Bzzlletin. Jaargang 21
(1991-1992)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 44]
| |
IV. Madonna of hoerHet orgaan van de liefdeHet Victoriaanse tijdperk was een mannelijk en autoritair tijdperk. Het ideale huwelijk was dat waarin de vrouw kon baden in weelderige passiviteit. Daarmee bevestigde de man zijn sociale status. Die gedwongen inactiviteit drukte zwaar op talloze vrouwen en niet zelden uitte die last zich in de overspanning van zenuwen. De eeuw cultiveerde de idee van vrouwelijke zwakheid. Dat seksisme vond enerzijds een rechtvaardiging in economische overwegingen: de vrouw was uitgesloten van de bittere strijd om het bestaan omdat zij de kracht niet bezat zich staande te houden in dat geweld. Het darwinisme bood voorts een wetenschappelijke rechtvaardiging. De vrouw zou van nature aan de man ondergeschikt zijn. In de evolutie van de soort was zij het regressieve, de man het progressieve element. De deugdzame vrouw werd als zwak en kuis bezongen. In de opvoeding van het meisje was de seksualiteit taboe verklaard. Maagdelijkheid was haar grootste schat en voorwaarde voor de schikking van een ‘goed’ huwelijk. Wie in een museum door de zalen van negentiende-eeuwse schilderijen wandelt, wordt van alle zijden aangestaard door de fletse ogen van frigide vrouwen. Deze deseksualisatie werd later in de eeuw zelfs een probleem omdat in burgerlijke kringen het geboortecijfer sterk terugliep. te blijven. De negentiende eeuw heeft dan ook een groot oeuvre aan dagboeken nagelaten. Seksualiteit werd in het tijdperk van de negentiende eeuw als probleem ervaren - en niet alleen door de vrouw. Ook de man werd gekweld door de verkrampte opvattingen ten aanzien van de erotiek. Daarvan getuigen talloze dagboeken (en vooral die welke oorspronkelijk niet voor publikatie bestemd waren) uit de late negentiende eeuw. In een tijdvak waarin fundamentele vraagstukken gehuld gingen in de mantel van het eufemisme, was het dagboek voor vele sensitieve geesten de enige manier om uitdrukking te geven aan gevoelens die te tomeloos en/of verwarrend waren om onderdrukt ‘Wie in een museum door de zalen van negentiende-eeuwse schilderijen wandelt, wordt van alle zijden aangestaard door de fletse ogen van frigide vrouwen.’ Ten aanzien van de vrouw kende het mannelijk denken twee uitersten: zij was Madonna of hoer. Bij mijn weten is van een dergelijk extremisme in de man-vrouw verhouding op geen explicieter manier verslag gedaan dan in Het occulte dagboekGa naar eind1. dat ons door Strindberg is nagelaten. Strindberg zal ons dan ook leiden in het doolhof van de seksuele moraal van zijn tijd. | |
[pagina 45]
| |
Oorlog tussen de seksenIn het vroege werk van de auteur treft men al de botsing tussen vergoddelijking en verguizing van de vrouw. In de bundel Huwelijksverbalen (1884) stelt Strindberg de passie van natuurlijke liefde tegenover de bloedeloze moraal van zijn tijd. De auteur werd een proces aangedaan voor deze publikatie, waarbij hij overigens werd vrijgesproken. Maar Strindberg voelde zich verbitterd en vernederd na die affaire. Een tweede bundel onder dezelfde titel (1886) is veel duisterder van toon. Het huwelijk blijkt daar een microkosmos van de eigentijdse samenleving: het huwelijk is getypeerd door een ‘oorlog tussen de seksen’.
