| |
| |
| |
J.F. Vogelaar
Bezette literatuur
Kafka na Levi
Voor een Italiaanse reeks waarin schrijvers door schrijvers vertaald werden, heeft Primo Levi Der Prozess van Franz Kafka vertaald, ongetwijfeld daartoe uitgenodigd omdat men een zekere affiniteit veronderstelde; Levi zelf dacht daar anders over, zijn liefde voor Kafka kwam, naar hij zelf zei, angst en afwijzing nabij.
‘Men kan zich ook aangetrokken voelen door iemand die erg van ons verschilt, juist omdat hij dat doet,’ schreef Levi in een kort opstel, ‘Kafka vertalen’ (vertaald in de bundel De spiegelmaker), waarin de verschillen breed worden uitgemeten. Terecht naar mijn idee; ik zou zelf Levi ook niet gauw met Kafka op één lijn hebben geplaatst, al was het maar omdat je daardoor algauw uitkomt bij een lectuur van Kafka als profetisch auteur, die het totalitaire systeem, het concentratiekamp en de massamaatschappij in parabelvorm zou hebben voorzien. De vergelijking tussen Kafka en Levi is dan alleen sluitend te krijgen door Levi tot een auteur te maken die in het kampleven diezelfde wereld beschreven heeft, waarin allen in oorlog zijn met allen en het gedrag van de enkeling afhangt van uiterlijke omstandigheden en niet van de eigen wil. Kafka en Levi hebben op z'n minst met elkaar gemeen dat ze juist niet uitgaan van een sociaal darwinisme, welk deterministisch gedachtengoed heeft geculmineerd in het vernietigingskamp.
Verschillen zijn er tussen beide auteurs genoeg - mijn vraag zal zijn welke verschillen voor een goed begrip van Levi's werk van belang zijn èn of die wel dezelfde betekenis hebben als Levi er zelf aan hecht. Hij is daarin heel expliciet. Zo merkt hij over het even mechanische als beschamende einde van K. in de door hem vertaalde roman op: ‘Het is een adembenemende passage. Ik als overlevende van Auschwitz zou die nooit geschreven hebben, of nooit zo: uit onmacht en gebrek aan fantasie, zeker, maar ook uit een zekere schaamte voor de dood die Kafka niet kende of, als hij die kende, afwees; of misschien uit gebrek aan moed.’ Dat is duidelijke taal, beslist van toon, maar wat Levi er precies mee beoogt is minder doorzichtig. Een eerdere formulering geeft al evenzeer te denken: ‘Welnu, ik houd van Kafka en bewonder hem omdat hij schrijft op een manier die voor mij volledig onmogelijk is.’ Het voegwoord bezweert gemengde gevoelens en roept vragen op; het ‘onmogelijk’ is dubbelzinnig.
| |
Van het duister naar het licht
Levi mist de valse bescheidenheid om met dat laatste een verschil in kwaliteit of een onbereikbaar ideaal te bedoelen. De uitleg van zijn tweeslachtigheid houdt, hoe omzichtig ook verwoord, een regelrechte afwijzing van Kafka's literaire werk in of op z'n minst van zijn benadering. Tussen hen in staat de dood, is Levi's constatering, om precies te zijn: de dood van Auschwitz die Levi bespaard is gebleven èn de schaamte die daarmee gepaard ging, met de massale vernietiging en de ontsnapping eraan (Als dit een mens is, dan heeft het maar weinig gescheeld...). Je kunt ook zeggen dat Levi van Kafka gescheiden wordt door zijn houding ten opzichte van het leven en de samenleving, welke instelling hier slechts terzake doet voorzover ze hun literaire werk betreft, voor beiden toegespitst in de keuze tussen leven en schrijven.
Het verschil in benadering wordt door Levi als volgt gekarakteriseerd:
In mijn schrijven, of ik dat nu goed of slecht doe, mij ervan bewust ben of niet, heb ik altijd geprobeerd om van het duister naar het licht te komen, zoals (...) een filterpomp dat zou kunnen doen, die troebel water aanzuigt en dat gezuiverd uitstoot: al is het misschien wel steriel geworden. Kafka volgt de tegenovergestelde weg; hij ontwikkelt zonder ophouden de hallucinaties die afkomstig zijn uit ongelooflijk diepe lagen, en filtreert die nooit. De lezer voelt ze krioelen
| |
| |
van kiemen en sporen: ze zijn drachtig van diepgaande betekenissen, maar hij krijgt nooit hulp om de sluier te verscheuren of erachter te loeren om te zien wat hij verbergt. Kafka raakt nooit grond, hij wil je nooit de kluwen met de draad van Ariadne in handen geven.
Is het waar wat Levi hier beweert? Ja en nee: het klopt maar ten dele en is juist daarom als categorische stelling eenzijdig. Daarbij bezondigt Levi zich aan dezelfde wisseltruc als menig recensent wanneer hij ‘deze lezer’ vervangt door ‘de’ lezer. Hier spreekt een geïrriteerde lezer, dat is het minste wat je ervan kunt zeggen, maar dan nog is de vraag wat de bron van zijn irritatie is.
Eén ding wil ik al wel zeggen: als Levi het verschil tussen hem en Kafka meteen als tegenstelling formuleert, wordt dat voor een niet gering deel in de hand gewerkt door de beeldspraak. Hij ontleent die aan de techniek, wat echter niet wegneemt dat er, gewild of niet, een oude tegenstelling in meespeelt - die van duister en licht, een sinds de Grieken met morele, filosofische of zelfs religieuze bijbetekenissen beladen begrippenpaar. De optische metafoor van donker en licht ligt eveneens ten grondslag aan de opposities onwetendheid en inzicht (verlichting), chaos en orde. Voor Levi lijkt die tweedeling boven elke twijfel verheven, gezien zijn onwankelbare vertrouwen in rationeel, analytisch denken en zijn eis van helderheid in het schriftelijk taalgebruik.
| |
Vernietigend oordeel
In Levi's werk is ‘duister’ een sleutelbegrip - al sluit het woord nadere uitleg soms eerder af dan dat het toegang verschaft -, een noemer voor alles wat hem angst of afkeer inboezemt: het dierlijke, irrationele, leugenachtige, krankzinnige, ziekelijke, het antileven. In de zojuist aangehaalde passage zijn woorden als troebel en zuiver, verward en transparant, diep en helder, versluierd en zichtbaar Varianten daarvan.
Zijn oordeel over Kafka valt, tenminste wat toon betreft, milder uit dan de harde uitspraken in zijn opstel ‘Over duister schrijven’ (eveneens in De spiegelmaker) over Ezra Pound, Georg Trakl en Paul Celan. Botweg staat daar: ‘Het is geen toeval dat de twee minst begrijpelijke Duitse dichters, Trakl en Celan, allebei zelfmoord hebben gepleegd.’ Duister stelt Levi in dat verband gelijk aan het onvermogen tot logisch denken, een teken van ziekte of erger. Wanneer hij vervolgens het levensvijandige van hun poëzie terugvoert op hun persoonlijk lot en dat van hun generatie, mag dat zijn oordeel verzachten, de veroordeling van hun literaire werk is er niet minder streng om, getuige de volgende uitspraak:
Ik vind dat Celan als dichter veeleer overdenking en medelijden dan navolging verdient. Zo hij al een boodschap heeft, gaat die verloren in de ‘ruis’: het is geen mededeling, het is geen taal, of hoogstens een duistere en verminkte taal, precies als van een stervende; en hij is alleen, zoals wij allemaal in ons stervensuur alleen zullen zijn. Maar aangezien we in ons leven niet alleen zijn, moeten we niet schrijven alsof we alleen zijn. We hebben een verantwoordelijkheid, zolang we leven: we moeten instaan voor wat we schrijven, voor ieder woord, en zorgen dat al onze woorden doel treffen.
Als dit door een ander dan Levi geschreven was, zou ik het een harteloze, botte en kortzichtige redenering hebben gevonden. Terwille van de sociale verantwoordelijkheid van de schrijver vervalt het principiële onderscheid tussen literaire vorm en omgangstaal: wat verfoeilijk is in het leven, maar er onvermijdelijk bijhoort, dient uit de literatuur geweerd - is dat nu haar zuiverende functie?
