Bzzlletin. Jaargang 21
(1991-1992)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 5]
| |
I. Spleen, zenuwen, hysterieDe Engelse ziekteHet Engelse woord spleen - afgeleid van het Grieks - betekent milt. In zijn Universal Etymological English Dictionary (1721) omschreef Nathal Bailey spleen als het orgaan dat links in de buikholte ligt waar het bloed onzuivere resten afzet; alsook: een ziekte aan dat orgaan; alsook: haat, wrok, wrevel. Die laatste betekeniscomponent werd in die tijd gezien als een bijverschijnsel van de ziekte aan het orgaan - men wees naar de milt als de bron van melancholie. Sinds de Oudheid beschouwde men melancholie of hypochondrie als ziekelijke stoornissen van de buikorganen. Hippocrates wees naar de gal als oorzaak van een cholerisch, d.i. opvliegend, driftig en zwartgallig temperament. De invloed van deze ‘vader van de geneeskunde’ duurde tot diep in de achttiende eeuw voort. In navolging van Hippocrates bijvoorbeeld publiceerde John Arbuthnot zijn opstellen over melancholie en zwaarmoedigheid: in 1731 verscheen ‘An Essay Concerning the Nature of Aliments’ en twee jaar later volgde ‘An Essay Concerning the Effects of Air on Human Bodies’. De auteur zocht de oorzaak van melancholie in een slecht dieet en daarnaast in het deprimerend noordelijke klimaat. Hypochondrie was voor hem een noordelijke ziekte en had een lichamelijke oorzaak. Ieder tijdvak spreekt een eigen taal, schept zich een dominerend genre in de kunst, ontwikkelt zekere takken van wetenschap en kent daarnaast eigen plagen en ziekten. De late achttiende eeuw was in de greep van de spleen - een verzamelwoord waarmee men verschijnselen van waanzin, melancholie, hypochondrie en neurasthenie duidde. Tussen 1777 en 1783 vulde James Boswell in The London Magazine een kolom onder het pseudoniem van ‘The Hypochondriack’. In het eerste stuk van die serie (gedateerd: 1 oktober 1777) suggereerde de auteur dat in Engeland die ziekte die bekend staat als ‘melancholie, hypochondrie, spleen of vapeurs sedert lang als bijna universeel wordt beschouwd’.Ga naar eind1.
Reizigers die in die periode Engeland bezochten, deden verslag van de diepe ernst waarmee de Britten hun bestaan regelden. Zij zochten oorzaken voor een ernst die aan melancholie grensde. Het klimaat bijvoorbeeld zou een gulle lach niet toestaan (die wijze van verklaren was overigens typisch voor de achttiende eeuw: men legde een onmiddellijk verband tussen klimaat en psychologie, tussen klimaat en economische bedrijvigheid, enz.). In september 1790 noteerde N.M. Karamzin, een Russische bezoeker aan Engeland, de volgende observatie: ... vrolijkheid heb ik in het geheel niet gemerkt. Zij [de Engelsen] kijken zelfs naar de meest groteske karakters met een uiterst serieuze blik! En als ze lachen, dan grenst die lach aan hysterie.Ga naar eind2. | |
LuchtvervuilingDe grijsheid van het klimaat was in de achttiende eeuw een verklaring voor de melancholieke ernst van de Britten. De religie was een andere. Franse reizigers bijvoorbeeld rilden van de strengheid en ijzeren discipline van het puritanisme. In de brieven die Abbé le Blanc in 1758 vanuit Engeland verzond, wees de schrijver met name naar de presbyterianen. Voor hem hadden deze gelovigen van de lach een achtste péché mortel gemaakt.Ga naar eind3. Aan de oorzaken van klimaat en religie voegde Karamzin nog die van dieet en luchtvervuiling toe. De Engelsen - observeerde hij - houden niet van groenten. Ze eten voornamelijk vlees en dat heeft een verdikking van het bloed tot gevolg. Vandaar dat zij zo flegmatisch zijn, zo melancholiek en zwaarmoedig. Daarnaast | |
[pagina 6]
| |
wordt de spleen nog verdiept door die eeuwige mist die van zee komt en de altijd aanwezige kolendampen die als wolken boven steden en dorpen hangen.Ga naar eind4. Hoewel soortgelijke verklaringen niet zouden verdwijnen, werden deze geleidelijk verdrongen door een fundamenteel andere interpretatie. Men ziet die al in het denken van Boswell. In zijn vierde kolom over hypochondrie (januari 1778) krijgt spleen een morele connotatie. Boswell legt er verband tussen spleen en een ‘excess of wealth’ en een ‘excess of pleasure’.