Albert von Keller, ‘love’ (1908)
In zijn toneelstukken staat de verhouding tussen man en vrouw steeds weer centraal. In het vroege dramatische werk verscheen de vrouw in engelengedaante. De vrouw werd vergoddelijkt tot bondgenoot van de man in een boze wereld. Zij verschafte hem het enige licht in een duister universum. Haar heerlijkheid had geen andere bestemming dan te waken over de mannelijke ziel. Toonde de vrouw verzet tegen die bestemming, dan werd haar houding als verraad bestempeld. De man - in het werk van Strindberg - kan tegenover de vrouw slechts dwepen of haten. In later werk sloeg het beeld van de engel om naar dat van de duivelin in Der Vater of in Kameraden (beide werken dateren van 1877). Daar zijn man en vrouw als vijanden tegenover elkaar geplaatst. Het huwelijk is een strijd waarin de man het slachtoffer blijkt van zijn ‘duivelse’ echtgenote. Voor Strindberg was een | |
[pagina 46]
| |
verhouding, die gebaseerd zou zijn op gelijkheid, onmogelijk. Het spreekt vanzelf dat hij zich tegenover de vrouwenbeweging haatdragend opstelde. De ambivalentie die in het werk tot uitdrukking is gebracht, blijkt mede (en wellicht nog feller) in die dagboek-passages waarin de auteur zijn verhouding beschrijft met Harriët Bosse. | |
Vreemde krachtenStrindberg begon zijn occulte dagboek op 21 februari 1896 in Parijs, tijdens de periode van de zogenaamde ‘Infernocrisis’. De auteur werd achtervolgd door openbaringen die hij niet anders kon verklaren dan door de interventie van vreemde krachten. Het dagboek diende hem om verslag van die ervaringen te doen. In eerste instantie bleven de aantekeningen beperkt tot losse notities. Maar toen Harriët Bosse in zijn leven verscheen, groeide het werk uit tot een meer coherent dagboek en kreeg de ‘occulte’ inhoud een specifieker betekenis. De wonderlijke voorvallen, de gebeurtenissen die Strindberg als voortekenen beschouwde en het telepathische contact dat hij ervoer, bleken nu gericht op of stroomden uit naar één persoon: Harriët Bosse. Zij werd Strindberg's vrouw. Voor hem een derde huwelijk dat zou falen. ‘In een meer realistische geestestoestand hoopt hij op ware liefde, een hoge liefde, één die niets van doen zou hebben met het kille materialisme van de wereld.’ Strindberg ontmoette Harriët, een actrice, tijdens de voorbereidingen voor zijn spel Naar Damaskus (zij wordt voor het eerst genoemd in het dagboek op 31 mei 1900). Zij nam de rol van Dame op zich. De repetities begonnen in november en vrijwel onmiddellijk maakte Harriët een betoverende invloed op Strindberg. Bijna dertig jaar ouder dan de actrice, voelde hij zich onweerstaanbaar tot haar aangetrokken. Harriët begon in de dromen van de auteur te verschijnen. In een aantekening van 12 december bericht hij te vermoeden in telepathisch contact met haar te staan. Haar aanwezigheid brak de relatieve rust van erotische onthouding voor hem. Zijn celibaat werd hem een kwellend probleem. Op 14 januari meldde Strindberg dat Harriët hem in zijn slaap was verschenen. Zij had hem die nacht achtervolgd. Hij had haar ‘bezeten’. Die ‘afgrijselijke’ ervaring dwong hem tot een smekend gebed om voor een dergelijke hartstocht behoed te blijven. Harriët bleef hem gedurende zijn nachten bezoeken. In zijn beschrijving van die telepathische verhouding blijkt Strindberg bang en onthutst. Hij vervloekt zijn zondige lichaam. Vergeefs zoekt hij harmonie, reinheid. In een meer realistische geestestoestand hoopt hij op ware liefde, een hoge liefde, één die niets van doen zou hebben met het kille materialisme van de wereld. Op 5 maart 1901 hoorde Strindberg zijn naam fluisteren. Er was niemand in de kamer. Later op die dag werd hij door erotische verlangens overmand en verwijderde hij het portret dat zij hem gegeven had uit het oog. Diezelfde middag deed hij Harriët een huwelijksaanzoek. Hij zei - zo herinnerde Harriët Bosse zich - dat hij een vrouw zocht die hem met de mensheid zou kunnen verzoenen. Geen geringe opgave voor een jonge actrice - maar Harriët, als gehypnotiseerd, gaf haar ja-woord. De verloving - aldus Strindberg - was een heerlijke periode en een edele strijd tegen het kwaad. Het huwelijk werd op 6 mei voltrokken. De gevolgen waren rampzalig. De schei- | |
