Bzzlletin. Jaargang 21
(1991-1992)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Alvin H. Rosenfeld
| |
[pagina 4]
| |
onderdrukking van elke eventuele impuls tot het uiten van verwijt of rancune, en elke mogelijke verleiding om wraak te nemen loochende hij volkomen. Haat en wrok zijn hartstochten die in zijn geschriften eenvoudig niet voorkomen, en zelfs gewone boosheid is zeldzaam. | |
NoodlotsroepingHoewel Levi redenen te over had om boos te zijn, had hij in zijn boeken een uitzonderlijke graad van intellectueel en moreel evenwicht bereikt, en naar het scheen een mate van innerlijke rust die haast voor een vorm van sereniteit had kunnen doorgaan. Het scheen, kortom, dat hij zijn beproeving had doorstaan en aantoonde, zowel in persoon als in zijn geschriften, dat de beschavingskenmerken intelligentie en menselijk gevoel in staat waren de aanslag van het nazisme te overleven. Die overtuiging werd ernstig geschokt door het nieuws van Levi's dood. Niet dat zijn geschriften opeens hun geldigheid hadden verloren of van minder betekenis waren dan voorheen, dat zeker niet. Maar blijkbaar waren ze niet sterk genoeg om hun auteur af te schermen van de teisterende herinneringen aan persoonlijke en historische uitersten die ze boekstaafden. Erger nog was de reële mogelijkheid dat Levi door die herinneringen levend te houden en er in boek na boek op terug te komen, wellicht het trauma heeft bestendigd of zelfs verergerd dat zijn jongere jaren zo wreed had getekend en dat, naar het scheen, nog altijd de macht bezat om hem opeens te overmeesteren en een abrupt einde aan zijn leven te maken. Hij was een overlevende, maar was hij krachtens zijn intense preoccupatie met het verleden niet ook allengs meer een slachtoffer? Eenvoudig geformuleerd is de vraag die we ons moeten stellen deze: in welke zin zou het schrijven zelf mede schuldig kunnen zijn geweest aan Primo Levi's dood? Zijn boeken zijn tegelijk getuigenis en reflectie, een evocatieve schildering van het verleden en een ononderbroken meditatie daarop door een getuige-overlevende. Moeten wij thans die status, die zelfgekozen roeping, als uiteindelijk een noodlotsroeping beschouwen? Dit is het soort vragen dat ik in dit essay wil opwerpen. Al speurend naar antwoorden zal ik niet alleen te rade gaan bij Levi's gepubliceerde werk maar ook bij de niet-gepubliceerde briefwisseling met hem die ik de afgelopen tien jaar heb opgespaard. Het was mijn voorrecht de laatste jaren van Primo Levi's leven met hem bevriend te zijn. We hebben in 1981 enige tijd samen in Italië doorgebracht, en later, in april 1985, opnieuw in Bloomington (Indiana). Daarnaast wisselden we talrijke brieven, meest over zijn werk, vanaf 1980 tot slechts enkele dagen voor zijn dood in april 1987. Sommige van die brieven zijn relevant voor de hier behandelde vragen, en ik zal ze aan het eind van mijn essay citeren. Ik pretendeer niet de vragen opgeworpen door Primo Levi's dood afdoend te kunnen beantwoorden, maar ik zal proberen licht te werpen op enkele factoren die er mogelijk een rol bij hebben gespeeld, en ook op een aantal consequenties waarmee wij achtergeblevenen ons geconfronteerd zien. | |
TraumaHet denkbeeld dat overlevenden ook slachtoffers zijn is niet nieuw, al begrijpen we nog bij lange na niet de complexiteiten en kwellingen van het bestaan als overlevende of de aard van de martelende ervaringen die voormalige kampbewoners nog jaren na hun bevrijding kunnen ondergaan. Er bestaat inmiddels een aanzienlijke literatuur over dit onderwerp, net als over de meeste andere aspecten van de holocaust, die vanuit een psychologisch en vaak psychoanalytisch standpunt ingaat op kwesties als ziekteverschijnselen ten gevolge van het kamp (het concentratiekampsyndroom), de uitwerking van zware traumatisering op de psychische structuur van voormalige kampbewoners, de mogelijke overdracht van zulke trauma's op de kinderen van overlevenden enz. Het spreekt vanzelf dat het lezen van deze literatuur tot waardevolle inzichten leidt, maar voor mijn onderwerp richt ik mijn blik liever elders, op de eigen geschriften van schrijvers-overlevenden. Levi zag zichzelf als schrijver-getuige en schreef vanuit een gezichtspunt dat hij deelde met anderen die analoge ervaringen hadden. Weliswaar geldt, zoals Levi erkende, dat geen twee | |
[pagina 5]
| |
overlevenden eender over hun tijd in de concentratiekampen denken, toch geldt dat zij die daar waren geweest en het hadden overleefd, en ervan vertelden, vrijwel zeker meer met elkaar gemeen hebben dan met hen die niet zijn gedwongen zulk leed te ondergaan. Wat zij gemeen hebben is niet alleen een persoonlijke band met onvoorstelbaar schrijnend leed, maar ook die geheugen-wonden van dat leed, die, zo lijkt het, hun leven lang blijven bestaan en die te allen tijde zonder waarschuwing vooraf, vaak explosief, tot uitbarsting kunnen komen. Een van die schrijvers was Jean Améry, die tegelijk met Primo Levi gevangen had gezeten in Auschwitz-Monowitz, korte tijd zelfs in dezelfde barak. In het titelessay van zijn boek An den Grenzen des Geistes noemt Améry Levi met name en vol respect.Ga naar eind2. Levi schreef op zijn beurt uitvoerig over Améry in zijn laatste boek, De verdronkenen en de geredden. In ‘De herinnering aan het kwaad’ onderzoekt Levi het wezen van de traumatische herinnering, die hij ziet als ‘een ongeneeslijke wond’ Om zijn stelling ‘de herinnering aan een geleden of toegebracht trauma is zelf traumatisch’ kracht bij te zetten, citeert hij Améry's machtige essay over Die Tortur:
Primo Levi (foto: Jerry Bauer)
