Bzzlletin. Jaargang 21
(1991-1992)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 66]
| |||||||||||||||||||||
VI. De kunstenaar als crimineelDegeneratieIn het eerste hoofdstuk verwees ik naar het gevoel van spleen als een plaag van eeuwwisselingen. Tegen het einde van zowel de achttiende als de negentiende eeuw klaagden vele geesten over een vermindering van levenskracht en levenswil. Die overeenkomst in psychologische staat blijkt duidelijk als men de analyse van Boswells spleen plaatst naast Max Nordau's poging de geest van de late negentiende eeuw te doordringen. De terminologie mag verschillen, maar het levensgevoel dat is uitgedrukt blijkt eender. Onder het pseudoniem van ‘The Hypochondriack’ deed James Boswell in The London Magazine (no. XXXIX, december 1780) een poging de uitingsvormen van de spleen te beschrijven. Ik vat zijn woorden hier samen door ze te omschrijven als de ‘Tien Symptomen van Spleen’: ‘Hij weet zichzelf zieky maar de rede kan de woeste aanvallen van een zwartgallige verbeelding niet weerstaan.’
En hoe interpreteerde Max Nordau de geest van de late negentiende eeuw? In zijn boek Entartung (1892) speurde Nordau naar de geestelijke kentekenen van ontaarding. Hij zette daarmee een traditie van medisch denken voort die was ingezet door Bénédict Auguste Morel. In 1860 had deze arts zijn invloedrijke studie Traité des maladies morales gepubliceerd. In dat boek omschreef Morel ontaarding als een zedelijke afwijking van het oorspronkelijke type. Ook hij maakte zich ernstige zorgen over de erfelijke gevolgen van ontaarding. De samenleving - waarschuwde Morel - moet het proces van ontaarding tegen gaan en onderdrukken. Zijn persoonlijke bijdrage was een nauwkeurige beschrijving te geven van de lichamelijke onvolkomenheden waaraan men de ontaarde herkent, zoals de ongelijke ontwikke- | |||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| |||||||||||||||||||||
ling van beide schedelhelften, afwijkingen aan de oorschelp (het lelletje ontbreekt of is vastgegroeid, de zoom is niet omgeslagen); scheelziende ogen; een hazelip; onregelmatig geplaatste tanden, enzovoort. ‘Twijfel kwelt hem. Hij vraagt naar de grond van het bestaan, maar antwoorden ontschieten hem.’ Waar Auguste Morel zich concentreerde op de lichamelijke uitingsvormen van ontaarding, daar zocht Nordau vooral naar geestelijke kentekenen daarvan. Het derde hoofdstuk van zijn boek is getiteld ‘Diagnose’. Zijn betoog heb ik samengevat in de ‘Tien Symptomen van Ontaarding’:
| |||||||||||||||||||||
MisdadigDe overeenkomsten in Boswells analyse van spleen en Nordau's beschrijving van ontaarding zijn treffend. Er zijn natuurlijk verschillen. Bij Nordau ligt sterker nadruk op een onmaatschappelijke houding. En daarnaast is de overgevoeligheid voor muziek beklemtoond als een symptoom van ontaarding. Boswell maakt daarvan geen melding. Sterker: de geneesheren in de late achttiende eeuw schreven het genot van muziek juist voor als een middel om van de spleen bevrijd te raken (lees bijvoorbeeld Matthew Greens gedicht ‘The Spleen’, 1737, een werk dat grote reputatie genoot en werd bewonderd door o.a. Thomas Gray en Pope). In de loop van een eeuw waren de status en interpretatie van muziek dus fundamenteel veranderd. Nordau beschreef de geestelijke kentekenen van de ontaarde zoals hij die in zijn tijd meende te onderscheiden. Zijn aanval - en het gaat hier om een aanval - was direct gericht op wat hij de ontaarding in de kunst noemde. De symptomen van ontaarding zijn ontleend aan het Parijse kunstgebeuren van die periode. Diezelfde symptomen blijken opmerkelijk nauw aan te sluiten bij Emants' psychologisering van Willem Termeer in Een nagelaten bekentenis. Termeer is de verteller van een benauwende zelf-analyse, een biecht, een bekentenis - maar bovenal: van een roman. Een nagelaten bekentenis is een kunstenaarsroman. Termeer is neurasthenisch, gestoord, misdadig, | |||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| |||||||||||||||||||||