Ook ten aanzien van Kafka verzacht Levi het vernietigende oordeel over het werk ogenschijnlijk door begrip en zelfs medelijden te tonen voor de persoon van de schrijver, die hij zonder meer met zijn personages vereenzelvigt. Een van Kafka's wonderlijkste schepsels, de in een stuk ongedierte veranderde Gregor Samsa, is in Levi's ogen een en al lijdend voorwerp: ‘veranderd in een onhandig en hinderlijk insekt, door iedereen gehaat, wanhopig alleen, stompzinnig, niet in staat tot communiceren en denken, alleen nog maar tot lijden.’ Dat is een
| |
| |
opmerkelijke lectuur van De gedaanteverwisseling; Levi moet een totaal ander verhaal gelezen hebben dan ik ken. Niet één van al deze kwalificaties gaat voor het verhaal op. Hooguit is waar dat het dier niet kan communiceren, maar ook dat alleen naar de maatstaf van zijn familieleden; afgezien van de taal - die anderen alleen maar niet verstaan omdat ze er geen oor voor hebben - vindt er voortdurend een uitwisseling plaats, en de van gedaante veranderde Gregor Samsa mist niets van wat zijn huisgenoten zeggen. Ook denken kan hij nog steeds, hoe verward het ook wordt, hij denkt zich bijna letterlijk dood; uit liefde voor zijn naasten besluit hij dat het voor allen maar beter is dat hij verdwijnt. Van wanhoop is geen sprake, niet eens van wanhopige eenzaamheid. De voornaamste zorg van het stuk ongedierte is dat hij zijn omgeving zo min mogelijk tot last is, en hij heeft maar één wens: niet door zijn naasten verstoten te worden.
| |
Rolverwisseling
Twee projecties gaan in Levi's interpreterende samenvatting een verbinding aan, met als gevolg deze rolverwisseling: in Gregor Samsa drukt Kafka zijn eigen isolement uit (de hoofdpersoon staat voor de auteur) en in het stuk ongedierte ziet men de (net als het kampslachtoffer) tot dier verlaagde, nog alleen maar lijdende mens gesymboliseerd (een mens staat voor de mens). Het is dan niet verwonderlijk dat Levi Kafka's verhaal uitsluitend in psychologische zin interpreteert en dat bovendien in negatieve, zelfs diskwalificerende bewoordingen, terwijl nu juist voor Kafka typerend is dat hij in zijn verhalen zelden of nooit oordelen over zijn figuren uitspreekt, evenmin als de personages zelf uitspraken doen.
Franz Kafka in 1922
Het is als met de humor in Kafka's werk: die bestaat niet uit de geestigheid van de personages of het commentaar van de schrijver, maar de situaties zijn komisch, vooral door de discrepantie tussen het optreden van de figuren èn de instanties en omstandigheden waarmee ze te maken hebben. Dezelfde ongerijmdheid maakt Kafka's figuren tragisch, ze lijden niet maar hebben hebben wel van alles en nog wat te lijden. Als ze naar iets op zoek zijn, is hun eerste zorg te weten wat ze eigenlijk zoeken en of het wel bestaat - aan lijden komen ze niet eens toe, ze hebben het te druk met uit te vinden wat hun nu eigenlijk overkomt. Het is daarom nog maar de vraag of er in Kafka's verhalen zoveel slachtoffers voorkomen als Levi veronderstelt. Hij ziet in Kafka's figuren afspiegelingen van een schrijver die niets te lachen heeft, omdat hij alleen nog maar lijdt.
Daarbij krijg ik de indruk dat in Levi's bewoor - dingen minder medelijden dan afgrijzen doorklinkt. Zijn liefde voor Kafka noemt hij tweeslachtig, ‘zij komt angst en afwijzing nabij.’ Kafka geeft hem het gevoel als ‘voor een dierbaar iemand die lijdt en jou vraagt om hulp die je niet kunt geven,’ met als gevolg dat
| |
| |
medelijden in afkeer omslaat. In beide gevallen betekenen de gevoelens ten aanzien van Kafka's werk een volledige miskenning ervan - door zijn personages uitsluitend als slachtoffers te beschouwen en hun verhalen in psychologisch, dat wil zeggen in realistisch perspectief te interpreteren. Op z'n minst wordt een feit veronachtzaamd dat het meest voor de hand ligt en misschien wel daarom zo gemakkelijk vergeten wordt: dat een verhaal geschreven is - als er stof aan de werkelijkheid is ontleend, dan is die verwerkt tot tekst. Een lectuur die met deze transformatie geen rekening houdt, leidt praktisch altijd tot misverstanden.
In het schrijven van Kafka is zelfs een dubbele transformatie werkzaam. Eén die de belevenis terugbrengt tot haar kern - hoewel vrijwel elke tekst op een biografisch feit valt terug te voeren, is elke anekdote uitgewist; van dat proces laat het dagboek diverse tussenstadia zien. De andere is dat uit de beleving geen morele maar technische consequenties worden getrokken: in Kafka's literaire werk vind je nergens een universele boodschap, zozeer is de inhoud meteen in vorm omgezet. Levi's op herkenning gespitste lectuur is daarom vooral een literaire vergissing, des te pijnlijker zou ik denken.
‘In Kafka's literaire werk vind je nergens een universele boodschapy zozeer is de inhoud meteen in vorm omgezet.’
| |
Communicatie
Angst en afwijzing - Levi wijst het werk van Kafka af, omdat het hem bang maakt. Zo heftig reageert een schrijver doorgaans niet op een werk dat ver van hem afstaat, hem niet raakt en dus onberoerd kan laten; zo gebeten reageert iemand door iets dat nabij is, te nabij, iets waarvoor hij bang is, zeker wanneer hij zichzelf er in herkent: er is in Kafka's verhalen iets dat Levi te na komt - hij kent het van zichzelf, uit eigen ervaring, maar hij staat het zichzelf niet toe, alsof hij bepaalde wensen of gevoelens als ongewenst en gevaarlijk censureert. Maar ik moet oppassen niet zelf te gaan psychologiseren.
Laat ik daarom uit het rijtje kwalificaties voor het stuk ongedierte in De gedaanteverwisseling het woord nemen dat blijkbaar voor Levi het zwaarst weegt: communicatie. Het staat ook in het al eerder genoemde stuk over ‘Duister schrijven’ centraal - op een toon die geen tegenspraak duldt stelt Levi daar: ‘het schrift dient om te communiceren (...) en wie door niemand wordt begrepen geeft niets door.’
‘Communiceren’ is de titel van een heel essay in Levi's laatste bundel De verdronkenen en de geredden. Daarin keert hij zich fel tegen de volgens hem in de jaren zeventig in zwang zijnde term ‘incommunicabiliteit’. Omdat hij in het midden laat welke filosofen en schrijvers hij bedoelt, valt moeilijk uit te maken in hoeverre we met een grove karikatuur te maken hebben als Levi beweert dat met die term ‘incommunicabiliteit’ (het woord alleen al!) ‘een nooit ontbrekend ingrediënt van het menselijk bestaan,’ een existentieel tekort van de mens, een teken van zijn onverbeterlijke een - zaamheid wordt aangeduid.
Opmerkelijk is ook hier weer het gemak waarmee Levi woorden als ziek en gezond in de mond neemt, terwijl hij gewoonlijk toch zo gevoelig is voor besmette termen. ‘Communiceren kan en moet, afgezien van pathologische gevallen (...) De weigering om te communiceren is zondig: biologisch en sociaal zijn we gemaakt om te communiceren, met name in de hoog ontwikkelde, nobele vorm van de taal. Alle mensenrassen spreken; geen enkele niet - menselijke soort kan dat.’