Men kan de nagelaten woorden van Jean Améry, de Oostenrijkse filosoof die door de Gestapo werd gemarteld omdat hij actief was in het Belgische verzet en vervolgens naar Auschwitz werd gedeporteerd omdat hij jood was, niet zonder huiver lezen: ‘Wie eens gemarteld is, blijft gemarteld worden. (...) Wie die kwelling heeft ondergaan, kan geen plaats meer vinden in de wereld; de gruwel niets te zijn geweest, blijft branden. Het vertrouwen in de mensen, door de eerste slag in je gezicht geschokt, door de marteling vernietigd, herstelt zich nooit.’ Levi vervolgt dan: ‘Voor hem is de marteling een eindeloze doodsstrijd geweest: Améry (...) heeft in 1978 zelfmoord gepleegd.’Ga naar eind3. In het licht van zijn eigen dood, nog geen tien jaar later, krijgen deze woorden thans voor ons een bijzondere lading. Ze duiden zo niet op een weloverwogen, zelfgekozen dood, dan toch op het door beide schrijvers gedeelde besef dat het voortbestaan voor wie in de kampen had gezeten periodiek een dood-in-het-leven kon worden, een aandoening van het bewustzijn die af en toe virulent werd door wat Levi noemde ‘de herinnering aan het kwaad’. Levi concludeerde: ‘Opnieuw moet men met smart constateren dat | |
[pagina 6]
| |
het kwaad ongeneeslijk is: het duurt voort in de tijd, en de Erinyen, aan wie men wel moet geloven, vervolgen niet alleen de kwelgeest (...) maar zetten diens werk ook voort door de gekwelde geen rust te gunnen.’Ga naar eind4. Ofschoon het uiteraard niet zo is dat iedere overlevende het hier beschreven leed moet ondergaan, kan er weinig twijfel aan bestaan dat Levi zelf de Erinyen maar al te goed kende en zich wel heel zwaar door hen gestraft moet hebben gevoeld. Uit het geheugen, een van de hoofdbronnen van zijn schrijversgenie, kwam ook veel van zijn pijn voort. Dat was een pijn die in lange jaren moet zijn opgespaard. En al is de oorzaak ervan nauwkeurig te identificeren - de kampervaringen zelf - de lange periode van sluimer, incubatie en uiteindelijke manifestatie laten zich minder gemakkelijk in kaart brengen. Men leert noodgedwongen leven met zo'n pijn, leert haar te maskeren of te onderdrukken of anderszins de directe confrontatie ermee te vermijden, echter nooit haar te elimineren. Werner Weinberg, eveneens een scherp observerend overlevende en schrijver, spreekt van het leren ‘leven en functioneren met een niet uit te bannen stukje van de holocaust in mij.’Ga naar eind5. Primo Levi leerde ook zo leven, maar niet zonder daar een bittere prijs voor te betalen. | |
OnrechtHij werd onder meer geplaagd door een diepgeworteld, knagend gevoel van onrecht, een onderwerp dat dikwijls naar voren trad in zijn geschriften, en wel op een bij uitstek curieuze wijze in zijn bespiegelingen over Jean Améry en de suïcide. Levi vertelt van een voorval in Améry's essay ‘Over noodzaak en onmogelijkheid om een jood te zijn’Ga naar eind6., waarin Améry in gevecht raakt met een agressieve Poolse ploegleider in Auschwitz. Deze had de gewoonte de joden onder zijn commando willekeurig te slaan, en op een dag gaf hij zonder aanwijsbare reden Jean Améry een klap in het gezicht. In een zeldzame opwelling van verzet gaf Améry hem een kaakslag terug. Die klap van een rebellerende jood kwam hem op een ergere afstraffing van de brute Pool te staan, maar toch was het een daad die moest worden gesteld: het was een kwestie van waardigheid. In zijn commentaar op dit voorval uit Levi zijn waardering voor Améry's moed, maar hij merkt op dat hij zelf nooit in staat zou zijn geweest terug te slaan. ‘Ik heb nooit kunnen “terugslaan”,’ schrijft hij. ‘“Vechten” is een ervaring die ik nooit heb gekend, zolang ik me kan herinneren.’ Dan zegt hij iets over het voorval dat niet zo gemakkelijk te vatten is. Hoewel hij Améry's optreden respecteert als ‘weloverwogen verzet tegen de krankzinnige Lagerwereld’, brengt hij het rechtstreeks in verband met Améry's suïcide. Hier volgt de cruciale passage: ‘Wie met de hele wereld op de vuist gaat, vindt zijn waardigheid terug, maar betaalt die duur, omdat hij zeker weet dat hij verslagen zal worden. Voor Améry's zelfmoord (...) zijn zoals voor alle zelfmoorden talloze verklaringen te geven, maar achteraf gezien bevat het verhaal van de vechtpartij met de Pool een sleutel.’Ga naar eind7. Hoe vaak ik dit essay ook herlees, het is me nog altijd verre van duidelijk wat Levi met deze ‘interpretatie’ bedoelt. Wat in Améry's opwelling van verzet heeft Levi tot de overtuiging gebracht dat hij de oorzaak van diens gewelddadige dood had doorgrond? De Amerikaanse schrijfster Cynthia Ozick, die een lang essay aan Levi's suïcide heeft gewijd, meent dat het woede was, voor een ieder die in de kampen heeft gezeten een zeer begrijpelijke emotie, die Levi zelf echter niet ten volle kon beleven of zich kon toestaan te uiten. Maar in Levi's laatste boek leest Ozick de uiteindelijke, krachtige ontlading van die woede: ‘De verdronkenen en de geredden’ schrijft zij, ‘is een boek van inhalen na tientallen jaren onthouding. Het is een boek dat terugslaat met een vlammende pen.’ Volgens Ozick was de lang onderdrukte woede hem gewoon te veel geworden: ‘Levi wachtte meer dan veertig jaar; en hij is pas tot suïcide gekomen toen hij zijn hartstochten toeliet en terugsloeg. (...) Hoe spijtig dat hij woede gelijkstelde aan zelfdestructie.’Ga naar eind8. De verdronkenen en de geredden is gespierder en confronterender dan al Levi's voorgaande boeken, maar in mijn lezing weerklinkt het nu niet direct van het verbolgen protest dat Ozick er blijkbaar in hoort, en toont het ons de schrijver niet in woede. Er klinkt een nadrukkelijke toon van wrok door in de essays in deze bundel, | |
[pagina 7]
| |
