| |
| |
| |
Rein Bloem
Het leven en het kompas
Het dolerend puin
Nooit meer zal ik zonder plattegrond een doolhof betreden.
De zin is van Anton Haakman, Neerlands grootste doolhovenkenner. Liefhebber van Borgès en zo komen we in Buenos Aires terecht, waar (in Ficciones) een doolhof geconstrueerd wordt, dat eigenlijk geen doolhof is, maar een gelijkvormige ruit. Een puzzelende detective loopt daarin, valt in handen van de schurk en wordt door hem uit de weg geruimd, na het vervullen van een laatste wens: moge hij bij de volgende ontmoeting in een andere tijd, gedood worden in een labyrint dat slechts bestaat uit één enkele rechte lijn en niet weer in het patroon van vier windstreken.
In mijn bundel Scenarios (1970) kon ik het niet laten zo' rechte vanuit Amsterdam te trekken: van de molen Funen in Oost, richting Markerwaard, die op het punt stond drooggelegd te worden, om terecht te komen in Holysloot. Een film is dat nooit geworden, evenmin de projectie van Borgès' hele verhaal (De dood en het kompas) dat zich op de kaart van Nederland zou moeten afspelen: Amsterdam-West; Blokzijl-Noord; Bronbeek-Zuid; Hakenberg-Oost. Enfin, met passer en lineaal is er conform de werkelijkheid terdege gewerkt, maar het plan is nooit uitgevoerd. Dankzij de VPRO.
Hoofdstuk 10 van Ulysses is door Joyce ontworpen als een labyrint, aldus de biografieën en studies. Met de plattegrond van Dublin voor ogen bevolkte hij de stad met een stoet dolende ridders van de droevige figuur. Midden in het boek en als het ware losgekoppeld van de intrige, de dubbele zoektocht van vader naar zoon (Leopold Bloom) en zoon naar vader (Stephen Dedalus, min of meer het alter ego of het jeugdportret van de ontwerper van het doolhof).
Het verhaal van de Dwalende Rotsen of Zwerfkeien (‘Wandering Rocks’) wordt door Homerus overigens alleen in het vooruitzicht gesteld; het vindt in de Odyssee niet plaats, wel in de tocht van de Argonauten. Daar ontkomen Jason en de zijnen maar net aan de talloze dodelijke gevaren in de enge zeestraat die in de Zwarte Zee uitmondt, de Bosporus dus.
Dat heeft met een doolhof niet alles te maken; het is zelfs een streep door de rekening van de op zichzelf statische, lamgelegde stad die Dublin is. De Ierse Bosporus, de Liffey, is wel bezaaid met wrakhout, maar stroomt zeewaarts en er is zowaar één denkbeeldig bootje, een skiff, in werkelijkheid een wegwerpding, een strooibiljet, een throw-away, dat op weg is naar nieuwe mogelijkheden en het peniblee verleden en heden voorgoed achter zich zal laten.
Wie op de plattegrond kijkt, ziet dat het verfrommelde papier met de tekst ‘Eliah is coming’ al een heel eind op de goeie weg is: de druk bevolkte bruggen en het centrum, aan weerszijden van de rivier zijn achter de rug.
Een nadere blik op de kaart leert, dat Joyce nog twee rechte lijnen heeft getrokken, één naar rechts boven, één naar rechtsonder, beide zeewaarts, zodat een driehoek te zien komt, waarvan de Liffey, het levenswater, de bisectrice vormt.
Het lijkt Borgès wel, maar Joyce gaat veel vlottender te werk: er zitten kronkels in die twee rechten en uiteindelijk komen zij nergens uit. De weg ten noorden van de rivier bereikt niet het punt dat wordt aangekondigd en precies hetzelfde is het geval met de zuidoostlijn: het goede doel van een bazaar met als klapstuk een vuurwerk, blijft eveneens open.
Wie zitten er op die lijnen, de benen van de hoek?
Aan de bovenkant wandelen we mee met een
| |
| |
oude bekende: de jezuïet John Conmee, eens de milde rector van het internaat Clongowes (twintig kilometer ten zuidwesten Dublin) waar Joyce school ging en de jonge kunstenaar door J.C. tenminste menselijk behandeld werd. Het is niet persé nodig om die voorgeschiedenis te kennen, wel verhoogt dat de feestvreugde. Joyce heeft eigenlijk nooit iets anders dan hetzelfde geschreven: A Portrait, Dubliners, Ulysses, Finnegans Wake enzovoorts... het is één pot nat of liever: dezelfde dood in steeds andere pot, waaruit voor leven en welzijn alleen de kunst kan ontsnappen als rook uit een vulkaan. Leven voor de kunst om de werkelijkheid naar je hand te zetten. Het non serviam van de jongeling transformeren in een dienstbaar eerbetoon, dat men zelfs voor lief kan nemen.
