| |
| |
| |
Jacques de Visser
Waarop wachten?
Over de symboliek in Wachten op Godot
VLADIMIR: Zeker is dat de tijd onder deze omstandigheden lang duurt en ons dwingt tot daden die, hoe zal ik het zeggen, die op het eerste gezicht verstandig lijken, maar die voor ons een gewoonte zijn. Je zal zeggen, dat is om ons verstand van de ondergang te redden. Dat ben ik met je eens. Maar dwaalt het al niet in de eeuwige, ondoorgrondelijke nacht? Dat vraag ik me soms af. Volg je mijn gedachtengang?
(Wachten op Godot)
Het toneelstuk Wachten op Godot, waarmee Samuel Beckett in de jaren vijftig wereldberoemd is geworden, is zo'n rijk werk dat het een schatkamer van suggestieve thema's bevat die ons vandaag nog steeds blijven boeien. Het is heel sterk gestructureerd en de auteur heeft er zijn werk van gemaakt om het vanuit zijn intellectuele, literair-historische en zelfs wijsgerige eruditie van een massa referenties te voorzien. In deze bijdrage wil ik ingaan op de thematiek van het wachten die uitdrukkelijk in de titel en in het verloop van het toneelstuk is aangegeven. Meer dan eens krijgen we in de stroom van de conversatie de opmerking te horen dat Estragon en Vladimir op Godot wachten:
ESTRAGON: Laten we gaan.
VLADIMIR: We kunnen niet.
ESTRAGON: Waarom niet?
VLADIMIR: We wachten op Godot.
ESTRAGON: Dat is waar.
(blz. 13)
Dit wachten schijnt op het eerste gezicht een vanzelfsprekendheid voor de genoemde hoofdpersonages. Maar de toeschouwer of de lezer van het drama kan het hierbij niet laten. Indien hij zich bij het verhaal houdt, dan botst hij op te veel absurde toestanden, in de zin dat hij aan het werk kop noch staart kan vinden of dat alles hem ongerijmd lijkt. Maar Wachten op Godot is niet in die zin absurd te noemen.
Beckett bij de première van ‘Waiting for Godot’, Londen 1955
Trouwens, het absurdisme als vooropstelling in het benaderen van een kunstwerk is wel de minst vruchtbare hypothese die men kan aannemen, omdat dit een rem op de interpretatie en op het mogelijke begrijpen betekent. Onbevangenheid in de omgang met kunst ligt meer voor de hand. Dat wil zeggen: het werk heel aandachtig volgen of lezen. Vindt men geen zin of betekenis bij een eerste lezing, dan begrijpt men misschien heel wat meer bij een tweede, derde of vierde lectuur. Stellen dat Beckett ons iets te vertellen heeft, is ook een vooropstelling. Het is echter een vruchtbaar a priori dat men wel kan verlaten wanneer blijkt dat een analyse, duiding of interpretatie niet zoveel oplevert.
| |
Een vanzelfsprekende vraag
De vraag die de toeschouwer of lezer van het drama zich naar alle waarschijnlijkheid stelt, luidt: waarop wachten Estragon en Vladimir? Ze zeggen zelf: op Godot. Zowel aan het einde van het eerste, als aan het einde van
| |
| |
het tweede bedrijf komt er een jongetje Estragon en Vladimir vertellen dat Godot diezelfde avond niet komt, maar de volgende dag zal komen. Daarna overwegen E & V om samen zelfmoord te plegen, zich aan de enige boom in hun omgeving op te hangen. Maar het koord is niet sterk genoeg: ze zullen daarom de volgende dag een sterker koord merbrengen: ‘Morgen hangen we ons op,’ zo zegt Vladimir, ‘tenzij Godot komt’ (blz. 92), waarna Godot niet meer ter sprake komt en het stuk eindigt. Waarop hebben E & V dan die dag tevergeefs gewacht? En wat stelt Godot voor?