[pagina 47]
| |
ding tussen beide partners was al vrijwel compleet toen werd vastgesteld dat Harriët zwanger was. Ze vluchtte van Strindberg om - zoals ze hem schreef in een brief van 27 augustus van dat jaar - haar ‘laatste restje van vrouwelijke schaamte en zelfrespect in veiligheid te brengen’. Strindberg had een explosief temperament, aangewakkerd door jaloezie en achterdocht. Het onafhankelijke karakter van Harriët Bosse was hem te machtig. Strindberg voelde zich door zijn vrouw verontreinigd. Het hoge ideaal van liefde bleek hem opnieuw een desillusie. Wat - vroeg hij zichzelf (6 september) - heeft de grote liefde tot een schone vrouwenziel uit te staan met de voortplanting? Het orgaan van de liefde is gelijk aan het ene orgaan van de excrementen. Liefde is een list van de natuur om man en vrouw te verleiden zich voort te planten. De vrouw - besloot Strindberg - is mij even onhandelbaar als het leven zelf. Het mysterie van de vrouw bleef hem echter pijnigen. Wat is de vrouw? vraagt hij. Bovenaards wezen of meid van de straat? Hoer of Madonna? Harriët Bosse bleef Strindberg achtervolgen. Zelfs na de ontbinding van het huwelijk in 1904 bleef een relatie bestaan. Soms intiem - maar die momenten werden onmiddellijk gevolgd door felle ruzies. En juist in perioden van intense eenzaamheid vergoddelijkte Strindberg de verre geliefde. Haar nabijheid kon hij niet verdragen, haar afstand was hem ondraaglijk. In het voorjaar van 1908 verloofde Harriët zich met een acteur. Vanaf dat moment keren in het dagboek van Strindberg aantekeningen over intiem telepathisch contact met Harriët terug. Zij is degene die de schrijver zoekt. Ze overrompelt hem in zijn slaap en is schuldig aan zijn ‘ongepaste’ dromen. Het moet een vreemde gewaarwording voor Harriët zijn geweest toen ze in een brief van 9 april 1908 deze woorden las: ‘Nu smeek ik je - Laat me met rust! In mijn slaap ben ik als alle anderen weerloos, ontoerekenbaar.... en ik schaam me na afloop - nu vind ik het misdadig!’ Er zullen ongetwijfeld psychologische en fysiologische factoren aan te wijzen zijn voor Strindbergs occulte ervaringen. Maar het cultuurhistorische element is daarbij niet te ontkennen. Dat element ligt in het verwrongen beeld van de vrouw dat zoveel kunstenaars van het tijdperk heeft gekweld. Het is niet toevallig dat ik in dit verband het voorbeeld van Strindberg heb gekozen. Terecht is het vrouwbeeld van deze auteur door Frans Coenen vergeleken met dat van Marcellus Emants. Voor beiden geldt het volgende: nu eens wordt de vrouw in hun denken vergoddelijkt, dan weer verguisd en gehoond. De schrijvers verwachten teveel van zowel haar idealisme als van haar zinnelijkheid. Zij zouden Maria, de moeder Gods en Maria van Magdala in één persoon wensen om, al naar gelang de stemming, als kind bij moeder te rusten en troost te vinden, of als man van zijn vrouw te genieten en over haar als zijn aanlokkelijke slavin te heersen.Ga naar eind2. Harriët Bosse was geen van beide Maria's, maar een vrouw met het zelfrespect van een succesvol actrice. Ze kon zich niet tussen hemel en goot bewegen. Daaruit trok ze haar conclusies. In een afscheidsbrief aan Strindberg (27 augustus 1901) schreef ze hem dat ze niet langer beledigingen wilde aanhoren waarvan ze niet begreep dat ‘een man die in zijn mond kon nemen tegenover een vuile straatmeid - laat staan tegenover zijn vrouw’. Voor Strindberg stond geen andere weg open dan het ‘doden des vlezes’. Met een ascetische levenswijze wilde hij zijn ‘zondige’ zinnelijkheid onderdrukken. De vrouw bleef hem een onoplosbaar raadsel.