Ik haal Levi's artikelen zo uitvoerig aan, niet om tegenover zijn beweringen mijn mening te plaatsen, meer vanwege de in het oog springen- | |
| |
de heftigheid van zijn bewoordingen. Om voor de pertinentie van Levi's uitlatingen begrip te hebben, zul je toch eerst de beweegreden van die heftigheid dienen te begrijpen. Er is alle reden te veronderstellen dat de aversie van de modieuze ‘incommunicabiliteit’ dezelfde oorsprong heeft als de woede jegens de duistere dichters en de zonder filter uit diepe lagen puttende Kafka. Het proces noemde hij in een gesprek met Germaine Greer ‘ziekteverwekkend’, toen hij de vertaling af had was hij in een diepe depressie terechtgekomen die zes maanden duurde.
| |
Angst en wantrouwen
Als een lezer een tekst niet begrijpt, ligt dat aan de auteur. Dat klinkt boud, ook al heeft Levi het over de bereidwillige of zelfs de ideale lezer. Maar over welke auteur heeft hij het? Ik kan mij, wanneer Levi de auteur verantwoordelijk stelt voor eventueel onbegrip, niet aan de indruk onttrekken dat hij uiteindelijk de literatuur als zodanig op haar nummer zet en haar impliciet het schrijven uit bittere noodzaak als voorbeeld voorhoudt: het relaas van de overlevende. En hij heeft volledig gelijk dat diens woorden zwaar teilen als het om communiceren gaat, niet alleen omdat hij in het kamp ervaren heeft hoe dodelijk het ontbreken of verbreken van communicatie kan zijn en hoezeer de taal verminkt werd, maar vooral omdat de grootste angst was, al in het kamp en uiteraard daarna, dat niemand de ooggetuige op zijn woord zou geloven. Het kon haast niet anders dan dat deze schrijver zijn lezer naar de ogen zag en voor elk misverstand al bij voorbaat de schuld bij zichzelf zou zoeken. Want stel je voor dat de lezer, door de vorm van de getuigenis oftewel om oneigenlijke dat wil zeggen niet-inhoudelijke redenen, zou afhaken voordat de schrijver zijn verhaal heeft kunnen doen! Vandaar de doodsangst van de schrijver duister en onbegrijpelijk te worden gevonden. Niet gehoord worden betekende immers dat alles voor niets doorstaan zou zijn. Die angst - dat de schriftelijke getuigenis niet herkend, dus niet begrepen en verbreid zou worden - stemde Levi zo wantrouwend ten aanzien van een literatuur die naar zijn mening al te lichtvaardig met haar middelen omspringt, temeer wanneer zij de natuurwet van de communicatie overtreedt.
In het geval van Paul Celan heeft hij in zekere zin nog met een gelijke te maken, en zelfs hem valt hij hard. Hoeveel meer dan niet de literatuur waarin woorden als dood, honger, kou, pijn, vernedering, schuld, schaamte enzovoort gebruikt worden, zonder de garantie dat de schrijver zelf - al of niet uit eigen ervaring - weet wat die echt betekenen? Over de authenticiteit beslist de werkelijkheid, die tevens de maatstaf voor het waarheidsgehalte van een tekst wordt, uiteraard voor berichten en documenten maar eens te meer voor fictie.
Het heeft er veel van weg dat Levi als het om het concentratiekamp en de massavernietiging gaat, alle literatuur onmogelijk acht, ofschoon hij dat bij mijn weten nooit met evenzoveel woorden heeft gezegd; zeker is dat hij zichzelf bij dit onderwerp geen esthetische middelen en gevoelens toestaat. Of laat ik voorzichtig zijn: bij dit onderwerp mag het literaire aspect niet overheersen. Ook Levi maakt in Is dit een mens natuurlijk gebruik van allerlei literaire technieken, maar nooit zou hij hebben toegegeven - hebben mogen toegeven - dat het boek daaraan misschien wel al zijn kracht ontleent.
| |
Dilemma
Zo vreemd is die terughoudendheid ook weer niet. Heeft immers niet iedereen, en de literatuurbespreker wel in het bijzonder, een zekere huiver om oorlogsverhalen en berichten van slachtoffers en ooggetuigen op hun literaire kwaliteit te beoordelen, laat staan te veroordelen, zoals er ook altijd mensen zijn geweest die het ongepast vinden dat er voor de verwerking van zulke extreme ervaringen uitgesproken literaire vormen worden gekozen. Literatuur wordt dan kennelijk gezien als versiering, vrijblijvende vormkunst, verzonnen werkelijkheid, het tegendeel van echt. Of anders gezegd: de esthetiek dient ondergeschikt te blijven aan de ethiek. Ook als je iemand bent die externe eisen voor de kunst verwerpt, kom je voor een dilemma te staan wanneer het om de vrijheid van de kunst gaat met betrekking tot zulke geladen onderwerpen als massamoord, rassen- | |
| |
waan en sadisme, waarbij ook het feit dat de kunstenaar er persoonlijk mee te maken heeft gehad moeilijk buiten beschouwing kan blijven. Praktisch niemand die aan dat dilemma ontkomt. Wie van het ooggetuigeverhaal zegt dat het slechte literatuur is, lijkt de schrijver persoonlijk te verwerpen, wat op hetzelfde neerkomt als wanneer Levi zegt dat Celan eerder medelijden dan literaire erkenning verdient.
In de aangehaalde opmerking van Levi over het einde van Het proces beluister ik dan ook allereerst een waarschuwing. Hem is de uitbeelding van de terechtstelling van een onschuldige zonder vorm van proces te gratuït. Hoe begrijpelijk ook, in het perspectief van wat een dergelijk onrecht in werkelijkheid betekende is dat even onterecht als het leven in een concentratiekamp kafkaësk of Kafka's verhalen absurd noemen.
Maar het blijft niet bij een aanmaning tot voorzichtigheid. Weliswaar vermijdt Levi te zeggen dat Kafka zo niet had mogen schrijven, maar wanneer hij stelt dat hij als overlevende van Auschwitz - let wel, niet in de eerste plaats als literair auteur - dit nooit zou hebben geschreven, en zeker niet op die manier, gaat daarvan onmiskenbaar de suggestie uit dat na Auschwitz niemand zo over de dood mag schrijven. Hemzelf is dat door zijn reële ervaringen onmogelijk, vooral omdat die niet individueel zijn geweest maar het lot van velen, waaraan hij maar ten dele en tijdelijk ontkomen is.
Portretstudie van Kafka door Ralph Prins (1974)
Feitelijk ontzegt Levi anderen, misschien wel de hele literatuur, het recht om over dat onderwerp te schrijven. En hij zou waarschijnlijk de eerste zijn geweest om dat te ontkennen.
Maar, het is niet onmogelijk dat bij Levi op de achtergrond een net zo hemelhoge verering voor de literatuur meespeelt als die welke Kafka koesterde toen hij over zichzelf als schrijver een vernietigend oordeel uitsprak.
| |
Uit de tweede hand
Wat nu met Kafka? Josef K. wordt terechtgesteld - ‘Als een hond!’ zei hij, ‘het was alsof de schaamte hem zou overleven.’ Die schaamte, voegt Levi eraan toe, is schaamte ‘omdat hij een mens is.’ Met terugwerkende kracht krijgt Kafka een verantwoordelijkheid als van een auteur na Auschwitz. Iets anders is, tussen haakjes, de interessante vraag of Kafka sindsdien onherroepelijk een andere auteur is geworden - hoe lees je Kafka na Levi, Borowski, Kis?
En om het nog ingewikkelder te maken, het zijn eveneens schaamte en schuldgevoel die ten slotte Levi zelf monddood maken waar het gaat om het ultieme lijden van degenen die niet overleefden: Wij overlevenden spreken in hun plaats, uit hun naam, maar wederrechtelijk, uit de tweede hand.
Levi's verlammende, sprakeloos makende overwegingen in het indrukwekkende opstel ‘Schaamte’ in De verdronkenen en de geredden klinken mij in de oren als een veroordeling van de literatuur - uit naam van hen die ondergingen. In feite zei Levi dat de levenden nooit gelijk hebben, het tegendeel van wat iemand als Borowski beweerde. Literatuur wordt altijd
| |
| |
geschreven door overledenen, houdt per definitie distantie in en is dubbelzinnig, al was het maar door dat een lezer op een afstand in tijd of ruimte aan dezelfde woorden een andere betekenis kan hechten.