| |
Het onderscheid tussen Estragon en Vladimir
Beckett in de studio van Giacometti, Parijs 1961
Om tot de symboliek van dit toneelstuk door te dringen, dat wil zeggen om te ontdekken wat dit werk in overdrachtelijke zin suggereert, deels onthult, maar tegelijk deels verhuld laat, dringt zich de vraag op voor wie Godot iets betekent. Van de vijf personages, Estragon en Vladimir, Pozzo en Lucky, en ten slotte de jongen, heeft Godot kennelijk alleen betekenis voor E & V en voor de jongen. Hierbij is er een belangrijk onderscheid tussen deze beide mannen. Is het niet steeds V die E eraan herinnert dat ze op Godot wachten? Ze komen al een hele tijd samen voor de boom - zo suggereert het stuk - maar het is steeds V die zich dat herinnert, terwijl E eraan herinnerd moet worden. De vergetelheid is trouwens een opmerkelijk thema, alleen V heeft een meer gearticuleerd tijdsbewustzijn.
Over de verschillen tussen E & V hoeft men niet lang na te denken om te zien dat E een nogal aards type is, emotioneler dan V; hij zeurt in beide bedrijven over zijn schoenen - of wat daar voor moet doorgaan - en zegt meer dan eens dat hij niet meer weg kan, wellicht omdat hij zere voeten heeft en gebonden is aan zijn plek; hij slaapt in de greppel, knaagt aan peentjes en restanten van kippeboutjes, heeft liever dat Lucky, een vreemd personage dat later opduikt, danst dan dat hij denkt, en praat heel wat minder dan V. Hoewel hij niet altijd kan, wil hij vaak weggaan, maar V houdt hem dan steeds op: deze wil immers op Godot wachten. Het ontheemd zijn voelt hij ook emotioneel aan en bijgevolg heeft hij het meer dan eens over het zich verhangen.
Daartegenover staat V die heel wat meer praat; niet zomaar praat, maar nadenkt; hij bekritiseert zelfs het nutteloos redeneren en ontvouwt allerlei rationalisaties:
We moeten onze tijd niet verliezen met nutteloze redeneringen. (Pauze. Heftig) Laten we iets doen, zolang de gelegenheid zich voordoet. Het komt niet iedere dag voor dat men ons nodig heeft. Niet dat men juist ons nodig heeft. Ieder ander zou het net zo goed kunnen, waarschijnlijk beter. Het beroep dat men nu op ons doet is eigenlijk tot de hele mensheid gericht. Maar op deze plaats, op dit ogenblik, zijn wij de mensheid, of wij willen of niet. Laten we er van profiteren, voordat het te laat is. Laten we voor een keer waardig het gespuis vertegenwoordigen waarbij we per ongeluk terechtgekomen zijn. Wat zeg jij ervan? (Estragon zegt niets). Het is waar, door met over elkaar geslagen armen het voor en het tegen te
| |
| |
overwegen, doen we onze stand ook alle eer aan. De tijger snelt zonder enig nadenken zijn soortgenoten te hulp. Ofwel, hij redt zich in het dichtste kreupelhout. Maar daar ligt het probleem niet. Wat doen we hier, dat moeten we ons afvragen. Wij zijn zo gelukkig het te weten. Ja, in deze ontzaglijke verwarring is ééen ding helder; we wachten op Godot.
ESTRAGON: Dat is waar.
VLADIMIR: Of dat de avond valt. (Pauze) We zijn op de afgesproken plaats, dat is zeker. We zijn geen heiligen, maar we zijn op de afgesproken plaats. Hoeveel mensen kunnen hetzelfde zeggen?
(blz. 77-78)
Deze passage is typerend voor V: een zekere breedsprakerigheid, zichzelf rechtvaardigend, rationalistisch; in zijn wachten verwacht hij inderdaad de komst van Godot; hij wil er trouwens elke dag voor op afspraak zijn; hij mobiliseert er zijn geheugen en herinnering voor - wat Estragon niet doet. Hij leeft verstandelijker, in een zekere zin rationalistischer, dus met zijn hoofd. Vandaar dat het niemand moet verwonderen dat hij een liefde voor hoofddeksels schijnt te hebben, terwijl E belangstelling voor schoenen heeft. V is blij als hij de hoed van Lucky vindt, de man die hem verstandelijk fascineert.
