Peter Yvon de Vries
Te zien of niet te zien
Over de ‘vlektheorie’ van T. v. Deel
Taal en beeld zijn water en vuur, water kan vuur doven maar vuur kan water doen verdampen, en alleen wie heel graag wil, zoals T. van Deel met zijn ‘vlektheorie’, meent dat versmelting mogelijk is en dat het woord Beeldgedicht geen paradox is. De Vlektheorie is een gammel vehikel, het Trouw-artikel uit 1991 waarin Van Deel haar ontvouwde blinkt uit door misvattingen, iriserende tegenstellingen en intrigerende conclusies. Omdat het artikel met de titel ‘Er is alles in de wereld’ niet alleen hier, licht vermeerderd en veranderd, is afgedrukt maar ook wordt opgenomen in de dit najaar te verschijnen essaybundel Als ik tekenen kon, gaat de tekst maar eens onder het mes.
In de eerste alinea stelt Van Deel: ‘Een vlek is zowel het begin van iets als het einde, vanuit de vlek kan een heleboel gaan gebeuren, maar in de vlek kan zich ook van alles hebben teruggetrokken. Een vlek is een vat vol tegenstrijdigheden, kiemcel en doofpot tegelijk.’
Uit Luceberts gedicht Vlek als levenswerk, met de regel ‘niets beter dan in het teken van deze vlek’ distilleert Van Deel: ‘uit het gedicht kan worden opgemaakt dat het het beste is om kunst te maken die in het teken staat van de vlek.’
So far so good.
Van Deel: ‘Een beproefde manier om de twee kunsten op elkaar te betrekken, is zeggen dat poëzie “beeldend” is en de kunst “literair”. Het is een weinig nauwkeurige aanduiding, die bovendien iets vervelend circulairs heeft: alles hangt met alles samen en voor je het weet is dichtkunst eigenlijk schilderkunst en andersom.’
Het frapperende is dat de Vlektheorie van toepassing lijkt te zijn op Lucebert, hij is immers letterkundige en beeldend kunstenaar, maar hij heeft diverse keren verklaard poëzie en schilderkunst als twee verschillende grootheden te zien. Los van die uitspraak rijst er een nieuw probleem: staat alle beeldende kunst in het teken van een vlek? Of zoals de Zandvoortse cultuurfilosoof Kees Fens onlangs te berde bracht: ‘De beeldend kunstenaar doet iets met zijn handen. Wat een vrijheid! Eindelijk het verlossende woord neerschrijven, dat kan een grote voldoening geven. Maar hoeveel groter moet het plezier zijn dat het trekken van een lijn geeft.’
Het cruciale verschil tussen taal en beeld schuilt in de stelligheid, beeld laat zich niet vervoegen zoals taal. Taal is loops en eenvoudig te slopen, woorden kunnen worden omgedraaid en betekenen vaak ook nog iets; een schilderij of tekening is niet om te draaien.
De portee van de regel ‘niets beter dan in het teken van deze vlek’ verwijst naar het onaantastbare en niet zelden onaanzienlijke karakter van een vlek die niets voorstelt behalve zich zelf - vind maar eens een substantief zonder betekenis.
‘Kunst als vrijplaats, als rondedans van alle denkbare tegendelen. Zo ziet Lucebert het zelf en het is deze volstrekte vrijheid die hij in de wereld maar zelden tegenkomt en dus in de kunst uitspeelt,’ stelt Van Deel. Schrijvers en literaire critici weten dat ze zijn gebonden aan grammaticale regels en semantische kaders, beeldend kunstenaars trekken zich nergens iets van aan - behalve van hun hoogstpersoonlijke regels en kaders.