- de route van de Earl of Dudley
- - - - - de route van Pater Conmee
(afbeelding: Bezige Bij)
De grap in hoofdstuk 10 is, dat de jezuïetenpater een andere is dan die uit de Clongowestijd. Hij is nu, in 1904, superior in een kerk aan de noordkant, waarmee Joyce een loopje neemt met de werkelijkheid, want de authentieke overplaatsing gebeurde pas een paar jaar later. Welnu, laten we hem eens op de voet volgen in de nieuwe Ulysses-vertaling. Hem én de verteller die aan het woord is en de geestelijke zijn binnengedachten laat, dé monologue interieur.
De overste, de zeer eerwaarde pater John Conmee S.J., borg zijn gladde horloge weer in zijn binnenzak terwijl hij het stoepje van de pastorie afdaalde. Vijf voor drie. Ruim de tijd om naar Artane te wandelen. Hoe heette die jongen ook alweer? Dignam. Juist. Vere dignum et iustum est. Daarvoor moest hij bij broeder Swan zijn. De brief van Mr Cunningham. Juist. Hem
| |
| |
aan zich verplichten als dat kon. Goed praktizerend katholiek: kan van pas komen in de missietijd.
The superior, the very reverend.... staat er in het Engels en dat is meteen een talige knipoog naar de lezer want de titels worden van hoofdletters beroofd en gaan een dubbelzinnig eigen leven leiden als superieur en erg eerwaardig. Het woord very valt tijdens de vreedzame wandeling trouwens om de haverklap.
Reset... nee, hij stelt zijn horloge niet gelijk, zoals we even denken, hij bergt het, stopt het in zijn interior pocket.
Smooth... alles verloopt gladjes onderweg naar nergens, want of hij ooit in Artane of bij broeder Swan aan zal komen, zullen we nooit te weten komen: het verhaal wordt voortijdig afgebroken.
Rustig vaarwater dus, niet te vergelijken met de veelbewogen levenslijn van de rivier. Een onbetekend golfje hier en daar.
Hij mag dan alle tijd hebben, onze bekende, hij is met de jaren wel vergeetachtig geworden. Nu al weet hij niet meer de naam van de jongen voor wie hij, min of meer uit eigen belang, iets moet doen. Of kan hem de dood van vader Dignam, waar wij lezers al hoofdstukken lang mee geconfronteerd zijn, eigenlijk helemaal niet schelen? Vader Conmee loopt liever met zijn hoofd vol nostalgische gedachten in de schapenwolkjes rond Clongowes; hij komt op het woord moutonner; als zieleherder is hij afwezig.
Een eenbenige zeeman, die met tragge rukken op zijn krukken voortzwaaide, bromde een paar tonen. Voor het klooster van de Zusters van Liefde stond hij met een ruk stil en stak voor een aalmoes zijn pet uit naar de zeer eerwaarde pater John Conmee S.J. Pater Conmee gaf hem in de zon zijn zegen, want in zijn portemonnee zat, wist hij, alleen een zilveren kroon.
Van de binnengedachten in de wandelaar zwenkt de verteller pardoes naar a onelegged sailor, een voorbijganger die via de rivier de zee van mogelijkheden nooit meer zal bevaren. Hij komt niet verder, zoals in het vervolg zal blijken, als straatzanger van het lied ‘Nelsons dood’ - Nelson de eenarmige echtbreker - dan Eccles Street no. 7, waar Molly Bloom hem van boven een geldstuk toewerpt; daarna de hoek om in Nelsonstreet, waar hij bij no. 14, in werkelijkheid destijds bewoond door ene Mrs M'Manus, gruwt van het souterrain. Een nummertje dood-lopen dat er wezen mag. Maar daar gaat het nu niet om. Het is de verteller die om aandacht vraagt: een grillige, zelfs kwaadaardige verteller, die zijn personages van binnen en van buiten kent, maar af en toe doet van niet, wacht met informatie, verzwijgt, kleurt, scheef trekt. Hij lijkt ze op plaats en tijd in de werkelijkheid van Dublin te volgen, maar eigenlijk zet hij ze op hun nummer.