August Strindberg in 1891
| |
[pagina 48]
| |
ProstitutieHedwig de Fontayne, aan de grond in Parijs en verslaafd aan morfine, geeft zich aan prostitutie over om de verdovende middelen te bekostigen. Willem Termeer is een bordeelloper. En het is in Een liefde een verbijsterend moment als Jozef van Wilden, nadat hij Mathilde's vader om de hand van zijn dochter heeft gevraagd, de nacht in een bordeel doorbrengt. Prostitutie alom. Prostitutie was het morele dilemma van de late negentiende eeuw. De houding van de burger tegenover het hoerendom was ambivalent. Enerzijds zocht de man in het bordeel compensatie voor wat hij bij een frigide echtgenote miste; anderzijds zag men de prostitutie als een probleem dat intense schuldgevoelens opriep. Indien er één domein was waar het burgerlijke vooruitgangsgeloof werd ondermijnd, dan was het in de ontaarding van de seksuele ethiek. De woekering van de prostitutie en, daarmee verbonden, de verbreiding van geslachtsziekten op een ongekende schaal in de samenleving, konden de burger tot paniek brengen. Prostitutie was een vooral stedelijk verschijnsel dat zich voordeed in die plaatsen waar grote groepen mannen geworpen waren die voor kortere of langere duur gescheiden waren van vrouw of familie (soldaten, studenten, zeelui, ‘navvies’, etc). De woekering van de prostitutie was nauw verbonden met de explosie van economische aktiviteit in die eeuw. Steden groeiden als kankergezwellen. De uitbreiding eiste wegen, havens, bruggen, stations. De massale bouwwerkzaamheden creëerden een leger van mannen met geld op zak, maar zonder vaste verblijfplaats, een groep die zich verplaatste zodra het werk was voltooid. Voeg daarbij de enorme expansie van leger en marine en men krijgt begrip voor de regelmatig geuite klacht in die periode dat prostitutie en geslachtsziekten verspreid raakten binnen gemeenschappen die lang in ‘reinheid en onschuld’ hadden gedoezeld. Anderzijds bracht de ongeremd vrije markteconomie een ongekende sociale misère, zowel op het land als in de steden. Vele vrouwen en meisjes vielen in de kuil van de prostitutie. De resultaten van prostitutie-onderzoek in de Europese (hoofd)steden werden met schrik en paniek ontvangen. Wat de onderzoekers verbijsterde, was het feit dat de prostitutie zich niet beperkte tot de ‘zwervende’ gemeenschappen, maar dat deze zich naar alle delen van de stad had verplaatst. De zaken floreerden: de hoer stemde haar werkzaamheden op kantoortijden af. Eén van de meest gedetailleerde onderzoeken naar de ‘sociale kwestie’ van armoede en prostitutie werd in Londen uitgevoerd door Henry Mayhew. Zijn bevindingen publiceerde hij in vier delen van zijn London Labour and the London Poor (1851/62). Mayhew schilderde een somber beeld van de omstreeks 200 ‘lodging houses’ in het Londen van die periode. Per huis verbleven daar zo'n vijftig mensen. Sommige van die huizen gaven een dak en een bed aan de meest verworden hoeren. Mayhew omschreef die woningen als broeiplaatsen van misdaad en prostitutie. Mannen, vrouwen en kinderen sliepen er zonder scheiding van sekse of leeftijd. Het aantal geslachtsziekten was hoog. ‘Indien er één domein was waar het burgerlijke vooruitgangsgeloof werd ondermijnd, dan was het in de ontaarding van de seksuele ethiek.’ Waar de schrijvers van de negentiende eeuw zich wagen aan schattingen van het aantal hoeren in een stad, is enige argwaan op zijn plaats. Het getal hing sterk af van de tijdgebon- | |
[pagina 49]
| |
den omschrijvingen van prostitutie (sommige onderzoekers gingen zover de vrouw die een buitenechtelijke relatie onderhield als hoer te kwalificeren). Mayhew noemde in 1862 een aantal van tenminste 80.000 hoeren in Londen; andere onderzoekers gaven zelfs een beduidend hoger getal. Een dergelijk gegoochel met cijfers weerspiegelt iets van de paniek waarmee het probleem van de prostitutie werd benaderd. In andere Europese hoofdsteden waren soortgelijke schattingen even indrukwekkend als onbetrouwbaar. In 1872 telde de schrijver Maxime du Camp zo'n 120.000 hoeren in Parijs. In de eerste helft van de eeuw genoot het Wenen van Metternich de reputatie van een Europese liefdesmarkt. Rond 1820 - Wenen telde nog geen vierhonderdduizend inwoners - schatte men het aantal Venuspriesteressen op zo'n 20.000. In 1890 verscheen in Amsterdam een studie met de opmerkelijke titel Ervaringen en onthullingen van een middernachtzendeling te Amsterdam. In zijn studie naar het Amsterdamse hoerendom trekt de zendeling van leer tegen de zedeloosheid in de stad. En zoals het de goede moralist betaamt, bezat hij een gedetailleerde kennis van zaken. De bloemrijke schrijfstijl doet vermoeden dat achter de uiterlijke verontwaardiging een erotisch geprikkelde geest aan het werk is geweest. De anonieme schrijver biedt zijn lezers een fel tafereel van zwakheid en zonde.
