Robert-Henk Zuidinga
Taal in Letteren
Olaf J. de Landeil hoort tot de opmerkelijkste figuren in de Nederlandse bibliotheek. Ik zeg met opzet ‘bibliotheek’ en niet ‘literatuur’, want zo goed als zijn werk vertegenwoordigd is in de openbare leeszalen, zo onvindbaar is zijn naam in encyclopedieën en de letterkundige handboeken; daardoor blijven velen verstoken van de wetenschap dat achter dat enigszins Scandinavisch klinkende pseudoniem de naam Jan Bernard Wemmerslager van Sparwoude verborgen wordt. Opmerkelijk is hij met name vanwege de titels die hij voor zijn romans bedacht. Want Het klooster van de lichtgroene paters en De gouden navelstreng, Met hermelijnstappen en De dief stelen mogen op z'n minst opmerkelijk genoemd worden.
De boeken van De Landell, althans hun titels, zijn mij blijven boeien sinds ik daar als kind enkele exemplaren van in de boekenkast van mijn ouders zag staan. Ave Eva heb ik altijd gekunsteld gevonden en De appels bloeien valt in biologische onwaarschijnlijkheid in het niet bij Het bloeien van de porseleinboom. (Dat vormt, samen met De kroon van de porseleinboom en De porseleinen spiegel, de ‘Porseleinboom-trilogie’, die als ondertitel Kroniek van het geslacht Tacoma van Oenstra en hun familiebezit, de porseleinfabriek, beschreven van 1842-1968 heeft.) Maar zelfs dat geheel, welhaast een novelle op zich, verbleekt bij De Landells zekerste greep: De kantélen kantelen. Verrassend maar wel gewaagd, anders en toch verwarrend.
Het is maar weinigen gegeven in hun titel onbegrijpelijkheid en uitnodiging te verenigen: Dood weermiddel (1976) van F.B. Hotz en Zee geheel wit (1984) van Dick Schouten horen tot de spaarzame voorbeelden uit de recente Nederlandse letteren.
De vraag is aan welke voorwaarden een titel hoort te voldoen. Moet hij de belangstelling van een potentiële lezer(es) zien te grijpen of moet hij allereerst de lading dekken? Moet hij in zo min mogelijk woorden de inhoud zo volledig mogelijk weergeven of kunnen boek en titel volstrekt los van elkaar staan?
Gerard Reve heeft zich over boektitels uitgesproken in enkele brieven aan Ab Visser. Die zijn, onder de beloftevolle noemer ‘Hoe je het moet doen’, verschenen in Het Lieve Leven (1974). In de brief van 7/8 maart 1972 noteert Reve, in reactie op Vissers aankondiging dat diens nieuwe boek Wat moet ik ermee zal heten,
allerlei (...) terzake de deugdelijkheid & ondeugdelijkheid van boektitels. Een titel moet het boek als een symbool, of in ieder geval als een samenvatting, vertolken, maar die samenvattende vertolking moet degene die de titel ziet of leest of hoort lezen bovendien een aangename, tot kopen stimulerende gewaarwording geven. (...) Kijk, de schrijfster (of dichteres, of allebei, of geen van beide) Nel Noordzij, of misschien was het iemand anders, daar wil ik van af zijn, die publiceerde een boek of roman onder de titel: Het kan me niet schelen. Ik heb naderhand nooit meer van dat boek vernomen, behalve dat L.Th Lehmann het met niet meer dan drie woorden besprak: ‘Mij ook niet. (w.g.) L.Th Lehmann.’ (...) Nu wil jij een boek noemen: Wat Moet ik Ermede? Maar als jij het al niet weet, hoe moet de lezer er dan uitkomen? Negatieve titels zijn verkeerd (...).
Ik wil het nog veel sterker stellen: een slechte titel maakt het boek onleesbaar. Ik bedoel: je proeft wat op het menu staat, & niet wat er in werkelijkheid allemaal inzit. Een goed boek met een echt notoor slechte titel, dat wordt door die titel vrijwel ontoegankelijk. De Avonden, dat suggereert iets: wat zou je in die (vrije) tijd kunnen uitspoken? Maar Werther Nieland, dat koopt geen mens. Op Weg Naar Het Einde wederom wel, want de mensen denken op weg kom je van allerlei geils tegen, & kun je met je eigen of een ander zijn einde iets uitvreten. Nader Tot U, dat belooft ook een hoop. Wie is die U?
Nog een auteur met een weinig gelukkige hand van titels kiezen, is Theun de Vries (die door Reve, in een van die brieven aan Ab Visser,