Iemand heeft eens ontdekt dat op de stoep van de kerk waaruit Conmee het verhaal instapt, een tegel met tekst is te zien: Gedenk de armen! Dat laat de verteller Conmee dus niét doen: die laat de kroon die hij heeft meegekregen voor onderweg in zijn beurs, om er later een tram van te betalen, die hij neemt om bij Mud Island geen vuile voeten te krijgen. De zeeman moet het doen met een herderlijke zegen; geen vuiltje aan de lucht.
Pater Conmee stak over naar de Mountjoy Square. Hij dacht, maar niet lang, aan soldaten en zeelui bij wie de benen door kanonskogels afgeschoten waren en die de rest van hun dagen in een armenhuis moeten slijten, en aan de woorden van kardinaal Wolsley: Had ik mijn God gediend zoals ik mijn koning heb gediend, dan had Hij mij op mijn oude dag niet verlaten.... Hij liep in het lommer van de in de zon twinkelende bladeren, en daar kwam de vrouw van parlementslid David Sheehy op hem toe:
- Heel goed, pater. En met u, pater?
Met Pater Conmee ging het werkelijk wondergoed. Waarschijnlijk zou hij in Buxton gaan kuren. En haar jongens deden het goed op het Belvedere College? O ja? Pater Conmee was werkelijk blij dat te horen. En Mr Sheehy zelf? Nog steeds in Londen. Het parlement was nog steeds in zitting, welzeker. Prachtig weer was het, werkelijk
| |
| |
verrukkelijk. Juist, heel waarschijnlijk zou pater Bernard Vaughan weer komen preken. Ja, juist, een buitengewoon succes. Echt een geweldig man.
Pater Conmee was erg blij dat de vrouw van parlementslid David Sheehy er zo goed uitzag en hij verzocht haar zijn groeten te willen overbrengen aan parlementslid David Sheehy. Juist, hij kwam vast eens langs.
- Goedemiddag, Mrs Sheehy.
Pater Conmee lichtte zijn hoge hoed en lachte ten afscheid naar de gitten kralen van haar mantilla, die als inkt in de zon glinsterden. Hij lachte nog eens terwijl hij verderging. Hij had, wist hij, zijn tanden met arekanootpasta gepoetst.
De woordkeus van de verteller is verraderlijk. Zo laat hij de pater een zeeman nog een natrap geven. Vertalers moeten op hun tellen passen: and towards him came the wife... de bijbelse taal wordt niet zo gauw losgelaten. De aanhef van de dialoog, die geen dialoog is, luidt in het Engels:
- Very well, indeed, father. And you, father?
- Heel goed, pater. Een met u, pater?
Alle personages in Ulysses zitten vol stopwoorden, maar in hoofdstuk 10, waarin alle Dubliners van hot naar her lopen, onverrichterzake, dus in het slop, komt daar geen einde aan; we mogen er niet één missen, want de verteller stopt ze erin! Indeed!
Een al dan niet verouderde filmwet leert, dat een telefoongesprek maar van één kant te horen is: wie in beeld is, spreekt en dicht de gaten in het gesprek door wat de ander onhoorbaar zegt samen te vatten of te beantwoorden. Zoiets gebeurt hier: vragen en antwoorden vallen weg, de verteller, lees: de camera, speelt mee. Het mooiste is vanzelfsprekend die aanhef, waar notabene de onmisbare beleefdheidsvraag wordt overgeslagen. Ik zie die filmscène voor me: personage 1, die we al kennen, met wie we meelopen, gaat op personage 2 af, kennelijk om haar te groeten, daar zijn geen woorden voor nodig, en die zegt meteen: heel goed inderdaad, pater. Die scène eindigt op een close-up: een hagelwitte afscheidsgroet.
Pater Conmee liep verder en moest onder het lopen lachen, toen hij aan de koddige oogjes en de cockneystem van pater Bernard Vaughan dacht.
- Pilatus! W'om ou je die uilende troep niet tege?
Toch wel een ijverig man. Echt. En die op zijn manier echt veel goed deed. Ongetwijfeld. Hij hield van Ierland, zei hij, en hij hield van de Ieren. En van goeden huize ook, zou je dat nu zeggen? Uit Wales toch? Och, vooral niet vergeten. Die brief voor pater provinciaal.
(Pilate! Wy don't you old back that owlin mob?
Geef mij maar Amsterdams.
Notabene.
