Bertien Dijkstra
Inhaalmanoeuvre
‘Wolf?’ vroeg de vrouw verbaasd. ‘Ik had gehoord dat ze Marijke heette.’
‘Ja ja,’ zei hij ongeduldig, zei hij op van de zenuwen. Hij wilde dat ze hem niet zo aanstaarde met die wanhopig opengesperde ogen. Dat ze haar kop hield, dat wilde hij. Daarna zou hij zoetjesaan achteruitlopend, op verstrooide manier hier en daar een stukje weekendbijlage doorbladerend, afstand kunnen scheppen. Maar ze draaide zich abrupt om naar het aanrecht en begon met een houten lepel in een beslagkom te roeren. Dus liep hij gewoon de keuken uit.
In de gang hoorde hij haar roepen. ‘Wolf?’ riep ze.
‘Prinses Christina heette vroeger toch ook Marijke!’ schreeuwde hij en nam de trap met twee treden tegelijk.
In zijn werkkamer stelde hij orde op zaken. Het artikel voor De Groene, zo goed als voltooid, stopte hij in zijn schoudertas. Achterberg en De Vries legde hij in de partiturenkast, waar hij alleen de sleutel van had.
‘Als je nu weggaat, ga ik dingen op je kamer verscheuren,’ had ze vorige week gezegd. Hij was toch gegaan en toen hij terugkwam bleek alles nog onaangeroerd. Maar het was beter geen risico's te nemen.
Hij hijgde een beetje, hij werd wat kortademig de laatste tijd. Van liefde, van woede en omdat hij de vijftig ruimschoots gepasseerd was.
De vrouw beneden klitte als een bloedzuiger in zijn vel. Straks zou hij uitgeput in de trein zitten met een lange reis voor de boeg. Daarna het station uit, rechtsaf en dan de eerste straat links. Hij had de sleutel van het verveloze studentenhuis aan zijn sleutelbos hangen. ‘Dan hoef ik niet op te staan,’ had Wolf gezegd, ‘dan kan ik het bed warm houden.’
Aan het begin van het nieuwe seizoen was ze met de viool onder haar arm achteloos zijn orkestklas binnengeslenterd. Lange armen, lange benen. En dito tenen, maar dat wist hij nu pas. Als hij zich vermoeid van haar losmaakte, zwetend naast haar lag uit te blazen, legde ze een koele arm, zacht als zijde, om hem heen.
‘Blijf nou,’ mokte ze, ‘blijf bij me. Je geeft toch niks meer om dat mens.’
Nadat hij zich haastig had aangekleed stond ze met de voordeur in haar hand en zei met een strak mondje: ‘Het wordt tijd dat je een keuze maakt.’ Dat had ze uit de Bouquetboekjes die overal in haar kamer rondslingerden. Het Wolfje speelde fabelachtig viool, maar daar bleef het dan ook bij. Wolf was niet slim, maar ze had vlijmscherpe, witte tandjes en moest nog twintig worden.
‘Meisje van me,’ mompelde hij terwijl hij zijn fiets uit het schuurtje haalde. Hij was nu niet meer moe en trapte even later gelijkmatig door stille, bosrijke lanen. De vrieskou voelde hij nauwelijks en in de verte begon het licht te worden. Hij hield ervan de eerste trein te nemen. Zijn lessen begonnen om half elf. Daarvoor was er de warmte van Wolfs bed, het vorstelijk ontbijt bestaande uit een oude boterham met kaas en een kopje lauwe thee.
Hijgend en puffend fietste ze opeens naast hem. Stoom uitstotend riep ze: ‘Ik ga met je mee vandaag!’
Hij hield in, zij ook. Hij trapte als een bezetene, zij ook.
In de trein stond hij op en liep naar een andere coupé.
‘Laat dat,’ zei ze, ‘je kunt die trein niet uit en ik volg je op de voet.’
Waarom ze hem dit aandeed, vroeg hij. Waarom ze hem niet met rust liet. Er waren dingen die hij moest doormaken. Ja, natuurlijk hield hij van haar, maar met Wolf was het anders.
Ze zweeg en keek met grote ogen stil en onverzettelijk uit het raam naar het voorbijschietende landschap. Hij zag de grijze strepen in het ongekamde zwarte haar en wist de zachte, overbekende huid onder haar verschoten jas, de versleten kleren waar ze niet om gaf. De rimpelingen in het vel van haar buik die onbeweeglijk bleven onder zijn gehaaste aanrakingen, de ogen die trouw in de zijne bleven kijken. Al jaren.
Ze wilde meer. Hij zou niet weten wat.
‘Je zou me altijd nog eens het conservatorium