Prostituées voor ‘Café Stadt Hamburg’ in de Oude Kennissteeg. Prentbriefkaart omstreeks 1890. Gemeentearchief Amsterdam.
| |
Tournooi van de zondeZoals in alle grote steden concentreerde de prostitutie in Amsterdam zich in bepaalde wijken. De zendeling treedt in zijn boek op als topograaf van de prostitutie. De lezer volgt hem op zijn weg langs de Martelaarsgracht en de Spuistraat naar het centrum van de stad. Hij vervolgt zijn weg langs het Singel tot aan het Koningsplein en via de Reguliersdwarsstraat tot aan het Rembrandtplein. Vervolgens stapt hij door de Halvemaansteeg, langs de Kloveniersburgwal, Nieuwmarkt en Gelderse Kade tot aan de Prins Hendrikkade. Via deze omtrekkende voettocht toont de zendeling zijn lezer het gebied waar in de jaren 1890/1900 de prostitutie tierde. Het aantal publieke huizen tussen de Warmoesstraat en de Oude-Zijds Voorburgwal bedroeg zo'n twintig en elk huis telde zeker drie hoeren. Aan de Nes lagen veertig huizen die een bed boden aan zeker tweehonderd prostituées en | |
[pagina 50]
| |
daarbij zijn de straatmadelieven of de vrouwen die eigen kamertjes bewoonden, niet geteld. In totaal maakte de zendeling melding van zo'n 140 bordelen in de stad waar zo'n 650 hoeren huisden. Daarnaast had de prostitutie zich verspreid naar publieke gelegenheden. Klanten ontmoetten hun dames in koffiehuizen en bars. Talloze koffiehuizen waren in feite vermomde bordelen. Sigarenwinkels hadden privé-rookkamers ingericht waar mannen lichte vrouwen konden ontmoeten. Soortgelijke vertrekken werden opengesteld in viswinkels, chocoladehuizen, banketwinkels en dameshoedenwinkels! In zo'n kamer vond men meestal een canapé, in sommige gevallen zelfs een bed. De dame en heer konden zich achter de viswinkel volkomen ongestoord onderhouden. Wie zou hen daar van zonde verdenken?
Dansende meiden. Foto G.H. Breitner. Collectie R.K.D.
De manie van de danszaal rond 1890 bood de prostituée een ruim werkterrein, niet alleen om heren te lokken, maar ook om argeloze meisjes voor het toernooi van de zonde te doen vallen. De combinatie van muziek, dans en alcohol brak alle weerstand. De schrijver maakte zich vooral ongerust over de klandestiene prostitutie, de duistere wereld van tippelaarsters, rendez-voushuizen, hotels, etc. Op die vorm van prostitutie was geen enkele controle mogelijk en juist daar dreigde het grootste gevaar van geslachtsziekte. Daarbij was in alle delen van de stad de gewoonte ontstaan om kamers voor prostitutie beschikbaar te stellen. In de pers vond men advertenties als deze: ‘Bij een fatsoenlijke weduwe met een dochter wordt een goed gemeubileerde kamer aangeboden met geheel vrije opgang’. Of: ‘Nette lieden stellen op een stille stand voor enkele avonden in de week een gemeubileerde kamer met geheel vrije opgang beschikbaar tot het houden van lessen of iets dergelijks’. Of de nette weduwe haar dochter als deel van het meubilair aanbood is niet na te gaan. De sleutelwoorden in dergelijke advertenties warén die van ‘de vrije opgang’. De belangstellende voor die advertentie begreep onmiddellijk waartoe de kamer kon dienen. De prostitutie tierde niet alleen in sloppen en stegen of in de stilte van een kamer met vrije opgang. De hoofdstad kende haar luxueuze bordelen waar de ‘geregeld levende’ man plezier zocht. De zendeling beschreef deze figuur als een ‘kostganger’ in het bordeel. Hij genoot het vertrouwen van de bordeelhouder en over betaling hoefde hij zich geen | |
[pagina 51]
| |
zorgen te maken. In vele gevallen genoot de burger krediet bij het bordeel. Hij betaalde maandelijks een vast bedrag. Het bordeel was hem een tweede huis waarin hem alle weelde werd geschonken die hij zich kon wensen. Alles werd aangewend om aan de lusten van de bezoeker te voldoen (de beschrijving van een dergelijk bordeel vindt men in Bordewijks Rood paleisGa naar eind3.).