Levi heeft alle recht en ook alle reden om zich teweer te stellen tegen een ijdel gebruik van bepaalde woorden die door extreme ervaringen met de onmenselijkheid zijn belast. Met zijn vèrstrekkende conclusies legt hij echter wel een bijzonder zware hypotheek op de literatuur. Wordt dan naast een bericht over Auschwitz niet zelfs een Griekse tragedie lichtzinnig of zelfs pervers? Daarbij betreft het, ook buiten de literatuur, juist woorden die zo oud zijn als de geschiedenis. En precies daarin schuilt een ander, met dat aan de lichtvaardigheid verwant risico waarvoor Levi om niet minder zwaarwegende redenen waarschuwt: dat het unieke van wat in de concentratiekampen gebeurd is oplost in de even geruststellende als cynische veronderstelling dat het iets algemeen menselijks voorstelt, omdat de mens nu eenmaal altijd, nu niet anders dan in de prehistorie, anderen naar het leven staat.
Tenslotte hangt het er ook vanaf wie het zegt. Wanneer Tadeusz Borowski in Hierbeen naar de gaskamer, dames en heren, een bundel verhalen die hij na zijn bevrijding uit Auschwitz schreef, welk boek ooit een verpletterende indruk op mij maakte, verklaart: ‘In werkelijkheid lijkt de hele wereld op een concentratiekamp (...). De wereld wordt niet door rechtvaardigheid noch door de moraal geregeerd. (...) De wereld wordt geregeerd door geweld,’ schrijft dat iemand die zich door de wereld buiten het kamp en door zijn eigen verwachtingen bedrogen voelt. Wanneer daarentegen, om een recent voorbeeld te nemen, de Oostduitse auteur Jürgen Fuchs van het DDR-systeem zegt dat het tot een ‘geestelijk Auschwitz’ geleid heeft, verhult hij met zijn valse vergelijking de specifieke betekenis van het stalinisme in een deel van Duitsland èn maakt hij van het historisch unieke vernietigingskamp een passepartout woord.
Tegen die uitholling keerde zich Primo Levi. Die afkeer van de trivialisering van het uitzonderlijke en van de verabsolutering van het banale en particuliere heeft ook zijn lectuur van Kafka gefilterd.
| |
Vervormende spiegel
Ziekteverwekkend, noemde Levi Het proces: ‘Het is een boek als een ui, een boek dat uit vele lagen bestaat. Maar het is vooral het gegeven dat iedereen berecht en veroordeeld en terechtgesteld wordt voor een misdrijf dat hij niet heeft begaan, waarvan hij niet eens weet wat het is.’ Germaine Greer vult hem aan met te zeggen: ‘Zoals het misdrijf joods te zijn.’
Hier speelt weer de nabijheid van Kafka een rol die Levi tot de grootst mogelijke distantiëring dwingt. Waarom? Ik denk omdat Levi aan de ene kant heel goed beseft dat Kafka net als hij over onmacht tegenover onrecht schrijft, maar aan de andere kant met zijn verstand vindt dat het niet hetzelfde kan of liever niet màg zijn. Dàt is begrijpelijk: wie opgesloten is geweest en de willekeur van de macht aan den lijve heeft ondervonden, ziet diezelfde situatie niet graag als metafoor gebruikt voor de hele wereld of allerlei onbenullige toestanden, omdat die veralgemening of schijnbare analogie zoniet een algehele ontkenning dan toch een beledigende miskenning van de concrete situatie inhoudt, van het reële - het tegendeel van literaire - slachtofferschap: onschuldig veroordeeld te zijn, omdat je als jood geboren bent, of erger nog: zó door de Duitsers benoemd te zijn; en ternauwernood aan de vernietiging ontkomen ook nog eens moeten zien dat de slachtoffers meer door schuldgevoelens gekweld worden dan de daders.
In een gesprek met Levi legt de Italiaanse schrijver Ferdinando Camon hem de volgende gedachtegang voor: ‘Het kamp is slechts een geconcentreerde vorm van een situatie die algemeen is in de wereld. Het kamp is dus een afspiegeling van de structuur van elke maatschappij.’ Als ik het goed zie, is dat het tegendeel van wat Borowski zei. Terecht wijst Levi de idee resoluut van de hand als zou er niet meer dan een gradueel verschil zijn tussen concentratiekamp en bijvoorbeeld de Fiatfabriek of een psychiatrische inrichting. Maar hij accepteert wel het concentratiekamp als metafoor. In Is dit een mens had hij geschreven dat het kamp een spiegel was van de situatie daarbuiten, zij het een vervormende spiegel, zoals het feit dat er onder de slachtoffers een hiërarchie en een verhouding van onderdruk- | |
| |
kers en onderdrukten ontstonden. Het accent ligt daarbij op ‘vervormende’.
Er is een graad van misvorming die verbiedt om nog van een uitwas, een extreme vorm van normale verhoudingen te spreken, omdat men door de uitzonderlijkheid van de massavernietiging te relativeren het zicht ontneemt op het concentratiekamp als overschrijding van een grens waar voorbij moraal en keuzevrijheid finaal ophouden.
‘Meer dan wie ook heeft Levi erop gehamerd dat de wereld van het kamp niet met die erbuiten te vergelijken is.’
Meer dan wie ook heeft Levi erop gehamerd dat de wereld van het kamp niet met die erbuiten te vergelijken is en dus ook niet met de gebruikelijke sociologische en psychologische categorieën te begrijpen valt. Zo verwerpt hij de psychoanalytische interpretaties van Bruno Bettelheim als oppervlakkig en schematisch, omdat zowel de mentale als de lichamelijke mechanismen van de Häftlinge anders waren dan in het zogeheten normale leven. In dezelfde geest merkt Tzvetan Todorov in zijn boek Face à l'extrême op dat als mensen een bepaalde pijndrempel passeerden, de handelingen van het individu niets meer over de persoon zeiden maar alleen over de mechanische reacties op lichamelijk en geestelijk lijden. Dat over die grens de mens tot dier wordt, bewijst niet dat de moraal een oppervlakkige conventie is, maar ‘integendeel, dat de morele reacties spontaan en alomaanwezig zijn, en dat er de gewelddadigste middelen voor nodig zijn om ze uit te roeien.’
In zijn streven om het inzicht in het onvergelijkelijke aan het kampleven niet door oppervlakkige vergelijkingen te vertroebelen, maakt Levi een omtrekkende beweging via een heel andere vergelijking. ‘De niet-aflatende onrust die de Häftlinge ervoeren zijn onmogelijk onder de noemer “neurose” te vatten,’ zegt Levi, maar was eerder een atavistische angst, ‘de angst waarvan men de echo hoort in het tweede vers van Genesis: de diep in ons allen levende vrees voor het “tohoe wabohoe”, het woeste en ledige heelal, verpletterd onder de geest van God, onbekend met de geest van de mens: nog niet geboren of al gestorven.’
Hoe dicht is Levi längs die omweg Kafka genaderd. En de laatste zinssnede lijkt ook nog eens regelrecht op de wereld van Beckett te slaan (al zou het mij niet verbazen als Levi destijds Beckett als kampioen van het incommunicabele heeft gezien).
Op een moment dat Levi zijn eigen duistere gevoelens de vrije loop laat ontsnapt ook hem bij uitzondering een cultuurpessimistische verzuchting over ‘onze westerse beschaving’, zoals aan het slot van het opstel ‘De grijze laag’:
(...) worden ook wij zo verblind door macht en aanzien (...) dat we ons, of we willen of niet, schikken naar de macht, en vergeten dat we allemaal in het getto zitten, dat het getto is afgezet, dat buiten de versperring de heersers van de dood staan, en dat iets verderop de trein wacht.
