij dat deze doof is, stemloos en onmeetbaar. Een Engels woordenboek geeft hier informatie, maar geen uitsluitsel, omdat de context alle mogelijkheden open laat. In het vervolg probeert Jute, Engelsman of Deen (het is, via de Normandiërs, slechts een historisch verschil) de ‘inboorling’ Mutt te paaien met ‘trink gilt’ (FW 16.30) oftewel ‘drinkgeld’; ‘Ghinees hies good for you’ (FW 16.31-2) zegt hij in een parodie op de overbekende slagzin, daarmee nogmaals het verband benadrukkend tussen drank (Guinness) en geld (‘guineas’, d.w.z. ‘guinjes’, Victoriaanse gouden munten ter waarde van 21 shilling). Door de twee oorspronkelijk niet gerelateerde begrippen in één nieuw woord samen te voegen wordt het verband alsnog gelegd. Dit geeft voornamelijk een komisch effekt, hoewel het gebruik van pun (of calembour) en portmanteau (of mengwoord)Ga naar eind3. ook uitermate frustrerend kan zijn. Veel commentatoren hebben gewezen op het gevaar van overinterpretatie en willekeur. Dat de Engels klinkende frase ‘trink gilt’ uit het Duits of Deens afkomstig is is gezien de context zowel toepasselijk (de indringer Jute is in elk geval een Germaan) als herkenbaar, omdat Jute zegt: ‘Let me [...] cross your qualm with trink gilt’ (FW 16.29-30). Het woord ‘qualm’ staat nog dicht genoeg bij ‘palm’ om de lezer de uitdrukking ‘to cross [someone's] palm’ (iemand de hand smeren) te laten herkennen, en de verwisseling van de klanken kw en p is een taalhistorisch bekend gegeven uit de twee hoofdgroepen van de Keltische talen (het Welshe ‘gwen’ | |
[pagina 90]
| |
en het Ierse ‘pen’ betekenen allebei ‘hoofd’). Misschien denkt de Engelse veroveraar dat hij de Ierse Kelt net zo kan inpalmen als hij de Welshman heeft gekweld. Door zijn spreker te laten zeggen ‘cross your qualm’ heeft de auteur bovendien de betekenis van ‘bang vermoeden’ of ‘scrupule’ toegevoegd, en daardoor krijgt het in oorsprong Duitse ‘gilt’ ook de betekenis van ‘schuld’ (‘guilt’), die de inboorling zou kunnen voelen doordat hij verraderlijk van de indringer een ‘trinket’ of goedkoop sieraad (de bekende spiegeltes en kralen) zal aannemen. | |
Lachen om het levenMen ziet hoe Joyce door een spel met de taal allerlei bijbetekenissen oproept en met elkaar in verband brengt, zodat hij in een betrekkelijk klein bestek een reusachtige hoeveelheid informatie kwijt kan. Dit is een techniek die men ook aantreft in ‘serieuze’ literatuur, met name in poëzie. Het gaat hier om het uitbuiten van het feit dat elke taal dubbelzinnigheden, onlogische constructies en historische afleidingen bezit, maar tevens efficiëntie door overtolligheid (zodat een half woord...). Het verschil evenwel tussen wat een dichter doet en wat Joyce doet, is dat eerstgenoemde doorgaans aangeeft dat hij de gebrekkigheden van de taal doorziet en binnen de perken houdt; hij houdt zijn taalgebruik zoveel mogelijk in eigen hand. Joyce legt, met name in Finnegans Wake, de keuze bij de lezer, zodat deze dan ook nooit weet wanneer hij precies kan ophouden met het zoeken naar interpretaties, betekenispatronen en verbanden, en dit maakt de Wake, in tegenstelling tot wat met name door hedendaagse literatuurvorsers uit de zogenaamde deconstructionistische of postmoderne school vaak wordt beweerd, bij uitstek een volstrekt ‘realistische’ weergave van de werkelijkheid om ons heen. Indien we zouden proberen in het leven alles met alles in verband te brengen, dan zouden we daar al gauw knettergek van worden. De boodschap is dus dat we moeten selecteren, en hiertoe stellen de 628 bladzijden van Finnegans Wake ons ruimschoots in staat. Op deze manier gehanteerd werkt de tekst van dit verbale universum voornamelijk relativerend, hetgeen ook een primair kenmerk is van de humor. Het aardige van Finnegans Wake is dan ook dat zelfs wanneer we ons beperken tot afzonderlijke woorden of zinnen uit de totale tekst, we daaraan al veel zingevend plezier kunnen beleven, zoals we van één vogeltje op één takje van één boom vaak meer genieten dan van een hele dierentuin of een compleet oerwoud. Wij hoeven dit natuurlijk niet te doen, maar binnen het beperkte kader van dit betoog is het misschien niet onverstandig. In datzelfde kader hoeven we ons ook niet al te zeer het hoofd te breken over de geleerde terminologie van de taalkundige verschijnselen, zoals een nachtegaal ook niet