maar er is ook een flinke hoeveelheid zelfkritiek aanwezig. Levi is hard voor zichzelf in dit boek, om niet te zeggen veel te hard. Ondanks zijn scherpe kritiek op de Duitsers, voelt hij zich ook geroepen zich te verdedigen voor wat hij voorheen over hen heeft geschreven. ‘Améry,’ schrijft hij, had ‘mij “de vergever” (...) genoemd. Ik vind dat noch beledigend, noch vleiend, maar onjuist. Ik ben niet geneigd tot vergeven, ik heb geen van onze vijanden van toen ooit vergeven, (...) omdat ik geen mensendaden ken die een schuld uit kunnen wissen; ik wil dat er recht wordt gedaan, maar ik voor mij ben niet in staat om te vechten en terug te slaan.’Ga naar eind9. Het is duidelijk dat Levi zich bezwaard voelde door Améry's voorbeeld van militant gedrag en tegelijk de behoefte voelde zich te verdedigen tegen Améry's aantijging. Als voormalige kampgevangenen waren ze elk het slachtoffer van flagrant onrecht, maar waar Améry kans zag terug te slaan en zo een zekere persoonlijke waardigheid te herwinnen, hield Levi vast aan een terughoudendheid die meer met zijn aard strookte. Het nadenken over die tegenstelling moet voor hem niet eenvoudig zijn geweest. ‘Ik ben zoals mijn verleden me heeft gemaakt,’ schrijft hij, ‘en kan mezelf niet veranderen.’Ga naar eind10. Het was een eerlijke rekenschap van zijn eigen passiviteit in verhouding tot Améry's meer openlijk opstandige natuur, maar vormde zijn optreden, of liever zijn niet-optreden, een adequaat antwoord op het hem aangedane onrecht? Vrijwel zeker niet. Hij wekt de indruk zich dubbel geschonden te hebben gevoeld - eerst door de verontmenselijkende ervaringen in Auschwitz en vervolgens door het knagende verwijt, ten dele misschien ook zelfverwijt, dat hij te weinig had gedaan om de gerechtigheid die hij verlangde met concrete daden na te streven. Wat uit zijn breedvoerige bespiegeling op Améry en suïcide naar voren komt heeft dan ook veel minder te maken met woede jegens zijn vroegere vervolgers dan met heftige zelfkritiek en in samenhang daarmee mogelijk een ernstig verlies aan persoonlijke waardigheid. Levi nam deze zaken uitermate serieus en wijdde er zeer ernstige woorden aan toen hij over Améry schreef: ‘Om te leven heb je een identiteit, een waardigheid nodig. ... Wie het een verliest, verliest ook het ander, sterft in de geest; hij is weerloos, en daarom ook blootgesteld aan de lichamelijke dood.’Ga naar eind11. Deze passage klinkt in het kader van dit betoog onheilspellend zelfbeschouwelijk en duidt op een moeilijk ogenblik van geestelijke crisis in Levi's eigen leven. ‘Ik wil dat er recht wordt gedaan, maar ik voor mij ben niet in staat om te vechten en terug te slaan.’ | |
Dubbel gemarteldDe al eerder aangehaalde Werner Weinberg verschaft een inzicht in het innerlijk van de overlevende dat volgens mij hier relevant is: ‘Er zijn wonden die elke genezing tarten,’ schrijft hij, ‘en de reden daarvan is dat ze niet mógen helen.’Ga naar eind12. Het betreft hier geestelijke wonden, herinnerings-wonden, van hetzelfde soort dat Levi in gedachten had toen hij het had over ‘de herinnering aan het kwaad’. Levi besefte zelf slachtoffer te zijn van ‘de grootste misdaad in de geschiedenis van de mensheid.’Ga naar eind13. Tegelijkertijd begreep hij, zoals we al hebben gezien, dat het niet mogelijk was zulke misdaden uit te delgen, want ‘geen menselijke handeling kan een misdaad uitwissen.’ De gemartelden blijven gemarteld, en wel dubbel: krachtens de onterende daad zelf en vervolgens, marteling op marteling, door de nooit verblekende herinnering aan het kwaad. Levi eiste gerechtigheid, maar ergens diep van binnen wist hij dat er geen gerechtigheid zou geschieden. En daarom maakte hij zijn geschriften tot een steeds dieper gravende, steeds gekwelder analyse van de problematiek zelf: tot een onderzoek naar de motieven en de handelingen van hen die zulk ongekend onrecht hadden | |
[pagina 8]
| |
bedacht, georganiseerd en bedreven, en tot een onderzoek van hem zelf en anderen die in de kampen hadden gezeten, de slachtoffers van extreem onrecht. Tegelijkertijd, en in zijn laatste jaren uit een groeiend besef van noodzaak, ging hij de kwaliteit van zijn eigen getuigenis na door zichzelf te onderzoeken als kroniekschrijver en anatoom van het onrecht. Naarmate hij langs deze lijnen voortdacht en -schreef, zo laten zijn boeken zien, werd hij steeds meer gedreven tot nadenken over de waarde van het leven zelf en over de vraag wat iemand ertoe brengt door suïcide een eind aan het leven te maken. | |
Zelfdestructie‘Zelfmoord,’ schreef Primo Levi, ‘is (...) een weloverwogen daad.’Ga naar eind14. Zoals alle daden van betekenis heeft die daad een verleden, dat in het geval van de meeste schrijvers ook een literair verleden is. Zorgvuldige lezing van al Primo Levi's geschriften, inclusief de onder het pseudoniem Damiano Malabaila gepubliceerde werken, onthult een periodieke fascinatie voor het abrupte einde, voor heftige explosies, daden van zelfdestructie. Opvallend is ook Levi's aandacht voor de psychologische en spirituele componenten van wat hij noemde ‘de ziekte van de overlevenden’ - afkalvende energie, een afslijtende levenskracht, een zware last van schuldgevoel en schaamte, een langzame maar zekere instorting van de levenswil. Levi bouwde zijn belangrijkste werken niet om preoccupaties als deze heen, maar ze treden in zijn boeken vaak genoeg op om te wijzen op althans een onderliggende betrokkenheid op een mogelijke, zij het daarmee niet ook wenselijke, zelfgekozen dood. Expliciete verwijzingen naar zo'n dood vinden we in Levi's inleidende gedachten over Améry, Trakl en Celan, maar de belangwekkendste opmerkingen over suïcide maakt de auteur in zijn fantasierijkere geschriften - de verhalen ‘Versamina’ en ‘Naar het westen’ gebundeld in De zesde dag, ‘De thuiskomst van Lorenzo’ in Lilith, passages in Het periodiek systeem en De kruissleutel, en gedichten zoals ‘Plinius’ en ‘Het meisje uit Pompeji’ Wie teksten als deze leest, voelt hoe zich dicht onder de oppervlakte van overigens rationeel gedrag ontzaglijke, destructieve krachten roeren.
Primo Levi, tekening van Eugenio Gentili Tedeschi en Primo Levi op hun bergtochten
(uit: De Groene Amsterdammer, 27 maart 1991) | |
Een vermomde Levi‘Plinius’ bij voorbeeld schildert de gevaren inherent aan een fascinatie voor de oerkracht van geologische uitbarstingen. De verteller, gebaseerd op Plinius de Oudere, die in het jaar 79 omkwam toen hij zich te dicht bij de Vesuvius waagde, is een hartstochtelijk obser- | |
[pagina 9]
| |
vator die zich niet laat afbrengen van zijn wens de explosieve oorzaken van vernietigende krachten te onderzoeken. Plinius, onderzoeker van ‘as’, lijkt een vermomde Levi te zijn, al schijnt de vastberadenheid waarmee hij zich pardoes midden in het gevaar begeeft onverenigbaar te zijn met de gangbare opvatting van Levi als een in wezen evenwichtige en niet zozeer impulsieve figuur. Plinius
Houdt me niet tegen, vrienden, laat me uitvaren.