Advertenties en visitekaartjes van prostituées te Amsterdam. Uit het Gemeentearchief van Amsterdam
De woekering van de prostitutie was een direct gevolg van de dubbele moraal van het tijdperk. De man cultiveerde het ideaal van een kuise vrouw maar wilde zijn seksuele vrijheid behouden. De prostituée schonk hem daartoe de mogelijkheid. Algemeen werd aanvaard dat de rode paleizen noodzakelijke wijkplaatsen waren die de deugdzaamheid van vrouwen en dochters beschermden. Die notie was zo verbreid dat Flaubert deze noteerde in zijn Dictionnaire des idées reçues. Prostitutie was een noodzakelijk kwaad waarmee het gezin, en daarmee het morele gehalte van de samenleving was gediend. De man eerde zijn Madonna in huis en vierde zijn lusten in een bordeel. | |
Het stille huwelijkTot diep in de negentiende eeuw bleef het huwelijk een zakelijke schikking. Het meisje trouwde niet de verkozen partner, maar werd - in burgerlijke kringen althans - uitgehuwelijkt. Dat liefde zou bloeien vóór een huwelijk werd als poëtisch gedweep verworpen. Liefde werd in het huwelijk geleerd, net zoals een meisje leerde piano te spelen, een kleed te borduren of een paard te berijden. In dat soort schikkingen was de omvang van de bruidsschat voor de man van belang. Als hij trouwde, moest hij er in materiële zin beter op worden. Later in de eeuw raakten dergelijke in essentie autoritaire verhoudingen in onbruik, maar een werkelijke eis van de vrouw tot een huwelijk tussen gelijkwaardige partners werd nog zelden uitgesproken. Zij kende geen keuze dan zich neer te leggen bij de conventie of volledig van het huwelijk af te zien. In de roman van dat tijdperk is het conventionele huwelijk op dikwijls harde manier veroordeeld. De manier waarop Multatuli in Max | |
[pagina 52]
| |
Havelaar het huwelijk van Droogstoppel en zijn vrouw beschrijft, is een kras voorbeeld. Het beeld dat ons via de roman van het Victoriaanse huwelijk is overgeleverd is daardoor misschien teveel in het karikaturale getrokken. In hun privé-bestaan hadden de Victorianen een muur van stilzwijgen opgetrokken rond de thema's van seksualiteit en erotiek. Dat was de uiterlijke zijde. Betekent het feit dat over seks alleen gefluisterd werd dan ook dat de verhoudingen in het huwelijksleven zo pathetisch waren als latere onderzoekers hebben gesuggereerd? Een antwoord op die vraag is nauwelijks te geven. Juist door dat stilzwijgen zal het beeld van het huwelijksleven in die periode misschien al te somber gekleurd blijven. De contemporaine bronnen die ons ter beschikking staan, zijn veelal uiterst negatief. En waar het de feministen betreft, was dat ten dele een zwart-wit tactiek waarmee zij hun idealen van emancipatie en gelijkwaardigheid nastreefden. Een voorbeeld. In 1889 verscheen een belangwekkende studie van F. van Goudoever (pseudoniem voor Marie Anderson), getiteld De vrouw. In dat werk wordt nauw verband gelegd tussen de emancipatie van de vrouw en de oplossing van het maatschappelijke probleem van de prostitutie. Het eigentijdse huwelijk is door de schrijfster in de meest sombere termen geduid: In gegoede kringen is de vrouw vaak, evenals weleer in Griekenland, slechts legitieme kinderen-baarster, huisbewaarster en verpleegster van de man, die er courtisanes en heteren op na pleegt te houden - thans bij ons maîtressen genaamd - en met de weelderige woningen van deze dames zou men in alle grote steden de fraaiste wijken kunnen samenstellen - terwijl de wanverhoudingen in het huwelijk tot allerlei misdaden leiden, als vergiftiging, krankzinnig-makerij, etc.Ga naar eind4. De schrijfster ziet maar één mogelijkheid tot de verbetering van het huwelijksleven: de gelijkwaardige positie van de vrouw aan die van de man. Daartoe eist zij dat alle dwaze vooroordelen in de opvoeding uit de weg geruimd worden. Als het meisje gelijke kansen zou krijgen in het onderwijs en als haar de mogelijkheid van een maatschappelijke loopbaan werd geboden, dan zou daarmee niet alleen het huwelijk zijn gediend maar ook een definitief einde worden gemaakt aan de ‘noodzaak’ van de prostitutie. ‘Traditionalisten stemden in met de gedachte van Tolstoj dat het feminisme een teken was van sociale degeneratie.’ | |