Aubrey Beardsley, ‘Zelfportret’ (ca. 1894)
Datzelfde aspect werd onderstreept door onze beide reizigers in Engeland. Le Blanc omschreef spleen als ‘le mal des têtes dérangées par l'oisivete’. Een lusteloze Britse aristocratie trachtte de verveling te verdrijven door een buitensporige genotzucht. Spleen was een klasseverschijnsel, de ziekte van luxe en ledigheid. De arbeidende klasse - suggereert Le Blanc - kent geen spleen.Ga naar eind5. Ook Karamzin zag een verslapte aristocratie in Engeland. Een ieder die meent - zo moraliseerde hij - dat men levensvervulling kan vinden in luxe passiviteit, die moet naar de Britten kijken die ‘als Croesus, omringd door alle middelen tot vertier, de lust tot vermaak hebben verloren. De ziel is lang voor het lichaam afgestorven’. En dat - aldus Karamzin - is de Engelse spleen.Ga naar eind6. Uit de bronnen die mij bekend zijn, is het woord spleen uitsluitend van toepassing gebracht op mannen. Spleen was de geestelijke ongesteldheid van een man die in weelde leeft, maar voor wie in de maatschappij geen taken meer te vervullen zijn. Hij kwijnt weg in ledigheid. | |
EnnuiRond de wisseling van de achttiende en negentiende eeuw kreeg het woord spleen een duidelijk morele connotatie. Gedurende de negentiende eeuw zou het woord zich verspreiden in vrijwel alle Europese talen, maar kreeg daarbij een wijdere toepassing. En dat terwijl - merkwaardig genoeg - de term in het Engelse gebruik geleidelijk werd verdrongen door een ander woord om hetzelfde euvel te duiden. Om de morele misère van de Engelse aristocratie aan te geven, raakte het woord ennui in omloop. Daarvan is op markante manier getuigenis geleverd door Miss (Maria) Edgeworth. In 1809 publiceerde zij haar serie Tales of Fashionable Life. De eerste van die reeks verhalen draagt de titel ‘Ennui or the Memoirs of the Earl of Glenthorn’ (1804). Het verhaal is geschreven in de ‘ik’-vorm. De graaf vertelt dat hij op jeugdige leeftijd al de eerste symptomen ervoer van een ziekelijke gesteldheid waarvoor | |
[pagina 7]
| |
de doktoren geen verklaring konden geven. De ziekte was ongeneeslijk en had zelfs geen naam: Voor die ziekte bestaat geen specifiek Engels woord, hoewel men er helaas in Engeland tegenwoordig wel een term voor heeft gevonden. - Wie is, in hogere of vooraanstaande kringen, niet bekend met het ennui?Ga naar eind7. De graaf van Glenthorn lijdt onder een dodelijke verveling, een melancholieke en morbide mentaliteit. Als jongeman had hij een fortuin geërfd en om zich tegen de verveling te weren zoekt hij de koorts van heftige uitspattingen. Hij reist door Europa, trouwt en is kort daarop weer gescheiden. In de boksring stelt hij zichzelf lichamelijk op de proef. Uiteindelijk raakt hij door zijn goklust geruïneerd. De graaf is een voorloper van talloze helden die de intensiteit van het bestaan in het casino zoeken en met de roulette naar de ondergang draaien (men denkt aan de verhalen van Dostojevski en Emants). Het verhaal van Miss Edgeworth heeft overigens een moraal: de held betert zijn leven, vindt nieuwe weelde en ware liefde. Aristocraten moeten met andere woorden werken om gezond en geestkrachtig te blijven. In de literatuur van de laat-achttiende