Ik ga niet ver: slechts tot de andere oever;
Ik wil van nabij die duistere wolk bekijken
Die boven de Vesuvius oprijst in de vorm van een pijnboom,
Ontdekken waarvandaan deze vreemde gloed komt.
Wil je mij niet volgen, neef? Goed dan, blijf hier en studeer;
Schrijf de aantekeningen over die ik je gisteren gaf.
Voor de as moeten jullie niet bang zijn: as over as,
As zijn wij zelf, herinneren jullie je Epicurus niet?
Snel, brengt het schip in gereedheid, want het wordt al nacht,
Nacht halverwege de middag, nooit gezien wonder.
Vrees niet, zuster, ik ben voorzichtig en ervaren,
De jaren die mij hebben gekromd zijn niet vergeefs verstreken.
Snel kom ik terug, zeker, gun mij alleen maar de tijd
Om over te steken, de verschijnselen waar te nemen en terug te keren,
Zodat ik er morgen een nieuw hoofdstuk over kan schrijven
Voor mijn boeken, die naar ik hoop nog zullen leven
Wanneer al eeuwen de atomen van dit oude lichaam
Vrij zullen tollen in de maalstromen van het heelal
Of herleven in een arend, in een meisje, in een bloem.
Bootslieden, gehoorzaamt, duwt het schip in zee.Ga naar eind15.
In tegenstelling tot de fatale onstuimigheid in ‘Plinius’, karakteriseren omzichtigheid, scepsis en beheersing de wetenschappelijke onderzoekers in ‘Naar het westen’, maar het klemmende thema is ook hier zelfdestructie. In dit verhaal gaan twee biologen op zoek naar de doodsdrift door het suïcidale gedrag van lemmingen te onderzoeken. Naarmate hun studie vordert beginnen ze onwillekeurig na te denken over de waarde van het leven zelf en de mogelijkheid om uit vrije keuze een eind aan het leven te maken. Hun dialoog is vorsend en intellectueel veeleisend, en gaat tot de grenzen van het redenerend onderzoek. ‘Waarom zou een levend wezen willen sterven?’ vraagt de een. De ander antwoordt: ‘En waarom zou hij per se willen leven? Waarom moet hij altijd willen leven?’Ga naar eind16. Zo vragen beiden steeds verder door, en de conclusies waartoe ze komen zijn veelal mismoedig: ‘Het leven heeft geen doel; de smart heeft altijd de overhand over de vreugde; wij zijn allen ter dood veroordeelden die nog niet te horen hebben gekregen op welke dag hun executie valt; wij zijn ertoe veroordeeld aanwezig te zijn bij de dood van degenen van wie we het meest houden; er staat ook wel iets tegenover, maar veel is het niet.’Ga naar eind17. Er staan veel van dit soort overwegingen in ‘Naar het westen’, en meestal is het thema de negatieve taxatie van de mate waarin de levensdrift in staat is zich te handhaven tegenover de onvermijdelijkheid van de aftakeling en de eroderende kracht van de dood. Het verhaal eindigt met een verwijzing naar het Indianenvolk de Arundes; de Arundes hechten ‘weinig waarde aan de individuele overleving, en geen enkele aan die van het volk.’Ga naar eind18. Voelen de leden van de stam het begin van hun aftakeling, dan kiezen ze vrijelijk de dood. Als hun de mogelijkheid wordt geboden hun leven te verlengen met behulp van medicijnen, verklaren de Arundes: ‘Wij verkiezen de vrijheid boven het verdovende middel en de dood boven de illusie.’Ga naar eind19. Blijkbaar maakte Lorenzo, door Primo Levi beschreven in ‘De thuiskomst van Lorenzo’ dezelfde keuze. Zoals lezers van Is dit een mens? zich zullen herinneren, was de figuur van Lorenzo van levensbelang voor Levi tijdens diens verblijf in Auschwitz. Lorenzo, een Italiaanse burger-beambte in het kamp, bracht trouw extra eten aan Levi, die zo zijn hoop in | |
[pagina 10]
| |
de goedheid van de mens in stand kon houden en tevens zijn fysieke honger kon stillen. Levi beschouwde Lorenzo als een eenvoudig, door en door fatsoenlijk mens, en hij had het gevoel dat zijn eigen voortbestaan in niet geringe mate te danken was aan Lorenzo's vele blijken van goedhartigheid en grootmoedigheid. In een oord dat werd beheerst door de alomtegenwoordigheid van de dood, stond Lorenzo aan de kant van het leven. Daarom deed het Levi groot verdriet toen hij na de oorlog ontdekte dat Auschwitz een veel zwaardere tol van Lorenzo had geëist dan hij had vermoed: Ik vond een moe man, (...) dodelijk moe, een moeheid zonder remedie. (...) zijn marge van liefde voor het leven [was] tot bijna niets (...) versmald. (...) Hij had de wereld gezien, de wereld beviel hem niet, hij voelde hem in puin vallen: leven interesseerde hem niet meer. (...) Hij was stellig en consequent in zijn weigering van het leven. (...) Hij, die geen overlevende was, was gestorven aan de ziekte van de overlevenden.Ga naar eind20. | |
De worsteling van de overlevendeNadenkend over passages als deze en de eerder geciteerde dringt zich onvermijdelijk de vraag aan ons op of Levi zelf is gestorven aan ‘de ziekte van de overlevenden’? We zullen het nooit zeker weten, maar zijn geschriften wijzen in de richting van die mogelijkheid. Ze tonen ons een schrijver die steeds meer gepreoccupeerd raakte met pijn, schuldgevoel, schaamte, zelfverwijt, zinloosheid en mislukking - kortom, de worsteling met de existentiele nood van de overlevende. Die worsteling is krachtig verwoord in Levi's laatste boek dat, in zijn eigen trant, als smartelijk gegriefde meditatie op het verdriet en de kwellingen van de overlevende niet onderdoet voor welk ander geschrift in het ganse corpus van de holocaust-literatuur ook. De grieven zijn velerlei en ze zijn zowel scherp naar binnen als ook op krachten van buiten gericht. Zoals al opgemerkt hing Levi's gegriefdheid sterk samen met zijn gevoelens ten aanzien van Duitsland. Als voormalig slachtoffer van het nazidom had Levi bij de Duitsers gezocht naar enig blijk van begrip, van berouw ook wellicht, maar hij vond van beide bitter weinig. Hij werd nog steeds gekweld door traumatische herinneringen aan zijn verblijf in het kamp, maar zij die behoorden tot het volk van zijn folteraars bleken in de jaren na Auschwitz betrekkelijk vrij van gewetensnood en boden hem bij wederzijdse ontmoetingen weinig of geen troost. Had hij zijn rekeningen met lieden als dr Pannwitz of Kapo Alex kunnen vereffenen, dan had hij misschien wat van zijn roerigste gevoelens tot bedaren kunnen brengen, maar zo'n afrekening zou hem niet worden gegund. Integendeel: het voortbestaan, in steeds virulenter vorm, van zijn traumatische herinneringen maakte dat de gemartelde steeds opnieuw gemarteld zou worden. ‘Mogelijk heeft Levi door zo over zijn kampervaringen te schrijven zijn gevoel van getraumatiseerd-zijn zelfs wel verhevigd in plaats van verlicht’ | |