In een monoloog interieur kan de denker danig heen en weer springen. De lezer blijft daarbij achter, al kan een knipoog van de verteller helpen. Hoe komt de pater op de brief? Het is niet de brief van de goede katholiek Cunningham, want die ging over hulp voor Dignam. De witz is ten eerste, dat Conmee zelf pater provinciaal was, de goede oude tijd van Clongowes. Ten tweede, dat hij nu die brief laat voorgaan op zijn missie. Ten derde dat hij rond het noenmaal bezoek had van iemand uit hoge kringen, ene Lady Maxwell - die wij straks nog tegen zullen komen - die godweet met hem een financiële transactie kwam sluiten, zodat hij aan zijn normale brevieren niet toekwam. Pas als zijn wandeling bladzijden verder door de verteller voortijdig wordt afgebroken, lukt hem dat wel.
Ook dan is de scène dubbelzinnig: de pater ontmoet, zijn nonen lezend, het Hebreeuwse woord sin, even verstoord door een liefdespaar. Zou de ijdele pater, tuk op mooie kleren, ook iets zondigs op zijn geweten hebben? En had Lady Maxwell tussen de middag misschien daar ook iets mee van doen?
Wie langzaam leest, terugleest, vooruit leest en nog beter de wandeling met begin en zonder einde voor zich ziet als film, die gniffelt wat af.
We komen haar dus nog één keer tegen en wel in de eerste interpolatie waarvan dit hoofdstuk er zo' dertigtal heeft: flitsen die op andere plaats en zelfde tijd in beeld komen;
| |
| |
juxtaposities vol verrassingen en vragen naar wat ze met de hoofdtekst te maken hebben
Pater Conmee hield op de hoek van de Mountjoy Square drie schooljongetjes tegen. Ja, ze waren van het Belvedere. Van de lagere school. Zozo. En deden ze goed hun best op school? Ja. Dat was heel goed. Een hoe heette hij daar? Jack Sohan. En hij? Ger. Gallaher. En die andere jongeman? Die heette Brunny Lynam. Ja, dat was een heel mooie naam. Pater Conmee gaf jongeheer Brunny Lynam een brief uit zijn borstzak en wees naar de rode brievenbus op de hoek van de Fitzgibbon Street. - Maar pas op dat je zelf niet in de bus valt, jongeman, zei hij.
Zes jongensogen keken pater Conmee aan en lachten:
- Pater toch.
- Wel, laat dan maar eens zien of je een brief kunt posten, zei pater Conmee.
Jongeheer Brunny Lynam holde de straat over en stopte de brief voor pater provinciaal in de gleuf van de helrode brievenbus. Pater Conmee lachte en knikte en lachte en liep verder over de Mountjoy Square East. Mr Dennis J Maginny, leraar dans &c, die stijfdeftig kwam aanstappen met zijn hogehoed, leigrijze geklede das met zijden revers, witte stropdas, nauwsluitende lavendelkleurige broek, kanariegele glacés en spitse lakschoenen, ging heel hoffelijk op de stoeprand lopen toen hij op de hoek van het Dignam's Court Lady Maxwell passeerde.
Was dat daar Mrs M'Guiness niet?
De statige, zilverharige Mrs M'Guiness die over het trottoir aan de overkant kwam aanstevenen, boog naar pater Conmee. En pater Conmee lachte en groette. Hoe ging het met haar?
Wat een allure! Had ze niet wat van koningin Mary van Schotland? En dan te bedenken dat ze lommerdhoudster was! Wel, wel! Zo'n... hoe zeg je dat? zo'n koninklijk voorkomen.
Is de pater met zijn vertrouwde jezuïetjes te lui om die brief te posten? Nee, hij is bang voor the mouth of the bright red letterbox, één van de rokende vulkanen in de smook van Dublin en de obstakels die ook Jason op zijn tocht tegen kwam. Mouth, muil, de vuurspuwende mond. Ook daar wil hij zich niet vuil aan maken. Met de zesogende (sixeyed) jongens lachen wij Father Conmee toe en uit. Hoe hij zich op dat plein uit de voeten maakt, is onbetaalbaar. We knikken en lachen voor twee.
Dan pats: een evenbeeld duikt op uit de stille (smooth) wateren. Een showende dansleraar. Hoe hard de montage die Joyce hier toepast ook is, op film zou deze eerste inlas nog veel sneller en vooral helderder werken. Het lacheffect van twee ijdeltuiten is gegarandeerd. Was that not Mrs M'Guiness?