E is dus eerder het aardse type, V het meer vergeestelijkte. E zegt: ‘Zijn (V's) adem stinkt en mijn voeten’ (blz. 47), waarmee hij hun zijn-in-de-wereld verwoordt. Dat wil zeggen dat E moeilijk uit de voeten kan en zich bijgevolg existentieel in een impasse weet: ‘Er gebeurt niets. Niemand komt, niemand gaat, het is verschrikkelijk’ (blz. 42). Terwijl V het misschien wel gemakkelijk kan zeggen, maar zich tegelijk aan zijn herinneringen en wensen gebonden weet. Zijn hardnekkig en rationalistisch gerechtvaardigd wachten betekent een lijden aan de temporaliteit die zich in de benauwde levensadem (pneuma) manifesteert. Hij kent een levensmoeheid en begint op een bepaald ogenblik echt te twijfelen: ‘Ik weet niet meer wat ik denken moet’ (blz. 88). En onmiddellijk daarop, terwijl E over zijn voeten klaagt:
Heb ik geslapen terwijl de anderen leden? Slaap ik op dit ogenblik? Als ik morgen denk dat ik wakker ben, wat zal ik dan van deze dag zeggen? Dat ik met mijn vriend Estragon, op deze plaats, tot het vallen van de nacht, op Godot heb gewacht? Dat Pozzo met zijn knecht voorbijgekomen is en dat hij met ons gesproken heeft? Misschien wel. Maar wat zal er van dit alles waar zijn? (Estragon die heftig en tevergeefs geprobeerd heeft zijn schoen uit te trekken, is opnieuw ingeslapen. V kijkt naar E). Hij zal niets weten. Hij zal van de slagen spreken die hij gehad heeft en dan geef ik hem een peen (Pauze). Schrijlings op een graf en een zware bevalling. In de diepte van het graf brengt de doodgraver dromerig de ijzers aan. Men heeft de tijd om oud te worden. De lucht is vervuld van ons geklaag. (Hij luistert). Maar de gewoonte is een grote sourdine. Ook naar mij zullen ze kijken en zeggen: Hij slaapt, hij weet het niet, laat hem slapen. (Pauze). Ik kan zo niet verder gaan.
(blz. 88-89)
E en V zijn complementair, hebben heel wat met elkaar analoog-gemeenschappelijks, hebben elke dag een afspraak met elkaar om op Godot te wachten, maar ze blijven allebei eenzaam, zelfs een beetje wanhopig. Als ze met elkaar praten, praten ze vaak naast elkaar. Hun dialogen zijn niet zelden pseudo-dialogen. Als ze een duo zouden vormen of zijn, dan zijn ze ongetwijfeld een pseudo-duo of een pseudo-koppel. Trouwens, hun complementariteit is niet volledig: ze zijn geen man en vrouw, hebben geen vruchtbare toekomst; daarom zijn ze slechts twee ontwortelden die het er als een vermoeid echtpaar vaak over hebben dat ze misschien maar het best uit elkaar kunnen gaan, maar ze scheiden nooit. Ook is het uiteindelijk nooit duidelijk of ze elkaar nodig hebben of dat ze het zonder elkaar kunnen stellen.
| |
De betekenis van het wachten
Estragon en Vladimir wachten op Godot. De vraag blijft echter nog altijd onbeantwoord: waarop wachten ze?
Het is bekend dat er op deze vraag al heel wat antwoorden zijn gegeven. Sommigen hebben
| |
| |
hun interpretatie door de theologie laten inspireren. Godot zou dan alleen God kunnen zijn. E en V zouden wachten op God die niet komt. Deze duiding is verdedigbaar, in die zin dat Beckett een parodie van de menselijke zoektocht naar God zou hebben geschreven, waarbij van het echte zoeken niets terechtkomt. Mij lijkt een gelijkstellen van Godot met God echter al te doorzichtig - een doorzichtigheid die Beckett in zijn groteske tekeningen wat in de hand heeft gewerkt wanneer hij een beschrijving van ‘God/Godot’ geeft bij monde van de boodschapper. V hoort de jongen uit:
VLADIMIR: Heeft meneer Godot een baard?