Innerlijke bevrijdingEen schrijver met wie het zo is gesteld, zoekt natuurlijk verlichting in en toevlucht tot zijn werk. Levi was daarin geen uitzondering. Hij gebruikte graag het Jiddische spreekwoord Ibergekumene tsores iz gut tsu dertseyln (Van geleden leed is het goed vertellen),Ga naar eind21. en het lijdt geen twijfel of hij zocht in het schrijven een manier om zijn getroubleerd verleden zowel te | |
[pagina 11]
| |
verwerken als vorm te geven. Maar weliswaar vertonen Primo Levi's geschriften een hoge graad van analytische precisie en uitbeeldingskracht, ze leiden in het algemeen niet tot catharsis. Ze schilderen meesterlijk de fysieke en morele aard van het leed dat ze boekstaven, maar slechts bij hoge uitzondering volgt er uitdelging van het leed of hoop op een minder benarde toekomst erna. Mogelijk heeft Levi door zo over zijn kampervaringen te schrijven zijn gevoel van getraumatiseerd-zijn zelfs wel verhevigd in plaats van verlicht. In dat opzicht stond hij voor een uitzonderlijk zwaar en op den duur uitputtend dilemma. Verdiept als hij was in herinneringen en in wat volgens hem de verplichtingen en de eisen waren die ze aan hem en zijn schrijverschap stelden, keerde Levi telkens opnieuw naar het verleden terug, daarheen dus waar zijn gruwelijkste en tegelijk rijkste ervaringen lagen. Aanvankelijk had hij het schrijven beschouwd als een middel tot innerlijke bevrijding, en hij zijn aandrang om te gaan schrijven was zo sterk geweest dat hij al tijdens zijn gevangenschap de wil om te leven en de wil om te verkondigen als een en dezelfde was gaan beschouwen. Tot formuleren bewogen door wat hij later omschreef als ‘een onmiddellijke, heftige impuls’Ga naar eind22. was hij zelfs al aan zijn eerste boek begonnen toen hij nog in Auschwitz zat.Ga naar eind23. Hij zag zichzelf dus als kroniekschrijver van een historische misdaad zonder weerga, en had zich, als slachtoffer én getuige van die misdaad, tot taak gesteld te zorgen dat anderen zouden weten hoe monsterlijk die was geweest. Op de in zijn eerste boek gestelde vraag ‘of het werkelijk zin heeft, en goed is, om een herinnering aan hun extreme menselijke staat te bewaren’Ga naar eind24., was derhalve voor de auteur van Is dit een mens? maar één antwoord denkbaar, een nadrukkelijk Ja. | |
Het feilbare geheugen
Tekening van Primo Levi, ‘Verplicht zakjes om veldflessen naaien’ (uit: De Groene Amsterdammer, 27 maart 1991)
Het is twijfelachtig of de schrijver op latere leeftijd had kunnen antwoorden met een even groot vertrouwen in het conserverend vermogen van het geheugen. Immers, toen Levi de soms bittere, soms zwaarmoedige hoofdstukken van De verdronkenen en de geredden schreef, waren er bij hem inmiddels kennelijk bedenkingen gerezen, en gaf hij blijk van ernstige reserves aangaande de kwaliteit van zijn eigen getuigenis. ‘Is het ons gelukt, ons teruggekeerden, wat we beleefd hebben te begrijpen en begrijpelijk te maken?’Ga naar eind25. vraagt hij zich af. Zijn antwoord ligt al in de vraag besloten en is nauwelijks bevestigend: ‘Het menselijk geheugen is een prachtig maar feilbaar instrument,’ schrijft hij. ‘Ook in normale omstandigheden is er sprake van een langzame afkalving, een vervaging van omtrekken, een als het ware fysiologisch vergeten waar maar weinig herinneringen tegen bestand zijn. (...) Hier past [dus] een apologie. Ook dit boek wordt gevoed door herinneringen, en verre herinneringen bovendien. Het put dus uit een verdachte bron en moet tegen zichzelf be- | |
[pagina 12]
| |
schermd worden’Ga naar eind26. Dit is een machtige nuancerende wending, die laat zien dat de jonge Levi die had voortgeleefd, zoals hij zei, om te vertellen, is opgevolgd door een ouder, droever auteur die kennelijk is gaan twijfelen aan de juistheid en de doeltreffendheid van zijn eigen vertellingen. Deze sobere, relativerende kijk op zijn werk is op te vatten als enerzijds symptoom en anderzijds oorzaak van de melancholie waaraan de schrijver op het eind van zijn leven ten prooi was, en werpt mogelijk een duistere schaduw vooruit van een geestelijke nood die met vertellen niet afdoend te lenigen viel. | |
Morele ambiguïteitDie nood nam in Levi's laatste geschriften een vorm aan die we in zijn eerdere boeken niet vinden. De jonge Levi sprak van ‘de bevrijdende vreugde van het vertellen’Ga naar eind27. en toonde in zijn verhalen het zelfvertrouwen van een schrijver die zich heer en meester over zijn expressief vermogen voelde. Hij twijfelde weliswaar ernstig aan de bereidheid van anderen om naar zijn verhaal te luisteren, maar hij kende geen twijfel aan de waarheid en het belang daarvan of aan zijn eigen integriteit als verteller. De oudere Levi echter gaf blijk van toenemende onbehaaglijkheid omtrent getuigenissen van overlevenden en zelfs de betrouwbaarheid van het geheugen zelf. ‘De meeste getuigen (...) zijn nu dood, en de herinneringen van wie nog leven (...) worden hoe langer hoe vager en dikwijls onbewust beïnvloed door latere gegevens (...)’Ga naar eind28. Bovendien hebben ze hun relaas, vindt hij, op basis van slechts gedeeltelijke kennis geschreven. Zij die de gruwelen van het nazisme ten volle hebben ervaren, hebben dat niet overleefd of zijn er nagenoeg met stomheid door geslagen. In zijn laatste jaren lijkt Levi dus de trieste gevolgtrekking onder ogen te hebben gezien dat de fundamentele realiteit van zijn leven - de volle waarheid omtrent Auschwitz - misschien nooit exact bekend zou kunnen worden. In zijn laatste boek analyseerde Levi uitvoerig de oorzaken en consequenties van dat zorgwekkende vooruitzicht. Uit de essays in De verdronkenen en de geredden blijkt een uitgesproken vrees voor vervaging en vertekening van de herinnering en daarmee voor verdoezeling en vervalsing van het verleden. Levi wijt die zorgelijke ontwikkeling ten dele aan hen die het verleden liever vergeten of het met oneerlijke bedoelingen manipuleren, maar zijn zorg lijkt voor een