In vele vertalingen van Ulysses kunnen de vertalers het niet laten hier en daar, juist in dit hoofdstuk, kleine woordjes weg te laten of aan te vullen. John Vandenbergh ziet in de tram waar Conmee in zit met hem een awkward man tegenover zich zitten. Een paar regels verder staat er een awkward old man, de vertaler laat oud weg, schakelt de stoethaspels gelijk, dat scheelt weer een golfje. In de nieuwe vertaling maakt de toevoeging daar het terug van weggeweest ook weer rimpellozer. I told y ou every telling has a taling and that's the he and the she of it...
Ook hier komt wat filmisch inzicht te pas, zonder dat enige uitleg nodig is: in één oogopslag worden pater, dansleraar, lady en pandjesbazin gelijkgeschakeld, over één kam gescheerd door een malicieuse cameraman. 'Tis goed. Het best... staat er letterlijk in Finnegans Wake.
And roll away the reel world, the reel world, the reel world!
Dit is het geëigende moment de pater de hoek van Great Charles Street om te laten gaan. Hij zal nog heel wat mensen groeten en door hen gegroet worden, maar zijn uitgangspunt zal hij niet bereiken, onze verstrooide missionaris. Rampzaligheden onderweg zal hij vluchtig in zich opnemen en meteen weer vergeten. Zo loopt hij noordwaarts de stad uit, terwijl hij twintig kilometer zuidwestwaarts
| |
| |
met het hoofd in de wolken bij Clongowes verkeert. Hij is niet van de wereld, deze brevierende flierefluiter. De verteller dumpt hem van de weeromstuit op de vuilnisbelt van de hoofdstad.
Het zicht op zijn wandeling en die van alle dolenden in het centrum is in zo goed als alle commentaren op ‘Wandering Rocks’ nodeloos verdonkeremaand. In de eerste plaats door onmiddellijk de doolhof in te lopen, terwijl nu juist de proloog van de geestelijke en de coda van de overheid, de rijtoer van de onderkoning plus hoogwaardigheidsbekleders, dié twee lijnen de doolhof omspannen en voorbijgaan en ook via de middeweg die de Liffey is een mogelijke ontsnapping buiten beeld aangeven.
Zo'n mogelijkheid zal door overste en overheid en de grote, kletsende meerderheid van de Dubliners niet benut worden; allen zitten zij op een deadline. Alleen Stephen Dedalus zal de dodendans de facto de rug toekeren, al is hij nog net niet zover. Navigare necesse est. Maar één held op sokken (u raadt wel wie) heeft zelfs die uitvlucht niet nodig.
In de tweede plaats heeft de kritiek, de wetenschap, het gilde der puzzelaars, zich uitputtend beijverd alles op plaats en tijd te controleren en de trekpoppen op hun eigennaam terug te brengen. De wens is alles kloppend te maken; van de Vader der Gedachten tot de burgervaders die denken door alle passanten eerbiedig gegroet te worden, maar zich zonder uitzondering deerlijk vergissen.
Door een gelijkbenige driehoek voor te stellen, die boven en onder de Liffey een perspectief naar zee opent, heb ik dat spel ogenschijnlijk meegespeeld. Maar wie dat op de plattegrond gaat controleren, zal meteen zien dat wandeling en rijtoer allebei boven de rivier, laten we zeggen op Europese bodem, plaatsvinden, waarna de machthebbers de Bosporus oversteken om Azië te veroveren. De start vindt bovendien niet op hetzelfde punt plaats: Conmees kerk ligt een heel eind van Phoenix Park, waar de poorten open gaan.
Kortom: Joyce laat geen constructie intact; hij verschuift, vertekent, laat gaten vallen, speelt vals, maakt fouten, monteert hard én zacht. Door zijn ironische verteller de weg te laten wijzen, is hij zelf lang niet steeds op zijn woord te geloven. Er is geen vaste grond onder de voeten van de Dubliners.
Clive Hart heeft in een aantal beroemde studies over hoofdstuk 10 schema's en routekaarten geproduceerd. Van minuut tot minuut kun je alle routes volgen. Maar in het uurwerk dat Joyce ons levert, gaat het niet Zwitsers toe. De radertjes draaien niet steeds conform de werkelijkheid. Wie daarop rekent, moet pas echt op zijn tellen passen, want de slotsom, de deling komt niet uit. De rekenmeesters verkijken zich. Hart wil ons diets maken dat de eenbenige zeeman tien minuten nodig heeft om van Eccles Street naar Nelson Street te benen. Inderdaad hebben wij bladzijden lang niets van zijn krukken vernomen, maar het is niet voorstelbaar dat hij zolang onder Molly's raam op één been is blijven staan, wachtend op nog meer verholen moois.