JONGEN: Ja, meneer.
VLADIMIR: Blond of... (hij aarzelt)... of zwart?
JONGEN (aarzelend): Ik geloof dat hij wit is, meneer.
(Pauze)
VLADIMIR: Grote genade!
(Pauze)
(blz. 90)
Zoals dit fragment, verschalkt het stuk in zijn geheel de toeschouwer, en in dat opzicht heeft ook de jongen een verschalkende functie. In een al te doorzichtige en bijgevolg ook banale interpretatie kan men zeggen: ‘zie je wel, Godot is God!’ Maar zo banaal is Godot (en ook God) niet. Het god-de-vaderbeeld met een lange witte baard is een cliché. Daarom geef ik hier een andere duiding.
E & V zijn twee ontwortelde landlopers; Beckett heeft ze clownesk getekend. Stilistisch is het hele stuk trouwens een groteske, wat niet zonder betekenis is, zoals ik nog zal aantonen. E & V bevinden zich op een landweg, waarvan we niet weten waarheen hij gaat. Kennelijk treffen ze elkaar elke dag bij de boom. Dat is de afspraak van Godot. Zoals al gesteld, herinnert V E eraan dat dat daadwerkelijk de afspraak is.
Maar vanaf dat moment gaan de gesprekken, als men ze echt gesprekken kan noemen, over andere dingen; soms houden ze zich gewoon - en uitdrukkelijk - bezig. De tijd moet passeren, want 's avonds zal Godot komen en hen de affectie en het geluk brengen:
VLADIMIR: Misschien slapen we vanavond bij hem. Lekker warm en droog, met een volle buik op het stro. Dan is het de moeite waard te wachten. Vind je niet?
(blz.9)
V droomt van een paradijselijke situatie, waarin alles naar wens verloopt.
Wereldpremière van ‘En attendant Godot’, 1953, in Parijs
Maar bestaat het paradijs nog wel voor de ontwortelde sterveling? E & V zijn immers op aarde, op een weg - symbolisch de levensweg - dicht bij een boom die geen vruchten draagt, maar in ieder geval een boom die nog wortels heeft, dus niet echt dood is. Trouwens, in het tweede bedrijf draagt bij bladeren, is het ken- | |
| |
nelijk lente. Het is alleen Vladimir die dit opmerkt.
Al wachten E & V op Godot, V met meer overtuiging dan E, toch blijkt het hele stuk op niets anders uit te draaien dan op de ontmoeting tussen E & V - ze hebben een afspraak met elkaar.
Mag ik daaruit niet afleiden dat ze vooral elkaar zoeken? Zijn ze immers niet op elkaar aangewezen, zoals het aardse op het geestelijke en het geestelijke op het aardse? Nu zijn ze echter gescheiden: ze vormen een karikaturaal pseudo-koppel, zelfs niet man en vrouw. E denkt meer dan eens aan ‘uit-elkaar-gaan’, of wil zich verhangen, en aan het einde is V de wanhoop nabij: vervreemd van de vruchtbare aarde - E is geen vrouw - wil hij zich eveneens verhangen - met diegene die hij elke dag opzoekt. En E? Ook hij is van de redelijkheid, gesymboliseerd door V, vervreemd. Twee van elkaar vervreemden dus.
| |
Illusie
Moet nu alle heil van elders komen? Zo lijkt het, zo speelt V het; hij kan E er enigszins van overtuigen dat het heil van elders zal komen en bijgevolg houdt hij hem van de zelfmoord af. Op een bepaald moment willen ze zich toch aan de boom langs de levensweg verhangen, maar het koord is, zoals in elke vaudeville, niet sterk genoeg, en het ziet er naar uit dat deze boom, waarvan de vruchten gehangenen zouden zijn, daar helemaal niet sterk genoeg voor is. De boom die er niet als een levensboom uitziet, is toch nog niet de boom des doods, een kruis. Daarom is het dat hij in het tweede bedrijf nog deze schamele bladeren draagt.