Borowski was zoveel cynischer en heeft er dan ook veel eerder zelf een eind aan gemaakt, maar dit citaat geeft aan dat er bij Levi evenmin veel geloof in de mens over was.
| |
Valse sleutels
Als lezer en schrijver is Levi na '45 totaal door het kamp bezet - niet alleen doordat hij bezeten was van de behoefte om te verteilen, de noodzaak tot getuigen en de wil tot begrijpen en ten slotte oordelen; ook in zijn lectuur drukt de werkelijkheid als toetssteen zo zwaar op zijn waarneming en waar dering dat er geen speelruimte overblijft voor een vrije verbeelding, experiment, distantie of zelfs maar meer- | |
| |
duidigheid (opzettelijke dubbelzinnigheid is natuurlijk helemaal uit den boze). Daarop slaat denk ik ook de omschrijving van de ziekmakende roman Het proces: het is als een ui, een boek dat uit vele lagen bestaat - dat verwarde en irriteerde hem kennelijk, bij Kafka geen ongewone lezersreactie, want zijn verhalen bestaan om zo te zeggen bij de gratie van de dubbelzinnigheid.
Kafka heeft het altijd ook over iets anders, wat je de schaduw van zijn zinnen zou kunnen noemen, het eeuwige ja-maar. De verwarring van de lezer is geen andere dan die van de hoofdpersoon, zoals ook de lezer aan eenzelfde verleiding blootstaat: als K. (in Het proces), wiens logische afwikkeling van zijn plannen in zijn betrekkingen met de Rechtbank - de belichaming van het collectieve denken - doorkruist wordt door zijn verlangen naar een hoogste instantie waaraan de wereld haar zin en haar eenheid zou ontlenen; als K. (in Het slot), wanneer hij niet kan nalaten met het betoverde slot absolute beelden van grootheid en waarheid te verbinden, en ertoe verleid wordt de harde eisen van een vrij denken dat bewust afziet van hulp van buitenaf, te vervangen door geloof in de hogere macht. Zoals Kafka's hoofdpersonen overal aanwijzingen in zien die ze telkens anders ontcijferen, zo wordt ook de lezer die in de tekst een geheimschrift vol symbolen meent te zien geen strobreed in de weg gelegd. De lezers krijgen dezelfde valse sleutels aangeboden als de hoofdpersonen.
Een mooi staaltje daarvan is te vinden in Het proces, in het hoofdstuk ‘In de dom’ waar de geestelijke aan K. de parabel ‘Voor de wet’ vertelt, waarna ze met elkaar een reeks interpretaties uitproberen zonder te weten welke de ware is. Hoe moet Primo Levi op deze passage hebben gereageerd? Nog prikkelender is de vraag hoe hij het verhaal zelf zou hebben geschreven. Als hij zijn held al het geduld zou hebben gegund een leven lang op de toestemming van de wachter te wachten, dan zou hij hem zeker niet zo passief hebben gelaten.
Daar hebben we de altijd dubbelzinnige, in troebel water vissende Kafka, van wie Levi, zoals ik al eerder aanhaalde, zei: ‘hij ontwikkelt zonder ophouden de hallucinates die afkomstig zijn uit ongelooflijk diepe lagen, en filtreert die nooit. (...) Kafka raakt nooit de grond, hij wil je nooit de kluwen met de draad van Ariadne in handen geven.’ - Levi wrijft Kafka zoniet moedwil dan toch onwil aan wanneer hij met zijn laatste opmerking veronderstelt dat de auteur zelf wèl de draad en daarmee de oplossing van zijn labyrintisch avontuur in handen had.
Daarmee is niet gezegd dat Kafka zomaar achter zijn verzinseis aanloopt. Hij is trouwens hele- | |
| |
maal niet de droomschrijver die men soms van hem heeft willen maken, er komen zelfs nauwelijks dromen in zijn werk voor, of het moet de droom zijn waaruit Gregor Samsa ontwaakt. In tegenstelling tot desurrealisten was Kafka niet bezig zich aan de werkelijkheid te ontrukken om in de droom een grenzeloze vrijheid van het irrationele te vinden, integendeel.
| |
Schandelijke laagten
Het beeld duister-licht, dat Levi ter onderscheiding van Kafka gebruikt, is niet meer dan een globale indruk van ondoorzichtigheid, verwarring, ongrijpbaarheid, meerduidigheid, en niet meer dan een reflectie van Kafka's weigering om zichzelf in zijn teksten uit te spreken en zijn personages uitspraken over externe gebeurtenissen, laat staan over de wereldgeschiedenis en het lot van de mens, te laten doen. Met zijn typering van Kafka gaat Levi voorbij aan wat het schrijven van Kafka beweegt: een poging tot ontsnapping, genezing, redding; en al evenzeer aan het proces in het werk: de emancipatie van Kafka's helden, zoals in de loop van zijn werk is waar te nemen, die steeds zelfverzekerder worden en weerbaarder tegenover de tirannie van hogerhand.
Beide bewegingen wijzen erop dat Kafka's beschrijving van zijn ‘innerlijk leven dat met de droom verwant is’ klaarblijkelijk niet tot doel heeft gehad, de auteur en zijn lezers in de wonderlijke zones van de droom en de onverantwoordelijkheid mee te slepen, maar integendeel de dromer uit zijn slaap te helpen, door hem ertoe te brengen uit de duistere drijvende krachten in hem de diepe zelfkennis en actieve energie te halen, zonder welke hij op aarde slechts een halfdode, een halflevende, iemand die niet meer of nog niet leeft, zou zijn. In de droom is Kafka, zoals hij zelf zegt, echt thuis, niettemin is hij voortdurend op zoek naar de werkelijkheid die voor hem juist het gebied van het onmogelijke en verbodene is.
Voor Levi's situering van Kafka's teksten in diepe, duistere regionen is menige vindplaats bij Kafka zelf aan te wijzen, zoals in zijn Dagboek, 23.9.1912 pal nadat hij in één adem het verhaal ‘Das Urteil’ geschreven heeft: ‘De bevestigde overtuiging dat ik mij met mijn romanschrijven in schandelijke laagten van het schrijven bevind.’ Maar de zin die erop volgt, spreekt Levi volledig tegen: ‘Alleen zó kan er worden geschreven, alleen in een zodanige samenhang, met zo'n volledige opening van het lichaam en van de ziel.’
Tien jaar later, wanneer hij Het slot afbreekt, waarna hij met zijn kunstenaarsverhalen als het ware een testament schrijft, oordeelt Kafka niet anders:
In de nacht was het mij met de helderheid van voor kinderen aanschouwelijk onderwijs duidelijk, dat het schrijven de beloning voor duivelsdienst is. Dit afdalen naar de duistere machten, deze bevrijding van door de natuur gebonden geesten, twijfelachtige omhelzingen en wat er zich alles nog daarbeneden mag afspelen, waarvan men boven niets meer weet, als men in het zonlicht verhalen schrijft. Misschien bestaat er ook een ander soort schrijven, ik ken alleen deze.
Het is niet de enige keer dat Kafka zijn type schrijver als kelderbewoner opvoert, bedreigd door de waanzin, niet die van het schrijven maar juist van het niet meer verder kunnen schrijven. Als Kafka het over waanzin heeft bedoelt hij de toestand die ontstaat wanneer de kunstenaar niet aan de eisen van zijn kunst blijkt te kunnen voldoen, wanneer hij tekort schiet in de zichzelf opgelegde taak.
In tegenstelling tot Levi twijfelt Kafka in het geheel niet aan de kunst, des te meer aan zijn eigen capaciteiten. Zou hij de waarde of de kracht van de literatuur als zodanig in twijfel trekken, dan zou zijn klagen ongegrond zijn. Bovendien zou de kunst dan niet al die haast onmenselijke moeite waard zijn en zou Kafka ook niet het recht hebben voor haar alle andere zaken in het leven te verloochenen - hij zou zijn alibi kwijt zijn waaraan hij zich in het proces dat hij tegen zichzelf heeft aangespannen (waarin hij aanklager en rechter, getuige en gezworene, en ook nog eens toegevoegd griffier is) vastklampt.