maar ook - en daardoor - kunstenaar. Die spanning van creativiteit en misdaad is, zoals we later in dit hoofdstuk zullen zien, niet uniek voor deze specifieke roman. Het schijnt dat Emants van 1889 tot 1894 aan Een nagelaten bekentenis heeft gewerkt en de roman verscheen twee jaar na de publikatie van Max Nordau's studie. Heeft Emants het werk/de werken van de Duitse schrijver gekend? Het lijkt waarschijnlijk, maar is niet direct aantoonbaar. Noch in de opstellen noch in de brieven van Emants heb ik de naam van Nordau aangetroffen. In zijn levensbeschrijving van Emants maakt Pierre H. Dubois geen melding van de auteur, en Boerwinkel in zijn lezenswaardige studie over De levensbeschouwing van Emants beklemtoont alleen de invloeden van Schopenhauer en Hartmann (denkers met wie Emants naar mijn gevoel minder gemeen heeft dan wel wordt aangenomen). Toch zijn er redenen om te veronderstellen dat Emants het denken van Nordau geassimileerd heeft. Niet alleen was hij gedegen op de hoogte van Duitse literaire en wijsgerige ontwikkelingen, maar bovendien blijkt dat Nordau rond 1890 in Nederland een gewaardeerd, d.i. vertaald, auteur was geworden. In 1885 verscheen De leugens der maatschappij, in 1890 de roman De ziekte onzer eeuw en in 1894 Ontaarding (vertaald door Maurits Smit die in een voetnoot op p.220 de voormannen van De Nieuwe Gids tot de Nederlandse ontaarden bestempelde!). Daar komt nog bij dat de leugens waarop Nordau de maatschappij betrapte, in afleveringen op de markt waren gebracht door de Haarlemse uitgever W. Gosier. Dezelfde uitgever had de vroege werken van Emants: Goudakker's illusiën, Langs de Nijl en Monaco gepubliceerd. Er is dan ook alle reden aan te nemen dat Emants het werk van Nordau heeft gekend. Willem Termeer is in alle opzichten de ontaarde figuur die door Norden geschetst was. Emants moet dat beseft hebben. Waarom treft men bij Emants dan toch geen enkele verwijzing naar Nordau? Zou het kunnen zijn dat Emants, die zo overgevoelig was voor kritiek, die altijd zo overtuigd was van eigen gelijk, het moeilijk vond rechtstreekse ontleningen te bevestigen? Het verdoezelen van invloeden, het weg- en onderdrukken van bewondering voor vakgenoten en rivalen, zijn elementen van dat fascinerende domein van de creatieve wedijver. Zou het kunnen zijn dat het zwijgen van Emants over het werk van Nordau een verzwijgen impliceert? Emants stond in vele opzichten alleen in het literaire gebeuren van zijn tijd (in Nederland althans): daarin ligt tegelijkertijd de oorzaak van zijn trots en van zijn overgevoelige prikkelbaarheid. | |||||||||||||||||||||
AftakelingNordau's werk - het spreekt vanzelf - was niet uniek. De auteur wist op rake wijze een sfeer van denken op te roepen die tot het fin de siècle behoort. En in die sfeer past het beeld van de literator als maatschappelijk geneesheer-psycholoog. De literator zocht en vond inspiratie in de medische wereld. En in de medische wetenschappen en psychiatrie was het onderzoek naar geestesziekte, degeneratie en verslaving met kracht ter hand genomen. Daarmee raakte een reeks van nieuwe inzichten verspreid. Tot diep in de negentiende eeuw bijvoorbeeld meende men dat alleen de vrouw aan hysterie leed. Maar in de jaren dat Emants aan zijn roman werkte, werd dat idee ondermijnd. In 1890 publiceerde J. Roubinovitsch een studie met de uitdagende titel Hystérie mâle et dégénérescence. Emants volgde de ontwikkelingen in de medische wetenschappen. Willem Termeer is een typisch produkt van het denken van die jaren. Nordau beschreef de aftakeling en ontaarding van de man. Zijn boek is één lange klacht over verzwakkende mannelijkheid, over een verlies aan oorspronkelijke vitaliteit en rationele gezondheid. Een dergelijk betoog moet in de sociale werkelijkheid van de tijd geplaatst worden. In essentie gaat het om een conservatief verzet tegen de emancipatie van de vrouw. De man werd zich bewust van het feit dat zij haar rechten opeiste. Hij moest de vrouw als gelijke naast zich dulden. Naarmate de emancipatie van de één zich krachtiger manifesteerde, werd - in de roman althans - de ontaarding van de ander benadrukt. Maar hoe staat het dan met Emants? Was hij | |||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||