en vroeg-negentiende eeuw zijn spleen en ennui aristocratische ziekteverschijnselen, de krampen van een klasse die zijn invloed en positie in de maatschappij begon te verliezen. De graaf van Glenthorn besefte dat. In het diepst van zijn misère dreigde dit alternatief: ‘I balanced between becoming a misanthrope and a democrat.’Ga naar eind8. Hoe diep kan men vallen. In de levensgeschiedenis van de graaf stapt de schrijfster zo nu en dan het verhaal binnen om een commentaar of toelichting te verschaffen. In èen van die commentaren legt zij een belangwekkend verband tussen ennui en decadentie. De degeneratie van de aristocratie in eigen tijd roept een vergelijking op met de Oudheid: Tijdens de vervalperiode van het Romeinse Rijk kon het epicurisme nauwelijks sterker hebben getierd dan het tegenwoordig blijkt onder sommige van onze rijke en aristocratische jongeren in Engeland (...) Zoals ik het zie, stamt het epicurisme in deze kringen uit ennui.Ga naar eind9. De geest van Heliogabalus had de adel verloederd. Een dergelijke parallel met het Romeinse Rijk in verval zou in de latere negentiende eeuw tot een bijna platvloerse wending vervallen en ook in die periode raakten talloze geesten (onder wie Flaubert en Couperus) geobsedeerd door de knaapkeizer. Het belangwekkende is dat de thema's van degeneratie en decadentie rond beide eeuwwenden hebben gespeeld. ‘Spleen is een plaag van eeuwwisselingen.’ | |
Morbide passiviteitSpleen is een plaag van eeuwwisselingen. Het aantal gedichten dat in de jaren 1890/1900 onder de titel van ‘Spleen’ of ‘Ennui’ verscheen, is legio. Over de specifieke inhoud van de woorden in die periode kom ik later te spreken. Dat het woord spleen aan het begin van de negentiende eeuw in het Engelse gebruik werd verdrongen door ennui, blijkt mede uit enkele regels uit Byron's Don Juan (1819/24). De fraaie slotregel zet hier - zoals Nabokov terecht suggereerde - tot gapen aan: For ennui is a growth of English root,
Though nameless in our language: - we retort
The fact for words, and let the French translate
That awful yawn which sleep cannot abate.Ga naar eind10.
Ook hier wordt gesuggereerd dat ennui een specifiek Engelse geestesgesteldheid zou zijn, een uniek Brits verschijnsel. Dat was verre van de waarheid. | |
[pagina 8]
| |
Het kan niet met zekerheid worden gesteld dat Miss Edgeworth de term ennui in 1804 in het Engelse taalgebruik introduceerde, maar zij is stellig verantwoordelijk geweest voor de popularisering van het woord. Waar het mij om gaat is dat zij de term een inhoud gaf die ze direct aan het Frans heeft kunnen ontlenen. Laten we ons op dat specifieke jaar 1804 concentreren (het jaar waarin Miss Edgeworth haar verhaal schreef). In dat jaar publiceerde Madame de Krüdner een roman in brieven onder de titel Valéry. In dat verhaal zijn de lotgevallen beschreven van de aristocratische jongeling Gustave de Linar (ook hij is van noordelijke - Zweedse - afkomst: de factor klimaat blijft meespelen). Deze Gustave lijdt een bestaan in ledigheid - hij wordt geplaagd door de ‘afschuwelijke’ ziekte van ennui. De connotatie van ennui bij Madame de Krüdner is identiek aan die in het gebruik van Miss Edgeworth: het is de devitalisatie van de aristocraat die zijn bestaan in morbide passiviteit ziet verzanden. ‘De duur van de levensbeweging is een langzaam wegzijgen naar het einde toe, de vergankelijkheidy de dood.’ In 1804 ook verscheen Sénancour's befaamde roman Obermann. Deze aristocraat leeft een bestaan dat in melancholieke mijmering verglijdt. De duur van de levensbeweging is een langzaam wegzijgen naar het einde toe, de vergankelijkheid, de dood. Zijn scepsis belet hem steun te vinden in het geloof. Wat overblijft is een berustende melancholie, de ennui van een bestaan zonder uitzicht, zonder hoop, zonder activiteit. Het enige gevoel dat Obermann kent, is ennui.Ga naar eind11. Ondanks de overeenkomsten in Frans en Engels gebruik van het woord ennui, was de Franse cultuursituatie toch een fundamenteel andere. Na de opzwepende perioden van de Franse Revolutie en Napoleon, was Frankrijk ontmoedigd geraakt. De laatste decennia van de achttiende eeuw had op vele geesten een traumatische indruk nagelaten. De reactionaire denker Joseph de Maîstre doorgrondde de situatie. In 1796 beschreef hij de psychologische staat van de natie aldus: Enthousiasme en fanatisme zijn nooit blijvend... zodra de koorts is gezakt, volgt op de uitbarsting van geestdrift een staat van wanhoop, apathie en onverschilligheid. Dat is het geval in Frankrijk, waar niemand iets krachtigers wenst dan volslagen rust.Ga naar eind12. De literatuur weerspiegelde die ontmoediging. De kunst raakte in de greep van een morbide ernst en melancholie. De spiritualiteit van een Molière, de lach van een Rabelais of Diderot schenen verstikt geraakt. Balzac, in 1830, veroordeelde de geest van zijn tijd in termen van een ‘moreel en politiek protestantisme’, een geest die in strijd zou zijn met het ‘natuurlijke’ Franse karakter.Ga naar eind13. De ennui greep dieper dan louter de ledigheid van een overbodige aristocratie. De ziekte had epidemische vormen aangenomen. Voor die verduistering van de Franse zonnigheid echter stelden de cultuurbeschouwers niet alleen de malaise verantwoordelijk die was gevolgd op de Revolutie en het Napoleontische tijdvak, maar daarnaast - in een term van Balzac - de verengelsing van het leven en denken. De somberheid in de literatuur (en de Franse roman kent een ware portrettengalerij van melancholieke geesten uit die periode) had zonder twijfel een modieus aspect dat mede een oorzaak vond in de populariteit van het werk van Lord Byron. Maar er was een verengelsing die het Franse bestaan op fundamenteler manier raakte. Het effect van de industriële revolutie en daarmee samenhangend: de invloed van het Engels/Schots economisch denken, verbreidden zich over geheel Europa. | |
[pagina 9]
| |
Revolutionaire omslagIn Frankrijk werd het verzet van de katholieke kerk tegen het kapitalisme gebroken (in de jaren rond 1780 vond er onder theologen nog een discussie plaats over de vraag of het uitlenen van geld tegen rente moreel aanvaardbaar was). De halve eeuw tussen 1780 en 1830 gaf fundamentele veranderingen in het sociale leven te zien. De jaren '80 van de achttiende eeuw waren de take-off periode van de industriele revolutie. Het besef van omwenteling kwam later: de term industriële