Bij Levi heb ik het gevoel dat bij alles wat hij schrijft als een zwaard boven zijn hoofd de vraag hangt: wat kan - wat vermag of zelfs wat mag - literatuur ten aanzien van menselijke
| |
| |
gruweldaden en lijden? (de vraag die Sem Dresden onlangs in zijn grote boek Vervolging vernietiging, literatuur tegen het licht van de slachting van de joden heeft gehouden).
| |
Keuze
Ik heb eerder geopperd dat Levi en Kafka zich allebei voor een keuze tussen literatuur en leven geplaatst hebben gezien, waarbij ze beiden een zeer hoge, om niet te zeggen veel te hoge verwachting ten aanzien van de literatuur hadden - met de nodige teleurstelling vandien, al verschilde die naargelang de keuze uitviel.
Die keuze wil ik toelichten aan de manier waarop elk van beiden de literatuur ontdekte, of anders gezegd, de manier waarop de literatuur haar kracht aan hen openbaarde.
In de nacht van 22 op 23 september 1912 schrijft Kafka in acht uur tijd ‘Het vonnis’, als in een eruptie: ‘Hoe alles kan worden uitgesproken, hoe voor alle, voor de vreemdste invallen een groot vuur wacht, waarin ze verteren en verrijzen,’ schrijft hij in zijn dagboek, verrast over zijn vervoering. In de volgende twee maanden zou hij meer dan vierhonderd pagina's schrijven. Alsof een niet lang daarvoor uitgesproken wens in vervulling was gegaan: ‘Ik heb nu (...) een groot verlangen, mijn benauwde toestand helemaal uit mij weg te schrijven en hem in de diepte van het papier te schrijven zoals hij uit mijn diepte komt, of het zo op te schrijven, dat ik het geschrevene geheel en al in mijzelf zou kunnen opnemen.’
Inderdaad, hij identificeert zich volledig met het schrijven, meer nog, hij ziet zich bevestigd in zijn idee dat de literatuur niet in overeenstemming te brengen is met een normaal leven temidden van andere mensen. Hij moest kiezen: ofwel moest hij leven zonder aan het schrijven van een literair werk toe te komen, ofwel moest hij schrijven los van alles en iedereen, waarvoor hij zich een discipline oplegde waarbij die van een monnik verbleekt.
Enkele weken voordat de beslissing door het schrijven zelf geforceerd werd, had Kafka aan Felice geschreven: ‘De lust om voor de literatuur van het grootste menselijke geluk af te zien, doorsnijdt onophoudelijk al mijnspieren...’ (2.9.1913).
Na de overweldigende ervaring van ‘Het vonnis’ schrijft Kafka niet meer om zich op papier een moment van gedroomde vrijheid te creëren, maar vervangt het schrijven het leven; de literatuur is voor Kafka de enige manier van leven geworden. In een brief aan Max Brod spreekt hij dat (in juni 1922) in al zijn ambivalentie aldus uit: ‘(...) waarom blijft het laatste woord in zulke nachten altijd: Ik zou kunnen leven en ik leef niet. De tweede hoofdreden is de overweging: “Wat ik gespeeld heb, zal werkelijk gebeuren. Ik heb mij door het schrijven vrijgekocht...”’
‘Hij ziet zich bevestigd in zijn idee dat de literatuur niet in overeenstemming te brengen is met een normaal leven temidden van andere mensen.’
Ook Levi's ontdekking van de bevrijdende kracht van de literatuur is exact te dateren. Hij begon eerst te schrijven, aan wat later Is dit een mens zou worden, uit de elementaire behoefte aan vertellen, om zichzelf van zijn herinneringen te bevrijden, daarna ontstond pas de behoefte ‘een getuigenis na te laten’. In het hoofdstuk ‘Chroom’ in Het periodiek systeem vertelt Levi wat bij hem een doorbraak teweegbracht: niet het schrijven zelf, maar een gelukkige samenloop van omstandigheden in zijn leven. Van de ene dag op de andere werd hij
| |
| |
vervuld van nieuwe levenslust doordat hem een moeilijke werkopdracht lukte (verleverde verf maakte hij met behulp van Vliegende Geest weer vloeibaar), maar vooral doordat hij een vrouw ontmoette. ‘Ook mijn schrijven werd een ander avontuur, niet langer de pijnlijke gang van een herstellende, geen bedelen meer om medeleven en vriendelijke gezichten, maar een doelbewust bouwen, dat nu niet meer eenzaam was.’
Levi begon te schrijven om weer bij de mensen te horen: ‘als ik schreef, vond ik een ogenblik vrede en voelde me weer mens worden, één onder de anderen.’ Schrijven was het tegendeel van de duisternis, zoals Levi in zijn opstel ‘Schaamte’ opmerkt: ‘Op het ogenblik waarop men uit de duisternis kwam, leed men onder het besef geen mens meer te zijn geweest.’ Duister was voor hem geassocieerd met de schaamte ‘niet door eigen wil, verzuim of schuld’ als beesten te hebben moeten leven in het kamp. Voor Levi lag het doel van alles wat hij deed in het leven, dat kon na de confrontatie met de dood ook moeilijk anders. Een gelukkige wending in zijn persoonlijk leven plaatste zijn schrijven in een nieuw perspectief; de ervaring van een schrijver-getuige vormde een positief tegenwicht voor de tragische ervaring van gedeporteerde.
| |
Tegenpolen
Voor Kafka ligt het doel in de literatuur, waarvoor hij alles zou opofferen, om te beginnen alle mogelijke geluk van een normaal leven. Schrijven troost hem voor zijn onvermogen tot leven: schrijvend beschikt hij over vermogens die het leven hem ontzegt èn schrijven belooft hem erkenning, waardoor ook hij er bij kan horen, zij het indirect. Voor Levi is schrijven een extroverte handeling, erop gericht een missie te vervullen en weer mens te worden.
In beide gevallen biedt de literatuur een zekere compensatie, met dien verstande dat het schrijven voor Kafka dient om het leven dat hij niet aankan goed te maken door een hoger en intenser bestaan te bieden, en het voor Levi een manier is om het hem - hem als mens door de mens - aangedane onrecht en leed te begrijpen, aan te klagen en te veroordelen. Als voor Kafka het leven als zodanig bedreigend is - hij wijst het af omdat hij het niet aankan, dus niet omdat hij het bij voorbaat weigert - dan is voor Levi angst verbonden met het lokaliseerbare kwaad.
Dat maakt begrijpelijk waarom Levi de literatuur ondergeschikt maakt aan de ethiek en hij in zijn boeken een en al oordeel is, en Kafka zich van elk oordeel onthoudt. Vandaar dat Kafka's onduidelijkheid Levi een doorn in het oog moet zijn geweest. Ze zijn feitelijk elkaars tegenpool. Ook hierin dat Levi zich blijft verbazen over de onmenselijke logica van het nazikamp en die tevergeefs probeert te begrijpen, terwijl Kafka's alter-ego's, zoals ik zijn hoofdpersonen maar even noem, hun situatie bijna als vanzelfsprekend lijken te accepteren of er op z'n minst als slaapwandelaars in rondlopen: ‘Men hoeft niet alles als waar te beschouwen,’ zegt de geestelijke in de dom tegen K., ‘men moet het alleen als noodzakelijk beschouwen.’ Ik stel me zo voor dat Levi geen woordverbinding zozeer verfoeid heeft als het zogenaamde ‘noodzakelijk kwaad’.
| |
| |
‘Laat hij zijn best doen om zijn angstgevoel te filtreren, om het de lezer niet zomaar onbewerkt, ongepolijst in het gezicht te slingeren, anders loopt hij de kans dat hij het op anderen overbrengt zonder het zelf kwijt te raken.’
| |
Bedreiging
Ook al zou Levi Kafka's motieven begrepen hebben - het besef niet aan de eisen en verplichtingen van het dagelijks leven te voldoen, het schuldgevoel ten gevolge van een niet-geleefd leven, en daarbij zijn veroordeling van zichzelf als schrijver omdat hij niet aan de absolute eis van de kunst heeft weten te voldoen - in die levensontkennende kunstopvatting moet hij een regelrechte bedreiging hebben gezien van zijn eigen visie op literatuur als levenshulp.