aanzienlijk deel hem zelf te betreffen en de angstige consequentie dat hij zelf wellicht een in zijn eigen ogen onbetrouwbare getuige is geworden. Het thema van de morele ambiguïteit, dat hij zo krachtig en trefzeker ontwikkelt in ‘De grijze laag’, is niet iets waarvan hij zichzelf uitsloot, en al wijst niets op Levi's feitelijke medeplichtigheid als gevangene in Auschwitz, toch lijkt hij zichzelf in zekere zin als medeplichtig te hebben beschouwd: ‘Een hels systeem als het nationaalsocialisme oefent een griezelige zuigkracht uit, waaraan men zich moeilijk kan onttrekken. Het verlaagt zijn slachtoffers en maakt ze gelijk aan zichzelf, omdat het grote en kleine medeplichtigen nodig heeft. Om daar weerstand aan te kunnen bieden heeft men een ijzersterk moreel gestel nodig (...)’Ga naar eind29. Uit ‘De grijze laag’ komt naar voren dat volgens Levi niet velen zo'n morele constitutie bezaten of deze in de barre omstandigheden van de kampen intact wisten te houden. ‘In Rumkowski zien wij allen onszelf weerspiegeld,’ schreef hij; ‘zijn dubbelzinnigheid is de onze, maakt deel uit van onze natuur (...)’Ga naar eind30. Dapper maar bedroefd betrekt hij zichzelf in dit oordeel: ‘Ik had me ook de voornaamste regel van die plaats, die voorschreef om vóór alles aan jezelf te denken, grondig eigen gemaakt.’Ga naar eind31. Dit besef, dat bij geen enkele belangrijke tendens in Levi's vroege werk aansluit, verleent zijn laatste geschriften het accent van de zelfveroordeling, en daarmee van een schaamte die als een verpletterende last op hem moet hebben gedrukt. In De verdronkenen en de geredden onderwerpt hij een dergelijke schaamte aan een fijnzinnig moreel onderzoek en tracht hij de getourmenteerde psyche van de overlevenden, maar ook de ondoorgrondelijker psyche van hun beulen te analyseren. Zoals hij in ‘De grijze laag’ naar voren brengt, bestond er in de kampen vaak een nauwe samenwerking tussen de gevangenen en hun tuchtmeesters, en de nawerking van hun dubbelzinnige en vaak belastende verstandhouding liet zich in de naoorlogse periode niet zo heel gemakkelijk wegredeneren. | |
[pagina 13]
| |
Invretende gevoelensEllende, angst, uitputting, schuld en schaamte - dat alles hoorde tot de erfenis die de kampen aan veel van hun overlevenden nalieten. De bevrijding bracht fysieke maar niet altijd ook psychische vrijheid. ‘[Men] leed,’ schreef Levi, ‘onder het herwonnen besef geen mens meer te zijn geweest’Ga naar eind32. Bovendien leed men onder martelende schuldgevoelens: ‘Schuld, waaraan? Toen alles voorbij was, kwam het besef boven niets of niet genoeg te hebben gedaan tegen het systeem dat ons in zijn greep had gehad. (...) [De overlevende] voelt (...) zich beschuldigd en geoordeeld, genoopt om zich te rechtvaardigen en te verdedigen.’ Zich te verdedigen - waartegen? ‘Zelfbeschuldiging, of beschuldiging, niet solidair genoeg te zijn geweest, (...) omdat ze anderen geen hulp geboden hebben, (...) een menselijk woord, een raadgeving, of ook alleen maar een gewillig oor.’Ga naar eind33. Schuldgevoel voegde zich ook bij het zorgelijke vermoeden dat men nog leefde in de plaats van een ander - ‘van een grootmoediger, gevoeliger, wijzer, nuttiger mens, waardiger om te leven dan jij. Je kunt het niet uitsluiten; je onderzoekt jezelf, je gaat je herinneringen na, (...) nee, je vindt geen zichtbare overtredingen, je hebt niemand van zijn plaats gedrongen. (...) [Maar het] knaagt; het heeft zich ergens diep genesteld, als een houtworm; je kunt er van buiten niets van zien, maar het knaagt en schuurt’Ga naar eind34. Het late gedicht ‘De overlevende’ verwoordt de zielenood van de voormalige kampgevangene die wordt geteisterd door deze invretende gevoelens, maar ze zijn nergens schrijnender uitgewerkt dan in het essay ‘Schaamte’, waaruit bovenstaande citaten afkomstig zijn. Nergens anders in Levi's werk zien we zoals hier hoe de auteur zich tegen zichzelf keert op een manier die meedogenloos was op het zelfkastijdende af: De ‘geredden’ van het Lager waren niet de besten, de voorbestemden tot het goede, de dragers van een boodschap; wat ik gezien en beleefd had, bewees precies het omgekeerde. Wie in leven bleven, waren (...) de slechtsten, de egoïsten, de woestelingen, de hardvochtigen, de collaborateurs van de ‘grijze laag’, de spionnen. (...) De slechtsten, dat wil zeggen de best aangepasten, overleefden; de besten zijn allemaal dood. (...) Nogmaals, de ware getuigen zijn niet wij, de overlevenden. (...) Wij overlevenden zijn behalve een heel kleine ook een nietrepresentatieve minderheid: we zijn degenen die, door misbruik of handigheid of geluk, het ergste niet hebben gekend. Wie dat wel heeft gedaan (...) is niet teruggekomen om te vertellen, of is sprakeloos teruggekomen, maar zij (...) zijn de echte getuigen, wier getuigenis alles en allen zou hebben omvat. Zij zijn de regel, wij de uitzondering.Ga naar eind35. ‘Toen alles voorbij was, kwam het besef boven niets of niet genoeg te hebben gedaan tegen het systeem dat ons in zijn greep had gehad.’ | |
TwijfelAls we deze passage opvatten als tekenend voor Levi's uiteindelijke opvatting van zichzelf en zijn werk, moeten we wel tot uiterst onthutsende conclusies komen. Op zowel morele als literaire gronden lijkt de auteur van De verdronkenen en de geredden de waarde van de getuigenissen in zijn eerdere boeken ernstig in twijfel te trekken. De overlevenden, zo erkent Levi ten slotte, zijn niet de ware getuigen, maar spreken ‘in de plaats van een ander, op kosten | |
[pagina 14]
| |
van een ander.’ Het verhaal dat ze te vertellen hebben is ‘een bericht uit de tweede hand,’ niet het relaas van persoonlijke ondervinding. Zij die ‘het ergste hebben gekend’ bleven onder water, hun verhalen bleven onuitgesproken, door niemand gehoord; en wat betreft hen die voortleefden en hebben getracht voor de verdronkenen te spreken zegt Levi: ‘het privilege [stond] in geen verhouding (...) tot het resultaat. (...) Wij door het lot gespaarden hebben (...) geprobeerd om niet alleen ons eigen lot, maar ook het hunne, dat van de overweldigden te vertellen; maar (...) de afbraak tot op de grond, het volbrachte werk, heeft niemand verteld (...)’Ga naar eind36.