revolutie verschijnt pas in de jaren '20 van de negentiende eeuw voor het eerst in politiek-sociologische geschriften. Maar wat betekent die term? En is het woord revolutie gerechtvaardigd in deze context? Rond 1780 werden voor het eerst in de geschiedenis alle remmen op het produktie-apparaat ontkoppeld. Daarmee werd een tomeloze energie vrijgemaakt die leidde tot een onbegrensde uitbreiding en diversificatie van economische activiteiten. Dat was een revolutionaire omslag. Verandering was niet langer een proces met een begin en een einde, maar werd norm en voorwaarde voor economisch succes. De Franse en industriële revolutie vielen vrijwel samen (waarbij de laatste enigszins vroeger geplaatst moet worden) en hadden ingrijpende gevolgen voor de samenhang binnen de gemeenschap. Het was alsof de eenheid in de samenleving onder twee machtige hamerslagen tot stof was vergruisd. Engeland gaf het voorbeeld. Nergens anders verbreidde de industrie zich sneller, in geen enkel ander land werd Mammon met zoveel eerbied gediend. Voor talloze Europese schrijvers en moralisten (Beets, Taine, Dostojevski e.a.) werd een bezoek aan Londen een verplichte reis. In termen van Marx: men bezocht Engeland om zich een beeld van de toekomst in eigen land te vormen. En de algemene indruk die de reizigers daar opdeden, was dat de negentiende eeuw haast had gekregen en adem tekort kwam. Niet langer zagen zij de ennui en ledigheid van verveelde aristocraten, maar de ernst en nervositeit van de burger die zichzelf geen moment rust gunde. Hij leefde en werkte op zijn zenuwen. ‘Het was alsof de eenheid in de samenleving onder twee machtige hamerslagen tot stof was vergruisd.’ | |
Een zenuwzieke tijdHet denken van Schopenhauer heeft de negentiende eeuw diep beïnvloed. Dat is nauwelijks verbazingwekkend. Als filosoof van de onrust heeft hij de geest van de tijd scherp doorzien. Schopenhauer interpreteerde de menselijke conditie als een staat van onafgebroken zwoegen, zorg en zenuwen. En de eeuw leefde gejaagd. De uitdrukking van ‘de nerveuze eeuw’ treft men met name in de latere decennia van het tijdperk veelvuldig aan. En niet zelden klaagden schrijvers over het feit dat al het geraas en gebral een stempel op het eigen karakter drukte. Flaubert bijvoorbeeld klaagde over opstandige zenuwen. Verplaatst in de studie van zijn geliefde klassieke auteurs - voor Flaubert en anderen een vluchtroute uit de eigen, gehate tijd vandaan - schreef hij in een brief van 6 augustus 1846: ‘Helaas! nee, ik bezit geen klassieke geest. De Klassieken kenden mijn zenuwziekten niet!’Ga naar eind14. Als onze naoorlogse generatie rust in valium zocht, dan was de negentiende eeuw aan laudanum verslaafd. De literatuur van de jaren '60 uit onze eeuw heeft ons vooral herinnerd aan het opiumgebruik onder romantische kunste- | |
[pagina 10]
| |
naars (Coleridge, Bilderdijk, De Quincy, Baudelaire, enz.). Dat gebruik echter behoort ten dele tot de medische geschiedenis. Artsen schreven laudanum zonder terughoudendheid voor. Dit samengestelde opiumpreparaat werd aangewend om reis- en zeeziekte te voorkomen, om hysterie te bestrijden, om katers te onderdrukken of de gevolgen van syfilis te verlichten.