De suggestie dat het heil van elders moet komen, past eigenlijk wel goed in de al genoemde verschalkende dimensie van het drama: het heil elders zoeken is een valstrik en de engelachtige jongen die de boodschapper van een andere wereld schijnt te zijn, verbeeldt de verleidelijke demon die E & V verzoekt de verlossing in een (groteske) transcendentie te zoeken en te verwachten, in plaats van die kracht in henzelf te zoeken, in hun eenheid. Die eenheid zit in de naam Godot. Het wachten op Godot brengt E & V samen. Is het de illusie die hen samenbrengt en -houdt, en die hen in de eindeloze herhaling tegelijk in de illusie houdt? Dan kan men Godot inderdaad voor een god-de-vader met een witte baard houden. Maar het stuk suggereert toch iets meer, en wel in een detail dat in zijn subtiliteit toch heel wat meer is dan een detail. E & V noemen elkaar op een eigenaardige manier: Didi, waarmee Estragon Vladimir aanspreekt, en Gogo, waarmee Vladimir Estragon aanspreekt. Ze horen samen, maar hun saamhorigheid verwerkelijkt zich niet, tenzij negatief, in een gezamenlijke zelfmoord, die trouwens ook niet plaatsgrijpt. Is Godot nu geen anagram, een naam die is samengesteld uit de meer vertrouwelijke Didi en Gogo - Godot? (Beckett heeft zich over de interpretatie van ‘Godot’ terecht nooit uitgesproken - dat is zijn taak als auteur niet).
Is Godot nu het symbool van de menselijke eenheid die men tevergeefs elders zoekt, het uiteindelijke thema van het toneelstuk? Ja en neen. Neen, omdat het wachten toch in de verf wordt gezet. Ja, omdat V & E nu eenmaal op Godot staan of zitten te wachten. Het object van hun wachten is Godot. De twee antwoorden horen samen. Daarom ga ik (nogmaals) op het wachten in.
| |
Nogmaals: wachten
E & V wachten. Ze bevinden zich op een weg, de weg van het leven, de weg die wij allemaal bewandelen van onze geboorte tot onze dood. Het betreft een weg die verder nog allerlei bestemmingen kan hebben, maar in het stuk van Beckett komen die andere bestemmingen niet ter sprake. Alleen herhaalt E meer dan eens ‘Laten we gaan’, hij zegt nooit waarheen. Vandaar dat we kunnen stellen dat de bestemming van E & V voorlopig de plek bij de boom is, waar ze met elkaar afspreken. Daar wachten ze, maar hun wachten betekent vooral dat ze de tijd doden; het is geen verwachten van iets, waarvoor ze zelf iets moeten doen. Hun verwachten is nogal nostalgisch, een soort terugkeer naar een paradijselijke toestand waarin alles naar wens gaat. Maar precies dit kan toch niet het leven zijn; zo'n wachten is vrijblijvend
| |
| |
en steriel, zo'n wachten is geen verwachtend tegemoet-zien.
Ze kijken uit naar iemand die op een groteske god lijkt. In die zin is het drama atheïstisch: Beckett liquideert of banaliseert een god die niet ernstig kan worden genomen. Maar deze god houdt hen wel in de ban, zelfs in die mate dat hij E & V tot een zekere ‘religieuze’ levenshouding aanzet die met zich meebrengt dat E zich toch nog niet heeft verhangen.
Een andere bezigheid dan het wachten hebben E & V niet; ze blijven op hun levensweg de tijd doden. In dat verband is het tweede bedrijf heel revelerend: E & V vinden een tijdverdrijf in allerlei banaliteiten, in de verstrooiing, in het elkaar uitschelden of in het imiteren van Lucky of Pozzo. Maar uiteindelijk is hun leven op niets gericht. Ze wachten op iets, maar missen tegelijk het inzicht in datgene wat ze zouden kunnen verwachten. Zij blijven twee ‘eenlingen’ die elkaar niets kunnen bieden, omdat ze hun eenheid in iets symboliseren dat ze buiten hun concrete existentie situeren.