Als u ooit in Dublin komt, dat van vandaag of morgen, loopt u dan vooral de routes in het stadsplan na, maar vergeet niet op een ander plan af en toe een hink-stap-sprong te maken in het besef van onder het plaveisel de zee.
Welaan:
Where did I stop? Never stop? Continuarration! You're not there yet. I amstel waiting.
We staan op dierbare grond. Het Planetarium in Artis.
Doctor honoris causa H. Mulisch loopt om drie uur 's middags naar buiten. Hij kijkt gladweg op zijn gouden horloge, stopt het in de binnenzak van zijn superieure maatkostuum. Haalt een kranteknipsel te voorschijn, houdt dat tegen het licht.
Close-up: Algemeen Dagblad. Ulysses en de zon. En opeens was het of er een groot licht in hem werd ontstoken: hij begreep alles!
De ruimteveer filmde de zon. Het klimaat verandert. De zwarte gaten zijn geteld. Nu naar de Bijlmer, weet hij. De hypotheses over de ontdekking van de hemel toetsen en gelijktijdig eer betonen aan de plaats van de ramp. Doctor Mulisch H.C. blijft staan. Opent zijn kalfslederen aktentas, haalt paperassen te voorschijn.
Close-up: drukproeven.
| |
| |
Onhandig steunend op één been streept de geleerde schrijver De Westerbork door en krabbelt De Bijlmer ernaast. Was het in werkelijkheid niet De Glanerbrug? Meteoriet of vliegtuig, wat maakt het uit. Er is meer tussen hemel en aarde.
Doctor Mulisch H.C. verlaat Natura Magistra, nageoogd door drie volwassen alleslezers, die hij minzaam glimlachend en afstandelijk groet. Geen handtekeningen alsjeblieft. Wel beleefd blijven. Je zou ze in dit slechte klimaat nog eens nodig hebben.
Hij passeert Han Reiziger, die hem koddig groet vanachter de ramen van de VPRO studio. Hij groet terug. Aan de overkant zwaait een onbekende in Studio Plantage. Hij zwaait terug en slaat links af.
Voor de dinosaurussen achter het hek stuit hij op Majoor Boshardt. Ja, het gaat hem goed. Geen hartklachten meer. Met het leger geen problemen? Ja, de stad zit vol vullus. Geen opgeruimd staat netjes. De compost van de wereld. Zo is het.
Close-up: zijn hagelwitte mond als een Ster-spot. Verder langs de Plantage Middenweg.
Het aquarium lokt. En iets, dat met verstand en weten spot, verbergt zich in kunst'ge doorschijnendheid. Een kat loopt mauwend in de weg. Voor jou is hier niets te halen. Mriraoouw, quark. Een klas Barleanen wordt uitgebraakt. Water en vuur. Bolbliksems. Studiehoofden. Ja, hij stond nog steeds boven aan de lijst. Met rechte rug en in versnelde pas loopt hij op de Muiderpoort af.
Dansmeester Jack Bow loopt op het Leidseplein bijna de directeur van de stadsschouwburg in de armen. Een echte heer. Goed gekapt, fraai van snit, maakt de danser een diepe buiging. De directeur knixt uit de hoge. Een echte heer.
| |
| |
Is dat niet Tonny van der Horst? Zij schreed alsof zij nooit zou sterven, schreef Jany de stier van Bergen.
Doctor Mulisch H.C. neemt een pottertje van achter zijn pochet. Dochter van een kermisgast. Maar werkelijk, een vorstelijke gang. Het Tropenmuseum. Hoe nu? Mulisch denkt even, niet lang, aan de ramp in Cuba. Nee, ik ben datgene wat verandert. Dus is er voor mij geen verandering.
Nol Gregoor passeert op afstand. De geleerde schrijver neemt zijn hoge pet af en wordt gegroet. Griezelig hoor.
Rechtsaf naar het Ontleedkundig laboratorium aan de Mauritskade. Waar hij in betere tijden voor Orpheus speelde. Wanneer zouden die foto' van de zon gepubliceerd worden? Zit het klimaat in een dip of in de lift? Linksaf. Van Cuba naar de markt. Dapperstraat. Hij loopt er weer rond als vanouds, domweg gelukkig. Geen vuilnis, geen allochtonen. Door iedereen gekend en gegroet. De minstreel van het Leidsplein. Het zwarte licht net uit. Een man in het zwart, door hem niet gezien, kauwt op een strohalm.
De ruïne van een kerk. Alleen de toren nog. Geen beiaardier zal er ooit nog spelen. Ook het ziekenhuis weg. Geen hartklachten meer. Een wonderbare genezing burgers!