‘Silvio Ortona in Milaan, 1943’
(uit: De Groene Amsterdammer, 27 maart 1991) Uitgaande van deze woorden lijkt het duidelijk dat Levi tijdens het schrijven van zijn laatste boek gebukt ging onder een verlaat besef van eigen ontoereikendheid als getuige-overlevende. Werd hij ook tot twijfelen gebracht aan de intrinsieke waarde van zijn voortbestaan? We zullen het nooit zeker weten. De getuigenissen van zijn vrienden spreken elkaar nogal eens tegen en bieden geen uitsluitsel. Ook mijn eigen briefwisseling met hem kan geen klaarheid in de zaak brengen, maar niettemin wil ik er fragmenten uit citeren die volgens mij licht kunnen werpen op één kommervol facet van Primo Levi's leven in zijn laatste jaren. In een brief aan mij van 15 september 1985 schreef Levi als volgt over zijn ‘essay-boek’ in wording: ‘De titel wordt I sommersi e i salvati (De verdronkenen en de geredden), een citaat zonder verwijzing uit Dante (Inf. XX:3), ironisch op te vatten. De Salvati [geredden, verlosten - vert.] zijn niet zij die verlossing in theologische zin verdienden, maar integendeel de doortrapten, de gewelddadigen, de collaborateurs.’ Levi zelf was bruut noch doortrapt en hoort niet in deze ironische categorie van ‘geredden’ thuis, maar hij wist Auschwitz wel te overleven, en zou daar later in zijn leven zwaar voor boeten. Die boete nam de vorm aan van periodieke depressies. Toen ik hem in de lente van 1981 in Italië ontmoette, was hij opgewekt, maar toen ik hem anderhalf jaar later voorstelde opnieuw langs te komen, was zijn toestand veranderd. In een brief van 14 januari 1983 schreef hij: Je voorstel om me binnen enkele maanden te komen opzoeken heeft me getroffen, maar komt in een periode van wankelbaarheid. Ik hoop, ik hoop oprecht, binnenkort in een zodanige toestand te zijn dat ik je kan ontmoeten en met je kan praten, maar nu lijd ik aan een depressie (niet mijn eerste; het zal wel de erfenis van het Lager zijn). Ik hoop dat jij nooit zo'n psychische omslag hebt meegemaakt; dat is pijnlijk en belemmert het denken, het verhindert me niet alleen te schrijven maar ook om auto te rijden of te reizen. Ik sta uiteraard onder medische behandeling, maar ik kan niet zeggen hoe lang het zal duren (...) Wil je me verontschuldigen? Misschien ben ik weer in orde als je in Europa bent, maar ik kan niets voorspellen en geen plannen maken. | |
[pagina 15]
| |
Het is algemeen bekend dat Levi aan depressies leed, maar ik ken geen ander document waarin hij die aandoening in verband brengt met zijn tijd in het kamp. Hoe hij dat verband precies opvatte is onduidelijk, maar het is tekenend dat Levi nog vier decennia na zijn bevrijding zo'n overweldigend negatieve, invaliderende invloed op zijn leven aan Auschwitz toeschreef. Wat hij ook voor baat heeft gehad bij de medische behandeling die hij onderging, de toestand van matheid en verlamming van zijn scheppend vermogen waarover Levi schreef, ging niet vlot over. Op 23 april 1983 schreef hij me: ‘Mijn toestand van algehele vermoeidheid is iets verbeterd, maar ik ben nog niet tevreden. Ik merk dat ik moeite heb me te concentreren, vooral als ik schrijf. Ik heb zelden zo naar iets verlangd als nu naar een spoedig herstel van mijn normale conditie.’ Deze depressie duurde zo'n zeven maanden tot ze eind mei optrok. Hij schreef me op 3 augustus 1983: ‘Je voelt je als herboren! Hoewel ik nu heel normaal leef, kom ik ideeën te kort, en voor het ogenblik is mijn activiteit beperkt tot los-vaste samenwerking met het plaatselijke dagblad.’ ‘De figuur van de spookachtige verteller die naarstig rondspeurt naar toehoorders was voor hem hét toonbeeld van de schrijver als getuige-overlevende.’ | |
De dwang om te vertellenKorte tijd later begon Levi de essays te schrijven die De verdronkenen en de geredden zouden vormen. Het werk vlotte goed en in september 1985 had hij zes van de oorspronkelijk geplande tien of twaalf essays af (brief van 15 september 1985). Hij voltooide nog twee stukken (het gepubliceerde boek zou inderdaad in totaal acht essays bevatten) en op 16 januari 1986 schreef hij me, in een over het algemeen opperbeste stemming: ‘Juist vandaag heb ik mijn bundel essays bij Einaudi ingeleverd.’ Levi had zijn boek oorspronkelijk bedoeld als een sociologie van het kampleven (brief van 8 mei 1985), maar hoe we dat facet ook beoordelen, thans lezen we zijn laatste boek toch vooral met andere ogen: als een diepzinnig zelfportret door een overlevende van de holocaust en tegelijk als het testament waarin de auteur afscheid neemt van het schrijven. In dezelfde brief waarin hij meldde dat hij het manuscript zojuist bij zijn uitgever had ingeleverd, typte Levi een Engelse vertaling van zijn gedicht ‘De overlevende’ voor me uit. De eerste regels van Coleridge's The Rime of the Ancient Mariner staan als epigram in De verdronkenen en de geredden: Since then, at an uncertain hour,
That agony returns:
And tili my ghastly tale is told,
This heart within me burns.