niet een vrouwenhater? Heeft hij ons niet - zoals Boerwinkel suggereert - een optocht getoond van ongedurige, wispelturige, dom-geborneerde, geëxalteerde, jaloerse, eerzuchtige, roddelzieke, piëteitsloze, genotzoekende, manzieke en vampierachtige vrouwen? Dat is een mythe die ontzenuwd moet worden. Verderop in dit nummer zal ik daartoe een poging wagen. | |||||||||||||||||||||
Creativiteit en ziekteDe notie dat de normale mens geen scheppende mens kan zijn, is inherent is aan de denkwereld van de Romantiek. Rond de eeuwwisseling werd die gedachte als onomstotelijke waarheid aangenomen. De normale mens, zo klinkt het in André Gide's narrenspel Moer (vertaald door Nijhoff), is bezinksel, de grondstof die men vindt op de bodem van distilleerbollen als door het smelten de eigenaardigheden vervluchtigd zijn. Hij is de oorspronkelijke oerduif, een duif ontdaan van zijn bonte veren en van geen andere meer te onderscheiden. ‘Een optocht van ongedurige, wispelturige, dom-geborneerde, geëxalteerde, jaloerse, eerzuchtige, roddelzieke, piëteitsloze, genotzoekende, manzieke en vampierachtige vrouwen.’ Wat was dan het beeld van de kunstenaar in die periode? In 1894 publiceerde Tsjechov zijn verhaal ‘De zwarte monnik’. De passage waar het mij om gaat is een gesprek tussen de zwarte monnik en een overspannen doctorandus in de wijsbegeerte. De eerste betoogt daar het volgende: Mijn vriend, gezond en normaal zijn alleen de middelmatigen, de kuddemensen. Beschouwingen over de nerveuze eeuw, over degeneratie, oververmoeidheid en zo kunnen alleen maar zulke lieden ernstig verontrusten die het doel van hun leven in de tegenwoordige tijd zien, dus kuddedieren (...) Exaltatie, vervoering, extase - alles wat profeten, dichters, martelaren voor de idee van gewone mensen onderscheidt, is vijandig aan de dierlijke kant van de mens, met andere woorden, aan zijn lichamelijke gezondheid. Ik herhaal: indien je gezond wilt zijn, schaar je dan bij de kudde.Ga naar eind1. De gehele terminologie is die van het fin de siècle en is ver verwijderd geraakt van het ideaal van mens sana in corpore sano. Creativiteit werd geïnterpreteerd als een ziekelijke afwijking of aandoening, als een vorm van zenuwziekte. Tegenstanders van de Franse Romantiek al hadden de beweging omschreven als een ziekte, als een vorm van epilepsie (Goethe sloot zich bij dat oordeel aan en Sainte-Beuve herhaalde wat de Duitse meester had geschreven); Hazlitt omschreef het werk van Lord Byron als verziekt en onnatuurlijk; een Barbey d'Aurevilly noemde de literaire produktie tegen het einde van de negentiende eeuw een ‘poésie de l'hôpital’; Alphons Diepenbrock beschreef de Franse literatuur van die periode als van een ‘schoone ziekelijkheid’; en Van Eedens Van de koele meren des doods werd aangevallen omdat het een medisch document zou zijn in plaats van een roman. Men moet er echter voor waken dergelijke uitlatingen over het ‘verziekte kunstenaarschap’ van met name de latere decennia van de negentiende eeuw te isoleren van een algemener en maatschappelijk decadentie-besef. In 1829 al constateerde Thomas Carlyle dat ‘time is sick and out of joint’. En steeds | |||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||
weer werd de medische metafoor van toepassing gebracht op maatschappelijke ontwikkelingen. Men leest er Dostojevski op na, of Nietzsche, Spengler, Nordau, Huizinga, Huxley, etc. (en daarmee is het niet afgelopen: de her-introductie van soortgelijke terminologie in onze late eeuw vindt men bijvoorbeeld in het werk van Konrad Lorenz en dan vooral in Der Abbau des Menschlichen). De late negentiende eeuw stelde de sleutelvragen. Als de maatschappij ongezond en gecompliceerd is, kan de kunstenaar dan als het ware onbesmet zijn werk voortzetten? Kan een verziekte samenleving een gezonde kunst voortbrengen?