Met links in de Linnaeusstraat het Sportfondsenbad waar hij niets te zoeken heeft en in de verte het gasverd. station Victoria, waarvan hij het bestaan niet weet, stapt de vermoeide doctor Mulisch H.C. op lijn 9 die de stad uitrijdt.
Een niet gladgeschoren schaker, grootmeester, stapt op lijn 9 die de stad inrijdt. Doctor Mulisch H.C. stapt op lijn 9 die de stad uitrijdt. Net op tijd. Verkeersborden bij Franckendael waarschuwen plastisch voor reigerschijt. Hij gaat af als een reiger. Tegenover hem in de tram zit een broodmagere, onbe- | |
| |
holpen man. Een oude onbeholpen man staat op het ijs. H. Mulisch, alwetende schrijver lacht en tekent wezenloos iets aan. Gelijk een reiger op het ijs. Close-up.
Woonde Nescio hier niet? Insula dei.
Ik zal dus maar eens wachten tot uit onze beschaving zich eindelijk weer een edele onbevangenheid zal hebben ontwikkeld.
Nobele wilde. Bij het Ajax-stadion langs de Middenweg een opstootje van allochtonen. Ze verdringen zich om een geliefde voetballer. Is dat niet Heinde Davids? Hij weet het niet.
Hij wuift onbezonnen achter het raam, tikt. Niemand reageert. Schaapachtig.
Doctor Mulisch H.C. neemt in zijn rechterhand een drukproef. Close-up: onder een brede luifel stapten zij uit: Habana Libre. Hij verandert niets. Hij tikt. Zouden die jongens de proef willen posten in die vuurrode brievenbus. Te link. Bloedlink.
Onverbeterlijk.
Terzelfdertijd maar iets later vertrekt burgemeester Van Thijn, vergezeld door hoofdcommissaris en andere veelbesproken Amsterdamse kopstukken uit het Stadhuis. Gemotoriseerd.
Zij passeren rakelings de beroemde componist Peter Schat, die de Stopera betreedt met argwanend oog. De Vips groeten verheugd, Schat ziet ze niet eens rijden.
Het reisdoel is niet bepaald omschreven. Westgaarde misschien of Schiphol. Het betreft een laatste afscheid, een tocht door Amsterdam, dat hen eens hartveroverend tegemoet kwam, maar zich nu van de hoge pieten heeft afgewend.
Te pas en te onpas verheffen de autoriteiten zich, niet bewust van gevaar, op hun motor met zijspan. Vergeefs: ze trekken geen enkele aandacht.
De gevoelige film brengt trams in beeld die hun uitzicht blokkeren, opengebroken straten die voor oponthoud, omwegen en rellen zorgen. Een enkeling die zich uit de naad loopt om een glimp van de stoet te zien, maar ho maar.
Wat de deur dichtdoet, is de ontrouw van de camera: hij volgt niet meer de tournee. Het laatste beeld is dat van de beroemde Italiaanse dirigent Ricardo Chailly (niet te verwarren met een vroegere burgemeester, maestro in zijn vak, a fabulous artificer). De dirigent wipt een kapitale villa binnen, geheel buiten bereik van de begrafenisstoet.
In Ulysses 10 heeft Stephen Dedalus in het doolhofcentrum een Italiaans twistgesprek met Almidano Artifoni, zijn muziekmagister. Deze probeert hem ervan te overtuigen dat zangtalent verder reikt dat schrijverij.
Verder betekent hier dichtbij huis. Stephen doet er beter aan in Dublin te blijven. Maar we weten al dat hij the stream of consciousness zal volgen, de levensstroom.
Terwijl alle anderen om hem heen in het uitzichtloze labyrint niets menselijks van de verteller cadeau krijgen en wat dat betreft in de voetsporen treden van doctor, pardon van Vader Conmee, het eerste personage dat voor aap wordt gezet... ontmoet de jonge kunstenaar in spé twee misschien reddeloze, maar waardevolle Dubliners.
De balling Artifoni is de eerste: Human eyes. Een flard van binnen dat het poppenspel en de machinerie ineens doorbreekt.
Menslievende ogen in vertaling. Ik zie liever de close-up van menselijke ogen, waarbij het natuurlijk de vraag is of Ricardo daar model voor kan staan.
De tweede confrontatie vindt plaats met zus Dilly. Terwijl de andere dochters in huize Dedalus van hun armoe niet weten waar ze het moeten zoeken, al roerend in twee ketels op de vulkaan van het fornuis, één met hemden, één met soep vol brokken... koopt Dilly een tiendehands Franse grammatica en laat die haar geleerde broer zien.