In Wachten op Godot ontbreekt het dualisme niet. E & V symboliseren de gespleten menselijkheid, uitgedrukt in de vervreemde aardsheid en in de vervreemde rationaliteit. Deze figuren kennen geen hoop of verlangen, ook geen erotiek, eerder wat kameraadschappelijkheid. Dit alles kan de niet te miskennen dualiteit niet opheffen. Er gebeurt niets, zoals Estragon zegt. Alles is inderdaad in de eindeloze herhaling opgenomen. De symboliek van dit wachten is zo ingekleed dat de tijd een mager perspectief biedt. We zien dit trouwens ook bij het andere pseudo-koppel uit het drama. Dat Vladimir nog enig tijdsbewustzijn laat blijken, ergert Pozzo enorm. Deze blinde (verblinde?) roept plotseling woedend uit:
Wilt u me nou alstublieft niet langer treiteren met uw praatjes over tijd? Wat een waanzin! Wanneer! Wanneer! Op een dag, is u dat niet voldoende? Op een dag, gelijk aan iedere andere, is hij [Lucky] stom geworden, op een dag ben ik blind geworden, op een dag worden we doof, op een dag zijn we geboren, op een dag zullen we sterven, op dezelfde dag, op hetzelfde ogenblik, is dat u niet voldoende? (Bedachtzaam) Schrijlings op het graf baren ze, een ogenblik schittert de dag en dan is het opnieuw nacht. (Hij trekt aan het touw.) Vooruit!
(blz. 87)
‘Lucky’; tekening door Matrai, 1975
| |
| |
Dit is de troosteloze boodschap van een blinde man, die in zijn nihilistische wijsheid zelf geen eenheid beleeft. Zijn verhouding tot Lucky - wat een ironie in de naam! - is een meester/slaaf verhouding - en kent ook geen eros of agapè.
De functie van het symbool is het samenbrengen van twee betekenissen, betekent het voltrekken van een dubbele betekenisintentionaliteit, waardoor we in een overdracht van een eerste, ogenschijnlijke betekenis, naar een tweede, meer verhulde betekenis worden gevoerd. Symbolen verrijken dus de wereld. Symbolen zien en beleven - wat niet hetzelfde is als zoekplaatjes decoderen, integendeel - betekent dat de wereld een echte, een meer-dimensionele wereld wordt waar niet de platvloersheid heerst, betekent de verbindingen, de verbanden ervaren. Als het wachten op Godot geen echt verwachten is en elke religiositeit, elke verbondenheid mist en als Godot het symbool van het uitgeholde heilige is, omdat de symbolische, dus verbindende draagwijdte en werkzaamheid nergens nog een vruchtbare bodem vindt, dan zien we in Wachten op Godot de symbolische uitdrukking van een negatieve of misschien zelfs van een anti-levenssymboliek. Het is de vormgeving van de metafysische eenzaamheid van de mens, waaraan Beckett in zijn Godot-drama de gestalte van de nacht als het alternatief voor het verwachten heeft gegeven. E & V staan voor het dilemma: of wachten op Godot die niet kan komen - omdat ze niet echt weten waarop ze wachten - en dus buiten elke authentieke hoop leven, of verdwijnen in de nacht. Op die manier kan de mens, alleen in zijn gespletenheid, dolen in een existentie - dat is het ongeluk van zijn geboorte. In deze zin past Becketts mensbeeld vrij goed in dit fragment uit Prediker (4: 2-3):
Ik prees de doden die reeds lang gestorven zijn, gelukkig boven de levenden die nog in leven zijn.
En gelukkiger dan die allen: degene die er nog niet geweest is, die nog niet heeft aanschouwd het boze werk dat onder de zon geschiedt.
Samuel Beckett, Wachten op Godot. Amsterdam. Bezige Bij, 19885, in een vertaling van Jacoba van Velde. Alle citaten zijn afkomstig uit deze tekstuitgave.
|
|