mooier zingt als we weten dat hij door geleerden Luscinia megarhyncha wordt genoemd. En wanneer we ons, zeker bij een eerste kennismaking, beperken tot de humor, en daarmee de gevoelige passages even over het hoofd zien, en de ernstige en banale en verheven en wijsgerige en geleerde, dan doen we niet anders dan als we bij het kijken naar een lachfilm even vergeten dat er om ons heen ook nog wordt gevreëen en gevochten, gevandaliseerd en geleden, nagedacht en onderzocht, en dat de zon voortgaat ons rond het middelpunt van de melkweg te jagen. Niet alle 64.000 verschillende woorden die Joyce in Finnegans Wake gebruikt - jazeker, er zijn ‘factferreters’ (FW 55.13) die eventjes niets anders hebben gedaan met het boek dan er de woorden van tellen en alfabetiseren! - zijn grappig, maar een hoop zijn dat wel, vooral wanneer ze in de eerste plaats de aandacht vestigen op hun eigen speelse constructie, en tegelijkertijd aangeven hoe ‘funnaminal’ (FW 244.13: ‘fijnaminaal’?) de wereld is. Wat dacht U van de al eerder aangehaalde portmanteau ‘sinduced’ (FW 4.9) voor ‘induced by (and to) sin’; van een eenvoudige maar niet minder poëtische samenstelling als ‘horsehappy’ (FW 111.29), of, meer ‘geleerd’, ‘kakography’ (FW 120.22) voor een slecht handschrift, naar analogie van ‘calligraphy’ en ‘kakophony’? Om het geluid van een ovatie meer cachet te geven creëerde Joyce het woord ‘clapplaud’ (FW 32.27: ‘klapplaudiseren’). Een oude verfletste foto wordt een ‘fado- | |
[pagina 91]
| |
graph’ (FW 7.15), overmatige zelfbevrediging ‘selfabyss’ (FW 40.23, uit ‘self-abuse’ en ‘abyss’, afgrond), en een wispelturige vrouw is een ‘frockful of fickles’ (FW 79.19). Naast de ooggetuige introduceert de bijna blinde Joyce een oorgetuige: ‘earwitness’ (FW 5.14), die kan genieten van ‘roaratorios’ (FW 41.28). Subliminale gedachten worden, naar analogie met onzichtbare kleuren, ‘infrarational’ (FW 20.1) genoemd, en het tegengestelde (vermoed ik) van jovialiteit is bovialiteit: ‘boviality’ (FW 58.14). Op de watervlakte of ‘aquaface’ (FW 3.14) kan men zich ‘shipalone’ (FW 62.4) voelen, en wie op jacht gaat naar seksuele bevrediging kan zich met recht een ‘lustsleuth’ (FW 33.31) noemen - al kan hier natuurlijk ook een voyeur bedoeld zijn, die zelf niet ‘loverlucky’ (FW 55.28) is en ook niet meer zo ‘presenile’ (FW 78.1). Een overmatig produktieve schrijver komt wellicht tot een ‘loudburst of poesy’ (FW 91.3) of, wie weet, tot een waarachtige ‘bookflood’ (FW 118.12), en zo zou ik nog door kunnen gaan. | |
Werk in uitvoeringHet zou te ver voeren en misschien ook niet gepast zijn om hier al te veel te theoretiseren over de vraag waarom woordspel eigenlijk humoristisch is. Het simpelste antwoord is waarschijnlijk dat het ons met de neus (en ook met de ogen en de oren) drukt op de volstrekte willekeur van het ooit zo heilig en veilig geachte verband tussen taal en werkelijkheid, tussen teken (‘signifyer’) en betekenis (‘signified’). Wanneer Joyce de dochter-figuur Issy laat vragen: ‘Of I be leib in the immoralities? O, you mean the strangle for love and the sowiveall of the prettiest?’ (FW 145.26-27), dan herkennen we eerst de grappige lichte verdraaiing van Darwin en Spencer, van ‘the struggle for life’ en ‘the survival of the fittest’, als een zuiver taalspel. Vervolgens kunnen we bewonderend concluderen dat deze puur fonetische toevalligheid niets afdoet aan het feit dat voor een jong meisje het leven inderdaad kan worden gezien als een ‘strangle for love’ en een ‘sowiveall of the prettiest’. Evenzeer is het toch eerst en vooral geestig dat een engel in plaats van ‘nobody ever saw anything to equal it!’ uitroept: ‘Nobirdy aviar soar anywing to eagle it!’ (FW 505.17). Alle woorden behalve de functiewoorden ‘to’ en ‘it’ hebben hier een toepasselijke ‘zweverige’ (en, zoals gewoonlijk, onvertaalbare!) klankafwijking gekregen. Joyce' woordspel in Finnegans Wake is overigens geenszins uit de lucht komen vallen. Al in het eerste verhaal in de bundel Dubliners, ‘The Sisters’, laat hij zijn jeugdige alter ego getuigen van een fascinatie voor woorden als ‘paralysis’, ‘gnomon’ en ‘simony’. In het sterk autobiografische Portrait of the Artist as a Young Man ontwikkelt Stephen Dedalus zich van ‘a nicens little boy named baby tuckoo’ tot een aspirant-dichter die zijn oude geestelijke vader, de ‘old artificer’, aanroept, nadat hij de kracht maar ook de krachteloosheid van het Woord heeft ontdekt. In Ulysses ontwikkelt Joyce onder meer zijn in Finnegans Wake verder uitgewerkte pogingen om zelfs de ‘spraak’ van dieren en voorwerpen in woorden te vangen. Leopold Blooms anonieme kat miauwt in variaties: ‘Mkgnao!’ en ‘Mrkgnao!’, en Bloom reageert filosofisch: ‘They understand what we say better than we understand them’. De zee blijkt over een woordenschat van vier te beschikken, zo ontdekt Stephen: ‘Listen: a fourworded wavespeech: seesoo, hrss, rsseeiss, ooos’. In de als een surrealistisch toneelstuk geconstrueerde Circe-episode, dikwijls beschouwd als de meest direkte voorloper van de Wake, figureren onder meer kerkklokken, een gong (‘Bang Bang Bla Bak Blud Bugg Bloo’), een stuk zeep (in een combinatie van cabaret- en reclame-rijmpje), beddeveren, een hulstbosje, een pet, een nachtvlinder, een deurknop (‘Theeee!’), een waaier, taxisbomen, een waterval, een broeksknoop (‘Bip!’), een paar laarzen en een paard (‘Hohohohohohoh! Hohohohome!’). Het effekt van hun ‘spraak’ is vooral humoristisch door de toepasselijkheid ervan, en met enige moeite kan de lezer greep blijven houden op de carnavaleske situatie in deze episode, omdat steeds helder blijft hoe de hoofdpersonen in hun staat van dronkenschap en vermoeidheid worden geconfronteerd met beelden en boodschappen uit hun onderbewustzijn. In Finnegans Wake interesseert het ons weinig meer of we te maken hebben met surrealisti- | |
[pagina 92]
| |
Alris! | |
[pagina 93]
| |
Alrees! | |
[pagina 94]
| |
sche droomtaal of met cerebraal taalspel, of met een combinatie daarvan, aan het begin van de eeuw zo treffend beschreven door Freud in zijn Traumdeutung en in Der Witz.Ga naar eind4. Ook de nieuwsgierigheid naar ‘het hele verhaal’ over die zondeval die uiteindelijk deze babylonische spraakverwarring inluidde, mag al enigszins zijn geluwd. Over de grote lijnen zijn door de geleerden talloze boeken en artikelen geproduceerd; de kleine details, die eigenlijk minstens zo interessant zijn, zijn daarbij maar al te vaak door de mazen van het academische net geglipt. Eén ding is duidelijk: zou men na de tweede vertaling van Ulysses ooit op de gedachte komen om ook Finnegans Wake in het nederwaaks te vertalen, dan is een bijna goddelijk gevoel voor humor onontbeerlijk. De vertaling van de als toegift bij dit artikel gevoegde passage (FW 396.3-33) moet dan ook worden gezien als ‘werk in uitvoering’. Zij kwam tot stand mede op basis van acht verschillende vertalingen gemaakt door de deelnemers aan een doctoraalwerkgroep over ‘De taal van Finnegans Wake’ die ik in het voorjaar van 1994 in Leiden mocht verzorgen, en na een groepsdiscussie. De vier oude evangelisten (de ‘timetetters’) bespieden hoe ‘priscess’ (‘prissy’ of preutse prinses) en tevens ‘mot’ (behalve het Franse woord voor ‘woord’ ook Dublin slang voor ‘grietje’) Isolde (Issy) zich laat tongzoenen (zo niet meer) door Tristram (Shaun), die zij om begrijpelijke redenen verkiest boven die ‘tiresome old milkless a ram’, koning Mark (HCE). In het voorafgaande beschrijft Joyce de penetratie van tong in mond in termen van een fraai gescoord doelpunt ‘flshpst the both lines of forwards’ - hun beider tanden - ‘rightjingbangshot into the goal of her gullet’ (FW 396.1-2; de goddelijke schrijver kende de beroemdste voetballers al lang voor hun geboorte!), even nadat de minnaar zijn geliefde al heeft gebracht tot een ‘queeleetlecree of joysis crisis’ (FW 395.32). Humor moet eigenlijk niet worden uitgelegd, en de lezer oordele dus zelf over de humoristische en andere kwaliteiten van het origineel en onze ‘waakse’ versie. Voor een uitvoerige annotatieGa naar eind5. is in dit korte bestek geen ruimte, maar het is ook de allerhoogste tijd om op te houden een quasi-gezaghebbende stem te verheffen over dit werk, dat voor sommigen wel altijd letterlijk een gesloten boek zal blijven, maar dat net als het leven in principe openstaat voor iedereen die ervan wil genieten. De charme van Finnegans Wake (net als trouwens die van Ulysses) is onder meer die van een lachspiegelhuis in een labyrint. Op de korte of lange duur komt men zichzelf op verrassende wijze tegen (‘Wimwim’, ‘Tiggers’); er valt nog veel te ontdekken en te ontraadselen, en vooral nog veel te lachen. |
|