Hij zal haar niet kunnen redden, hij is de branding in gedachten al voorbij. Maar wat hem dat kost:
Ze verdrinkt bijna. Knaging...
She is drowning. Agenbite. Save her. Agenbite. All against us. She will drown me with her, eyes en hair. Lank coils of seaweed hair around me, hy heart, my soul. Sait green death.
| |
| |
We.
Agenbite of inwit. Inwit's agenbite.
Misery! Misery!
Hij binnenkort in volle zee, zij in het moeras.
Triest! Triest!
Wee hem die vraagt waarom het Engels gelijktijdig bedroefd stemt en troost en de vertaling niet.
In tegenstelling tot het verhaal van Borgès, gebaseerd op een onwrikbare constructie, waarin de dood tenslotte aan zijn trekken komt, is de doolhof van Joyce, ondanks drijfzand, in beweging. En de oplossing ligt niet op een vast punt, op een mathematisch bepaald hoekpunt = windstreek, of zoals te doen gebruikelijk, in het middelpunt van de plattegrond, maar ver daarbuiten. Er wordt gevaren op een ander kompas.
Het léven van Stephen wordt in het vooruitzicht gesteld, niet de dood. De andere Dubliners zullen hun dagen in de stad moeten slijten, darrend door straten en stegen, over de brug komend zonder geld of leven. In dat opzicht is Dublin een dodenstad, waar zij geen goed heenkomen zullen vinden. Maar zij weten wel goed, heel goed, beter dan zelfs Ierse lezers de weg en kunnen er niet buiten.
Hoe de verteller ze ook steevast dood laat lopen, wij lezers zullen de ironie te boven komen, de stad voor altijd voor ogen zien, zelfs in het hart sluiten. Op afstand natuurlijk. Van Ostaijen deed het in Bezette stad, insgelijks een meesterwerk, ongeveer zo: vanuit Berlijn herbouwde hij het oorlogse Antwerpen, maakte dat zichtbaar en hoorbaar, alsof het in één adem verging en onvergankelijk werd.
Alles en iedereen beweegt in Joyce' dodenstad.
Alleen Leopold Bloom niet. Hij staat in het midden van de stad en hoofdstuk 10 als enige constant stil. Domweg gelukkig bij een boekenstalletje op zoek naar een softporno romannetje, in opdracht van zijn vrouw of moeder aarde.
En hij vindt het!
Zoete zonden.
Nee: Sweets of Sin.
Hij smaakt dat zoet der zonden, het laat zijn en ons vlees niet onberoerd.
Bloom de dagdromer slaagt waar geen balling, drop-out, tweebenige zeeman of vluchter in slaagt: stilstaan waar anderen over Liffey, Bosporus of Styx het heen en weer krijgen of het zeegat kiezen. Hij blijft staan waar hij staat en geniet.
Hij is in het hart van de stad en in onze transplantage kunnen we hem tegenkomen in de Oudemanhuispoort, of nog dichter bij de Amstel, op het Waterlooplein waar hij zegeviert.
Snuffelend in wegwerpboekjes die voor ons net zo belangrijk worden als Ulysses zelf. Eén ondeelbaar moment. Terwijl een strooibiljet, kome wat komt, op een rivier tegen de stroom in naar zijn bron in het onbestemde laagland zoekt, tegemoet gevaren door één of meer skiffs van Nereus.
Navigare non necesse est. Vivere necesse est.
| |
Nawoord
Het denken houdt voor de Dubliners niet over. Van tijd tot tijd laten zij een steek vallen (zoals hun vertaler, ooit uitgegeven en ongewijzigd herdrukt bij Van Gennip, kan beamen).
Waarvan akte vol berouw.
In hoofdstuk 10 kan iemand niet op de naam van een dode vader en een levende zoon komen. Dat is net zoiets als het bestaan van Vader en Zoon ontkennen.
Vanuit een keldergewelf, zijn neus vol stof, in het daglicht getreden niest hij:
Chow! ... Mother of Moses!
John Vandenbergh vertaalt deze hartekreet met Mozes op een houtvlot (denkend denkelijk aan onze spreekwoordelijke tante en een rieten mandje).
De nieuwe vertaling kiest voor Mozesmeiers... In mijn transplantage zou ik die kreet over het Jozef Daniel Meyerplein kunnen laten galmen.
Ik zie ervan af.
Mozes Mina als eindshot.
|
|