De taak van het moederschapMarie Anderson stond niet alleen. Talloze critici van de seksuele moraal van dat tijdperk suggereerden dat de woekering van de prostitutie te wijten was aan de crisis in het huwelijksleven. Die crisis was veroorzaakt door de fundamentele ongelijkheid van de partners in de verhouding, door de zakelijke overwegingen die aan de schikking van een huwelijk voorafgingen, door de onwetendheid waarmee een jonge vrouw het huwelijksbed werd ingestuurd en door de verdorring van haar intellectuele en/of artistieke capaciteiten in een passief bestaan. Zulke critici waren de tegenstrevers van hun tijd. Traditionalisten stemden in met de gedachte van Tolstoj dat het feminisme een teken was van sociale degeneratie. Het feminisme werd verworpen als gevaarlijk voor de maatschappelijke samenhang. De burger bestreed de notie van de vrije of bevrijde vrouw. De | |
[pagina 53]
| |
argumentatie die de Leidse rechtskundige S.R. Steinmetz leverde in zijn boek over Het feminisme (1899), typeert het conservatieve standpunt. Indien de vrouw gaat deelnemen aan het arbeidsproces, dan is daarmee de kracht van de natie ondermijnd. De beroepsarbeid van de gehuwde vrouw kondigt de vervlakking van een volk aan. Waarom? Omdat dan alleen de domsten, zwakken en slappen zich aan het moederschap zullen wijden. Daarnaast leidt het feminisme tot vrije liefde en een explosie van echtscheidingen. De man raakt gedemoraliseerd. Het kind is de dupe. In het arbeidsproces eist de toenemende specialisering van de man een steeds intensiever preoccupatie met zijn werk. Dat versmalt zijn geestelijke horizon. Voor Steinmetz is het de opgave van de vrouw om een zin voor beschaving in het gezin te brengen. Zij is de stimulerende moeder. Buiten het gezin kan de vrouw geen moeder zijn. In het proces naar de verbetering van de soort (opnieuw de darwinistische rechtvaardiging voor een angstig-reactionair geschrift) moet het gezin centraal staan. De moeder is de onmisbare katalysator. Het feminisme verstoort dat proces. De vrije vrouw bedreigt het gezonde gezinsleven en daarmee de morele gezondheid van een volk en een land. Voor Steinmetz is de feministe staatsgevaarlijk.Ga naar voetnoot5. Een dergelijk betoog was in de late negentiende eeuw verre van uniek. De conservatieve krachten in de samenleving - en die waren talrijk - interpreteerden het feminisme als een vorm van hysterie of ontaarding. | |
StrafEen gevolg van de Victoriaanse pruderie was dat een medische oplossing voor geslachtsziekten lang uitbleef - en dat in een tijdperk dat in alle takken van toegepaste wetenschappen grote vooruitgang boekte. Het zou tot 1909 duren voordat Paul Ehrlich, Nobelprijswinnaar in 1908, de organische arseenverbinding salvarsan ontdekte als specifiek middel om de spirocheten te doden. Het schokkende van die late ontwikkeling was, dat deze scheen voort te komen uit onwil om geslachtsziekten te bestrijden. Syfilis was de straf voor immoreel gedrag. Zij die zich tegen dergelijke denkbeelden verzetten en een nieuwe seksuele moraal bepleitten, keerden zich allereerst tegen de christelijke traditie. Zij keerden zich tegen de notie dat seks en zonde zijn verbonden. Het streven naar de bevrijding van eros ging buiten de kerk om en was in de meeste gevallen uitgesproken antikerkelijk. Voor de ongebonden geest was seksualiteit een zaak van individueel geweten en een vraagstuk van maatschappelijk, emancipatorisch belang. Het belangwekkende van het feministische standpunt was, dat een poging werd ondernomen om het urgente probleem van de prostitutie (en van de geslachtsziekten) in samenhang te brengen met de crisis in het huwelijksleven. Als de vrouw een gelijkwaardige positie naast de man veroverde dan was - zo luidde de redenering - het huwelijk gered en de prostitutie een uitroeibaar kwaad. |
|