schoengepoetste; een soort intellectuele Pessoa in de dorpskroeg; armoe; een bij gebrek aan klanten in slaap gevallen groentenmarskramer, dansende, niet al te mooie volksvrouwen. Ik denk dat Lucebert meer voor stevigheid is dan voor schoonheid. Een kinderziekenhuis met twintig driejarige weesjes op de voorgrond, medisch personeel op de achtergrond, een pompoenenverkoper met een soort EEG-berg van duizenden pompoenen achter zich, hij probeert ongelooflijkheid te verkopen, een dichter als het ware.
Twee ars poeticale foto's. Eén: een hele donkerzwarte. Een café? Middenin de foto troont in elk geval een veertig-plus-vrouw, sjaaltje door het haar, één hand in rokzak, de andere vijfklauwens naast haar lichaam ter ondersteuning van iets wat ze zegt of roept naar iemand die niet meer op de foto kon. Het is alweer geen mooie, maar een mooi geweeste vrouw, het is haar vitalisme dat mooi blijft. Ze zegt waarschijnlijk zoiets als ‘Fuck You’, maar dan in het Bulgaars, en in elk geval zonder het te menen, de foto is zo donker dat het niet eens duidelijk is of ze tanden heeft - maar wel veel praats. O, o, wat een wijf, wat een vulgaire volkse adel, daar in die steenkoolmijn-achtige vreugdeloze belichting. Dat is pas creativiteit, een middelbare vrouw die zichzelf heeft opgedolven uit haar omgeving, uit haar verleden, uit het niets. Die na de oorlog geheel op haar eentje haar wederopbouw heeft volbracht. Of misschien nog juister: die vindt dat ze helemaal niet wederop-gebouwd hoeft te worden, gemaquilleerd tot iemand anders, maar dat ze daar, koket in al haar afbraak, recht van bestaan heeft. Jaja, die vitaliteit waarin alles mag, dat zal wel Luceberts ars poetica zijn. Een nieuwe schoonheid, uit afbraak en onorthodoksie geassembleerd.
De foto is echter pas subtiel door wat zich links net niet buiten het vizier heeft kunnen houden: deftige man. Slechts half in beeld, met afhangende sigarethoudende hand, waarvoor de sigarethoudende hand van nog een andere, even deftige man. De absolute stijfheid, contrasterend met. Het is een foto die je verplicht om lang te kijken, om vrij letterlijk in duisternis op zoek te gaan naar betekenis.
De tweede foto is een wonder van op het eerste gezicht verkeerde, op het tweede gezicht superieure cadrage.
Kinderen, vier meisjes, uit vogelperspectief gefotografeerd. De middelste, vijf jaar, doet wereldwijs, ogen dicht, wegwuiverig gebaartje: ze studeert voor madam. Links van haar - nouja, kijk maar naar de foto, dat spaart woorden - twee zusjes die elkaar met een pesterige, grimmige vrolijkheid in beeld willen duwen, rechts nog een heel ander gewoon lacherig halfbloedje met nog juist één oog mee in beeld. Lucebert lijkt haar tweede oog nèt gemist te hebben. Maar linksboven heeft hij op dezelfde manier een oog gemist. Uiterst links en uiterst rechts telkens een meisje dat er maar met één oog op kon. Twee keer een oog gemist: het is van een superieure onhandigheid. Vier meisjes met samen zes ogen, het is een fascinerende ogensymfonie. Ars poeticaal vertaald is het een poging om onvolmaaktheid meer te laten zeggen dan volmaaktheid ooit zou kunnen.