Schaamte, schuldgevoel, angst enzovoort hebben bij Levi stuk voor stuk aanwijsbare oorzaken, bij Kafka komen ze van binnenuit - dat is wat Levi het ongefilterde noemt, het onlogische en irrationele dat hij niet van zijn kampervaring kan losmaken: ‘Logica en moraal vormden een beletsel om een onlogische, immorele realiteit te aanvaarden: het gevolg was een afwijzing van de realiteit die een ontwikkeld mens in de regel al heel gauw tot wanhoop bracht.’ Die derealisatie was pure levensnoodzaak; Kafka daarentegen wees de realiteit af uit vrije wil en was niettemin - of juist daardoor - er even wanhopig aan toe als zijn personages. Althans volgens de interpretatie van Levi, die vanuit dezelfde geest in een opstel, ‘Waarom schrijft iemand?’ geheten, als een van de negen, bijna stuk voor stuk ongewenste motivaties om te schrijven de volgende noemt:
Om zich te bevrijden van een angst. (...) Ik heb niets tegen iemand die schrijft vanuit een bepaalde spanning, integendeel, ik wens hem toe dat hij er op die manier van afkomt, zoals mijzelf lang geleden is overkomen. Maar laat hij zijn best doen om zijn angstgevoel te filtreren, om het de lezer niet zomaar onbewerkt, ongepolijst in het gezicht te slingeren, anders loopt hij de kans dat hij het op anderen overbrengt zonder het zelf kwijt te raken.
Het kan geen toeval zijn dat hij hier dezelfde woorden gebruikt als in zijn opstelling tegenover Kafka. Met zijn afwijzing van het in de literatuur uiten van onverwerkte gevoelens heeft Levi natuurlijk gelijk, het slaat alleen niet op Kafka.
Ik weet niet eens of Levi en Kafka qua karakter zoveel verschillen, zoveel temeer in levensomstandigheden waaraan elk van beiden zijn literatuuropvatting heeft getoetst of misschien wel ontleend: voor Levi was de literatuur een keuze voor het leven, voor Kafka een tegen het leven, althans het dagelijkse leven.
| |
Kampwet
Een van de bronnen van het misverstand, zoals ik Levi's lectuur van Kafka maar zal noemen, van moedwillig misverstaan kan geen sprake zijn, is het begrip ‘slachtoffer’. Levi zelf was het slachtoffer van eerst het Italiaanse fascisme en daarna van het Duitse nationaalsocialisme. Zijn lotgevallen hadden trouwens zo in een Kafka-verhaal gepast: gevangengenomen als partizaan, gaf de jonge Levi, aan wie de oorlog tot 1943 volledig voorbij was gegaan, er de voorkeur aan als jood geïnterneerd te wor- | |
| |
den, omdat hij als partizaan meteen tegen de muur gezet zou worden en als jood, zo werd hem beloofd, tot het eind van de oorlog in Italië opgesloten zou worden. Hij werd evenwel naar Duitsland getransporteerd en als lid van het te verdelgen joodse ras gedoodverfd.
Van slachtoffer werd hij na de bevrijding getuige en aanklager. Terecht verzet hij zich, zoals in De verdronkenen en geredden, tegen de voor een echt slachtoffer stuitende gemeenplaats dat de rollen van slachtoffer en moordenaar verwisselbaar zijn, wat Levi overigens niet belet onder ogen te zien hoe besmettelijk het kwaad was: ‘Ik weet (...) dat het een morele ziekte of een esthetische gril of een sinister teken van medeplichtigheid is om de moordenaars met hun slachtoffers te verwarren.’ Dat morele onderscheid is niet zomaar van toepassing op de schimmige tussenwereld waarin Kafka's figuren zich ophouden en die onmogelijk met Levi's grijze laag gelijkgesteld of zelfs maar vergeleken mag worden.
Ik heb eerder mijn twijfel geuit of je in het geval van Kafka's figuren wel direct van slachtoffers kunt spreken, op z'n minst moet je het tussen aanhalingstekens zetten. Het is waar dat het in de aard van het slachtoffer ligt dat het niet in staat is te bewijzen dat de ander iets fout heeft gedaan. Een klager daarentegen is iemand die schade heeft geleden en over de middelen beschikt dat te bewijzen. Men wordt een slachtoffer zodra men deze middelen verliest, in het bijzonder wanneer de dader direct of indirect de rechter blijkt te worden. Kafka's figuren zijn inzoverre slachtoffer dat ze als klager het onrecht dat ze hebben geleden niet kunnen aantonen, maar het woord verliest zijn betekenis zodra blijkt dat het bewijs er helemaal niet toe doet en protest aantekenen bij voorbaat tot mislukken gedoemd is of averechts werkt, omdat in die wereld maar één regel geldt: waar straf is, moet er ook schuld zijn geweest - en dat is precies wat Levi als kampwet formuleerde en zijn verstand te boven ging...
| |
Ik zou jullie willen begrijpen
Voor Levi blijft er maar een redmiddel voor de mens over: proberen te begrijpen - en dat middel van de rationaliteit dient tegen elke vorm van obscurantisme verdedigd te worden. Als begrijpen in het kamp een nutteloze inspanning was, zoals Levi in ‘De intellectueel in Auschwitz’ beschrijft, een verspilling van energie die voor het overleven nodig was, dan dient het schrijven om na de oorlog alsnog een poging daartoe te ondernemen, met terugwerkende kracht, ter compensatie en tevens als geestelijke wraakoefening.
‘Ik leef, en ik zou jullie willen begrijpen om over jullie te kunnen oordelen,’ schreef Levi in mei 1960 aan zijn Duitse vertaler.
Er is in Levi's werk een verschuiving te zien in de verhouding van beschouwingen over gevangenen en bewakers. Aanvankelijk schrijft hij om er weer bij te horen; daarbij staat zijn eigen gevangenschapservaring centraal. Ook al in Is dit een mens richt hij zijn aandacht op de bewakers wanneer hij in het nawoord schrijft: ‘Maar ik kan niet zeggen dat ik de Duitsers begrijp; en iets wat men niet kan begrijpen, vormt een pijnlijke leegte, een stekel, een voortdurende irritatie.’ Omdat ‘oordelen’ door hem aan de bevoegde instanties kan worden overgelaten, richt hij zich meer en meer op het begrijpen van de Duitsers. Zijn conclusie ten aanzien van de misdadigers: monsters zijn ze niet, maar gewone mensen - zoals hij; anderzijds is het hele volk schuldig - niet door zelf uit te roeien, maar door stilzwijgende medeplichtigheid en lafheid.
Je kunt je inderdaad afvragen of Levi als slachtoffer wel de aangewezen persoon was voor deze dubieuze, en trouwens helemaal niet nobel bedoelde onderneming: de vijand begrijpen. In Het periodick systeem zei Levi een dialoog te willen; het is eerder een afrekening geworden, ofschoon hij geen haat voelde. Hij wilde niet alleen begrijpen, maar de anderen bekeren: iedereen moest eerst schuld bekennen en zich dan van binnenuit veranderen, wilde Auschwitz in de toekomst onmogelijk worden. De weerzin waarmee hij desnoods bereid was na de oorlog de Duitse chemicus Müller te ontmoeten, waarover hij in Het periodick systeem vertelt, is veelzeggend.
Todorov heeft waarschijnlijk gelijk als hij denkt dat Levi het politieke democratische ideaal, dat van het rationele debat en het bewust ingrijpen, heeft overgeplant op de psychologie van individuen, en dat hij daarom wel
| |
| |
teleurgesteld moest worden. ‘De mens laat zich door duisterder beweegredenen leiden, langs kronkeliger wegen dan die vereist worden door de rechtlijnige rede, en hij voelt er niets voor zich te bedienen van de “hogere instrumenten van de vooruitgang”.’