Zonder enige twijfel identificeerde Levi zich met de figuur van de Ancient Mariner en ervoer hij ook die dwang om zijn verhaal te vertellen. De figuur van de spookachtige verteller die naarstig rondspeurt naar toehoorders was voor hem hét toonbeeld van de schrijver als getuige-overlevende, gehouden om de uitzonderlijke gebeurtenissen die hij beleefd heeft uit te dragen. Het syndroom van de overlevende die een dwangmatige verteller is, is echter hoogst problematisch, want het voert hem telkens opnieuw terug naar de herinnering aan zijn traumatische verleden zonder hem ervan te verlos- | |
[pagina 16]
| |
sen. Daarbij stelt het hem bloot aan het gevaar van wie met aandrang een verhaal vertelt dat anderen wellicht niet willen horen. Zo'n schrijver wordt van drie kanten bedreigd: door vertellen en her-vertellen dreigt hij de stuwende kracht van zijn drang tot schrijven uit te putten; of hij dreigt zelf uitgeput te raken door de eisen die het schrijven aan hem stelt; en ten slotte dreigt er de terugslag bij het besef dat hij de toehoorders tot wie hij spreekt niet bereikt. Aan het eind van zijn leven ondervond Levi in meerdere of mindere mate alle drie die consequenties. Bovendien leed hij onder een schuldgevoel dat alleen andere overlevenden werkelijk kunnen begrijpen - een schuldgevoel dat onbarmhartig uitdrukking vindt in de slotregels van ‘De overlevende’: Hij ziet weer de gezichten van zijn makkers
Lijkbleek in het eerste daglicht,
Grauw van het gruis van cement,
Onherkenbaar in de mist,
Doods gekleurd in hun rusteloze slaap:
's Nachts bewegen zij hun kaken
Onder de zware steenhoop van hun dromen
Kauwend op een raap die er niet is.
'Achteruit, weg van hier, verdronkenen,
Gaat heen. Ik heb niemand weggedrongen,
Niemands brood heb ik afgenomen,
Niemand is in mijn plaats gestorven. Niemand.
Keer terug in jullie mist.
Het is mijn schuld niet dat ik leef en adem,
En eet en drink en slaap en kleren draag.Ga naar eind37.
Levi moet De verdronkenen en de geredden althans ten dele hebben geschreven om die doden tot zwijgen te brengen, maar ze lieten zich niet tot zwijgen brengen. Hij meende dat hij een ‘schrijnend’ boek had geschreven en verwachtte niet dat het een breed publiek zou bereikten (brief van 30 juni 1986), maar tegen die verwachting in vond het in Italië een tamelijk grote, ontvankelijke lezerskring. Toch werd Levi verontrust door wat hij zag als de zinloosheid van zijn streven. Zo schreef hij zijn vriend Dan Vittorio Segre: ‘Het nare is dat de mensen die dit boek lezen en begrijpen het niet nodig hebben, en dat zij die het nodig hebben het niet begrijpen.’ Segre, deze woorden na Levi's dood overdenkend, meende dat ‘zijn dood, zijn wijze van sterven, kwam omdat hij ofwel niet meer kon spreken, of niet kon worden begrepen.’Ga naar eind38. Er waren nog meer complicaties - te veel om zonder moeite het hoofd recht te houden. Enkele daarvan beschreef hij in een brief aan mij van 30 juli 1986: ‘Met onze familie gaat het plotseling slechter. Afgelopen maandag heeft mijn moeder een beroerte gehad, en nu ligt ze in het ziekenhuis (...); helaas is ze bij haar volle bewustzijn, maar ze heeft moeite met spreken. De toekomst is volkomen duister, maar op haar leeftijd (91) is de kans op herstel vrijwel nihil.’ Hij besloot deze brief aldus: ‘Vergeef me dat ik kortaf ben. Ik hoop de volgende keer kalmer en uitvoeriger te zijn, als de toestand opklaart.’ In plaats van op te klaren is de toestand echter evident verslechterd. Maanden gingen voorbij zonder enig nieuws uit Italië. Toen kwam de volgende brief, gedateerd op 29 maart 1987. Beste Alvin, Deze brief kreeg ik op 9 april 1987. Twee dagen later vernam ik dat Primo Levi dood was. | |
[pagina 17]
| |
Innerlijk leedDe dood van een groot schrijver laat een leegte in het bewustzijn achter die we niet weten te vullen. We bewijzen de dode eer en geven persoonlijk en in het openbaar uiting aan onze droefenis en eerbied, maar wat de ceremoniële en therapeutische waarde van zulke gebaren ook is, we realiseren ons dat ze ontoereikend zijn. Als, zoals in dit geval, de overledene zelf de hand in zijn dood lijkt te hebben gehad, voelen we ons bovendien geroepen die te verklaren. Primo Levi had een dergelijk gevoel voorzien en er in De kruissleutel voor gewaarschuwd: ‘Wanneer er een mens dood gaat [zegt] iedereen achteraf (...) dat hij het wel had zien aankomen. (...) toen het ongeluk eenmaal gebeurd was [had iedereen] het zijne te beweren. (...) Natuurlijk, als iemand doodgaat (...) dan moet daar een reden voor zijn, maar het is niet gezegd dat het er maar één is of als het er maar één is, dat je die ook kunt vinden.’Ga naar eind39. Gedurende zijn leven had Primo Levi een teveel aan pijn opgespaard, en het zou onverstandig zijn, zijn dood aan één oorzaak toe te wijzen. Ongetwijfeld werd hij ten gevolge van zijn ervaringen uit de oorlog gemarteld door traumatische herinneringen en streefde hij door middel van zijn geschriften naar zowel opheldering als verlichting. Thans is duidelijk dat hij het eerste in meerdere mate bereikte dan het laatste. Literair gesproken was het resultaat van zijn streven reusachtig. Wat betreft de prijs die hij daarvoor aan geestelijk en psychisch welzijn moest betalen, geldt dat maar weinigen onder ons een voorstellingsvermogen bezitten groot genoeg om zich de omvang van zijn innerlijk leed te kunnen indenken. Op het laatst werden de pijn en beklemming van het leven hem eenvoudig te groot, zo groot dat ze hem blijkbaar hebben overweldigd. Zijn boeken blijven onder ons - een weergaloos archief van aangedaan en geleden leed en van nog andere, zo diep ingrijpende aandoeningen dat de overlevende er niet tegen bestand was. ‘Natuurlijk, als iemand doodgaat (...) dan moet daar een reden voor zijn, maar het is niet gezegd dat het er maar één is of als het er maar één is, dat je die ook kunt vinden.’ | |
[pagina 18]
| |
[Opmerking: in de citaten uit uitgegeven vertalingen staan mijn toevoegingen tussen [vierkante haken]. Dat is dan meestal een kwestie van herplaatsing van een persoonsvorm of vervanging van een persoonlijk voornaamwoord door zijn antecedent, ten behoeve van de context - RK.]
Vertaling: René Kurpershoek
(illustratie: Paul Tuijnman)
|
|