Egon Schiele, ‘Zelfportret’ (1911)
Het antwoord op beide vragen was een duidelijk ‘nee’. Gedurende de negentiende eeuw zien we de mythologisering van de zieke kunstenaar. Hoe groter zijn kunst - zo schijnt het in vele geschriften - hoe ernstiger de artiest in lichamelijke of geestelijke zin geleden moet hebben. De scheppende mens werd patiënt. | |||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||
‘Tegenwoordig is iedere artiest min of meer ziek, erg gecompliceerd, neurasthenisch, in sommige baar, in andere pervers.’ | |||||||||||||||||||||
Kunst en doodslagIn het hoofdstuk ‘De verloedering van een liefde’ beschreef ik de angst van de burger dat een ‘corrupte’ literatuur de degeneratie van de jongeren zou bewerkstelligen. Men legde een direct verband tussen de lectuur van bepaalde romans en misdaad. Die vrees werd ongetwijfeld nog versterkt door het feit dat men vanuit de kunst zelf de schrijver typeerde als een onevenwichtige, gestoorde figuur. Mijn duiding van Een nagelaten bekentenis als een kunstenaarsroman eist hier nadere toelichting. Willem Termeer doet in een roman verslag van zijn verloederd bestaan en de moord op zijn vrouw. Maar eerder al had hij, in een periode van een intense geestelijke crisis, geprobeerd een novelle te schrijven. Waardoor werd hij daartoe gemotiveerd? Wat zette hem aan om naar de pen te grijpen? Willem Termeer zet de pen op papier, omdat hij in zijn verdorven aard de kunstenaar - en dan in specifieke zin: de eigentijdse kunstenaar - meent te herkennen. Het beeld van dat kunstenaarschap formuleert hij in deze termen: Al dikwijls had ik me afgevraagd, of de vele abnormaliteiten, waarvan ik me bewust was, niet het kenmerk konden zijn van een artistieke natuur. De tijden, waarin kunstenaars de gezondste, de eenvoudigste, de krachtigste, verstandigste, de edelste kinderen waren van een volk en een tijd, zijn - indien ze ooit bestaan hebben - lang voorbij. Tegenwoordig is iedere artiest min of meer ziek, erg gecompliceerd, neurasthenisch, in sommige opzichten ontoerekenbaar, in andere pervers (...) Zou ik met mijn hang naar zelfontleding, met mijn zin voor kunst, misschien een geboren kunstenaar zijn?Ga naar eind2. De eerste poging mislukt, de novelle wordt door een uitgever afgewezen. Termeer moet allereerst door het diepst van het ondergrondse gaan (de vergiftiging van zijn vrouw), voordat hij in staat blijkt literaire vorm en uitdrukking te geven aan de intensititeit van zijn walging. De degeneratie van de kunstenaar is hier compleet, hij vervalt van gestoordheid in criminaliteit. Hij schrijft met bloed aan de pen. Willem Termeer heeft in dat opzicht een criminele kunstbroeder en voorganger gehad. Het beeld van de misdadiger-kunstenaar was al eerder door Emile Zola geschetst.
Aubrey Beardsley, ‘Emile Zola’
| |||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||
Zola's Thérèse Raquin verscheen in 1868 en veroorzaakte een schandaal (waardoor de auteur op slag bekend raakte). De roman werd als pornografisch aangevallen. Zola's antwoord was het beroemde pamflet waarin hij de beginselen van het Naturalisme uiteenzette. De roman van Zola beschrijft het troosteloze huwelijk van Thérèse met Camille. Thérèse leeft op als Laurent, een jeugdvriend van Camille, regelmatig op bezoek gaat komen. Zij gaat een heftig-erotische relatie met hem aan. Laurent eist meer. Hij wil haar voor zichzelf hebben, maar Camille staat hem in de weg. De blinde haat die hij voor zijn vriend ontwikkelt, ontlaadt zich uiteindelijk in een brute moord waarvan Thérèse hem niet terughoudt. Het paar wordt na die moord, waarvan niemand hen verdenkt, achtervolgd door schuldgevoelens. De relatie gaat er aan ten onder. ‘Met de bezetenheid van een gestoorde ranselt hij zijn panelen af.’ Voor zijn geestelijke kwellingen zoekt Laurent een uitweg. Hoe? Hij grijpt naar het penseel. Het is de geestelijke ineenstorting van Laurent die hem in staat stelt een serie van ongelooflijk (de woorden van één van zijn vrienden) intense kunstwerken te produceren. Met de bezetenheid van een gestoorde ranselt hij zijn panelen af. Ook bij Zola blijkt in deze roman de scheppingsdaad gekoppeld aan criminele stoornis. Dit zijn meer extreme gevallen. Van Eeden toont in Van de koele meren des doods in de figuur van Ritsaart ook al een kunstenaarsfiguur (pianist) die zijn passies niet kan en/of wil beteugelen. Maar als Van Eeden tegelijkertijd zoveel klemtoon legt op het zuivere kunstenaarschap van Johan, dan lijkt mij dat stellig een poging om de ethische balans te herstellen in het beeld dat het fin de siècle van de artiest had gevormd. |