Van die duistere psychologie wil Levi steeds minder weten, naarmate hij zich meer en meer verstrikt in het doorgronden van de motieven van de Duitsers. Toch ontneemt hij zichzelf met de weigering om het collectieve gedrag van mensen te relateren aan de duistere sferen van de individuele psyche, een van de belangrijkste instrumenten om ‘de gevaarlijke medeplichtigheid te begrijpen tussen het individuele onbewuste en de latente reactionaire krachten in iedere samenleving’. Ik citeer hier Marthe Robert over Kafka (in Proces-verbaal van Franz Kafka), waar zij verder zegt:
De vermenging van heden en verleden, toch al moeilijk waarneembaar en bovendien door een algemeen stilzwijgen toegedekt, vormt onze enige actualiteit en is des te verraderlijker, omdat ons taalgebruik er niet duisterder door wordt maar er integendeel juist de illusie van helderheid door behoudt.
Het is daarom jammer dat Levi het werk van Kafka beoordeelde vanuit zijn vooringenomenheid tegenover literatuur die naar zijn idee alleen over de innerlijke roerseien van individuen ging. Of Levi dat voorbehoud altijd al heeft gehad, weet ik niet; voorzover ik kan nagaan heeft het later niet alleen zijn lectuur maar ook zijn eigen schrijven bepaald.
| |
Tweemaal Levi
Voor mijn gevoel valt het werk van Levi in twee delen uiteen, waarmee misschien zelfs twee verschillende Levi's in beeld komen. De schrijver van Is dit een mens, Het respijt, verhalen en essays over kampervaringen, is wat Dresden een literaire ooggetuige noemt; ook Het periodick systeem reken ik tot die sfeer, omdat Levi er rechtstreeks verslag doet van persoonlijke belevenissen. Daarnaast heb je verhalen uit de tweede hand in de romans Zo niet nu, wanneer dan? en De kruissleutel, en de verhalen bijeengebracht in diverse bundels, waaronder fantastische en toekomstverhalen. De verhalen publiceerde hij aanvankelijk onder een pseudoniem, Damiano Malabaila. In het voorwoord bij de herdruk onder eigen naam in 1987 legde Levi zelf een verbinding met zijn kampverhalen door te stellen dat de nazi-misdaden de meest verschrikkelijke voorbeelden waren van monsters gecreëerd door de Rede. Hij waarschuwde ervoor dat machines menselijke Vermogens vervangen en de creativiteit verlammen; en de oorzaak van veel ellende is het gebrek aan nederigheid bij wetenschappers die geen ethische grenzen erkennen.
De roman Zo niet nu, wanneer dan? was een weddenschap van Levi met zichzelf, of hij een gewone roman kon schrijven. De sensatie dat zijn personages een eigen leven gingen leiden, gaf hem een gevoel van bevrijding.
Mijn indruk is dat Levi in zijn niet-autobiografische werk, dat hij voor een deel schreef om te bewijzen dat hij meer dan alleen een schrijver van herinneringen aan het concentratiekamp was, vreemd genoeg minder vrij was dan in zijn kampverhalen. Daarin zie je hem bezig zich van zijn herinneringen los te maken, doordat hij ze van zich afschreef en er een dusdanige concrete vorm aan gaf dat het vertelde niet langer met zijn leven samenviel.
De kracht van Is dit een mens zit in de combinatie van (analytische) afstandelijkheid en (zintuigelijke) nabijheid, in de abstractie van de compositie die de concreetheid van de in tijd en ruimte geïsoleerde en dus onoverzichtelijke situaties structureert, en natuurlijk in de effectiviteit van Levi's taal zonder eigenschappen (die hij overigens met Kafka gemeen heeft). Maar nog sterker is het boek doordat Levi zijn eigen oordeel opschort en een veroordeling al helemaal vermijdt - juist dat uitstel dwingt de lezer tot reageren en geeft hem ook alle ruimte. Dat is in de verhalen anders. De science-fictionverhalen over de gevaren van de technologische ontwikkeling en de fantasieën over bij voorbeeld kunstmatige paradijzen lijden aan een overdosis toelichting: de uitleg van de (doorgaans gevaarlijke) uitvindingen is meestal ook een uitleg van de strekking van het verhaal zelf. Ongetwijfeld speelt hierin een door hemzelf ook gesignaleerd onvermogen mee om over iets onbepaalds te schrijven, dat wil zeggen over iets
| |
| |
dat hij niet uit eigen waarneming kent. Dat lijkt me slechts van secundair belang; evenmin is het een kwestie van stijl, het zou immers raar zijn als Levi in verhalen die niet op eigen ervaringen teruggaan opeens een mindere schrijver zou worden. Het commentaar dat hij, rekening houdend met de reacties van zijn lezers, in de autobiografische verhalen achterwege liet, misschien omdat hij voldoende vertrouwde op de overtuigingskracht van de door hem verhaalde werkelijkheid, komt in veel van de vrije verhalen wel uitdrukkelijk om de hoek kijken, dat is het voornaamste verschil; een verschil van niets, een paar woorden, een toevoeging, een druppel verf in een glas water. Het is als in het verhaal ‘Het tartende molecuul’: in een reactieketel wordt een partij hars geroerd en gewoonlijk verloopt alles naar wens tot opeens een onwillige molecuul de verbinding van alle andere in de soep laat lopen waardoor er een monstermolecule ontstaat zo groot als de hele reactieketel. Hetzelfde verhaal (uit de bundel Lilith) kan als voorbeeld dienen van het verschil dat ik bedoel: het zou een prachtig verhaal uit de praktijk van een verffabriek zijn geweest, als niet de laatste alinea de beweging eruit had gehaald door de vertelling in een uitleg van de symboliek te laten stremmen:
Dat ene ‘molecuul’, ontaard, maar reusachtig, dat onder je handen geboren wordt - sterft, is een obscene boodschap en symbool: een symbool van die andere onherroepelijke, onafwendbare dreigingen die onze toekomst verduisteren, van de overmacht van de chaos over de orde, en van de schaamteloze dood over het leven.
Dat is eenvoudig te veel van het goede.
‘Een verschil van niets, een paar woorden, een toevoeging, een druppel verf in een glas water.’
| |
Gevaar
Bezeten door de idee dat hij moest begrijpen wat de misdadigers met wie hij in de oorlog te maken had bewoog, werd Levi vermoed ik zó bang zelf onvoldoende begrepen te worden, vooral wanneer hij het niet meer over door hem beleefde en herkenbare situaties had, dat hij tegen beter weten in toegaf aan zijn neiging tot uitleg. Hij was zich het gevaar terdege bewust; lees het stuk ‘Waarom schrijft iemand?’ er maar op na: ‘Afgezien van hoge uitzonderingen (...) wordt door de didactische opzet de narratieve structuur van onderaf uitgehold, verzwakt, bedorven: de lezer die het verhaal zoekt moet het verhaal vinden, en niet een les waar hij niet op zit te wachten.’ In zijn reacties op Kafka en de met hem geassocieerde literatuur heb ik proberen aan te geven dat Levi's opvatting van literatuur bezet wordt door het kamp. En zo ook speelt het kamp in bijna alles wat Levi buiten de kampverhalen geschreven heeft een niet weg te denken rol. Maar gaat zijn eerste boek over een mens, in zijn latere verhalen gaat het meer en meer over de mens. Levi vergeet alleen tijdens het herinneren; wanneer hij iets anders schrijft lijkt hij voortdurend herinnerd te worden - en anderen te moeten herinneren - aan de mens en de geschiedenis van de wereld, alsof elk ander onderwerp te banaal zou zijn voor de hoge literatuur.
De treurige conclusie is dan dat het kamp Levi tot in zijn divertimenti gevangen of op z'n minst bevangen heeft gehouden; zelfs als hij zijn verbeelding de vrije loop gaf leek vergetelheid voor hem niet weggelegd. Daar staat gelukkig tegenover dat Levi daar waar hij een directe confrontatie met het vernietigingskamp aangaat op magistrale wijze demonstreert wat literatuur vermag (ook als het misschien van de schrijver niet mag).
|
|