David Levine, ‘Gustave Flaubert’
Opium was alom verkrijgbaar en was goedkoper dan drank. In alle lagen van de bevolking diende laudanum als geneesmiddel, maar daarnaast gebruikte men het preparaat als een manier om verdoving te vinden in de jacht van het bestaan en verlossing van het geestdodend karakter van de gemechaniseerde arbeid. Laudanum moest de spleen verdrijven. In de geschriften van meest linkse schrijvers kreeg spleen op die manier een nieuwe sociale interpretatie. Heel anders werd het woord spleen gebruikt door conservatieve denkers. Zij observeerden dat de samenleving door de ontketening van ambities en concurrentie op drift was geraakt. Een uitspraak van H.F. Amiel (dagboek, 6 september 1851): ‘Le spleen devient la maladie du siècle égalitaire’Ga naar eind15., toont de angst in die kringen dat het proces van democratisering in de samenleving tendensen van nivellering en massificatie zouden impliceren. Spleen in die zin was het pessimisme van afzijdige, aristocratische geesten die niets dan vulgarisering om zich heen zagen. Sommigen zochten protesterend een uitweg in esthetisch raffinement. Het dandyisme vond in die houding een oorsprong. De enorme versnelling van het leven in de negentiende eeuw en daarmee samenhangend: het opgejaagde tempo van verandering (in elk aspect: staatkundig, commercieel, technologisch, artistiek), gaven de beschouwende geest de indruk dat de eeuw zich naar een overspanning toe werkte. Voor die geest was het symptomatisch dat de muziek zo'n centrale plaats in het leven had ingenomen. En geen componist die de overspannen zenuwen beter bespeelde dan Richard Wagner. Nietzsche noemde hem de névrose bij uitstek en daarmee een waarlijk vertegenwoordiger van de tijd. Het nerveusgeprikkelde en erotische aspect van Wagners kunst, expressief tot in het excessieve, beroerde de late eeuw tot tranen. | |
HoogspanningDe geest van het fin de siècle was van spleen doortrokken. De sfeer werd getroffen door Max Nordau in zijn boek Entartung (1892), een werk waarvan men voelt dat het onder geestelijke hoogspanning is geschreven. Nordau interpreteert spleen als een geestestoestand waarbij een koortsachtige gejaagdheid, een doffe moedeloosheid en een angstig gevoel van ondergaan en uitdoven op de voorgrond treedt. Het was de duistere vrees die Nordau - met een variatie op Nietzsche's Godenschemering - omschrijft als volkenschemering. Spleen is de onmachtige wanhoop van de zwakkeling die, temidden van een altijd voortwoekerende natuur, zijn einde voelt naderen. Het is de moedeloosheid van een geest die meent dat een | |
[pagina 11]
| |
verpletterend rijke overlevering hem het scheppend vermogen heeft ontnomen. In zijn studie had Nordau zich gehuld in de witte jas van een geneesheer om een diagnose te stellen van de ziekteverschijnselen in de cultuur. De cultuurkritiek van de latere negentiende eeuw is van een medisch jargon doortrokken. De cultuur was verziekt geraakt en niet zelden nam de literator (men denkt aan de ambities van Emile Zola) de taak van observerend geneesheer op zich. In de medische wetenschap en psychiatrie was de relevantie van het onderzoek naar geestesziekte, degeneratie en verslaving rond 1890 op spectaculaire manier in koerswaarde gestegen. Nervositeit scheen een universele klacht geworden. In een verslag uit 1895 waarin zenuwziekte typerend wordt genoemd voor het eigentijdse bestaan, leest men: ... dagelijks zien we meer neurotici, neurasthenici, hysterici en soortgelijke lijders... iedere grote stad kent ontelbare zenuwartsen en hun wachtkamers zitten vol met patiënten.Ga naar eind16. De negentiende eeuw bleek zich in al te letterlijke zin de zenuwen te hebben gewerkt. Indien spleen oorspronkelijk verwees naar de nerveuze ongesteldheid van een ledige klasse, dan werd het woord later in de eeuw toegepast om de overspanning aan te geven van onafgebroken - en zo dikwijls: zinledige - activiteit. Daarbij moet worden opgemerkt dat de term in het niet-literaire spraakgebruik geleidelijk werd verdrongen door een veelheid van medische duidingen. De geestelijke en lichamelijke vermoeidheid, de prikkelbaarheid waaronder de latere negentiende eeuw leed, werd vooral aangegeven met het woord ‘neurasthenie’. Talloze schrijvers en studenten van zenuwziekte schreven de nieuwe ‘epidemie’ toe aan de versnelling en groeiende complexiteit van het moderne leven. Cultuurbeschouwers van die eeuw associeerden de overspannen zenuwen met de explosie van industrie en commercie, met de degradatie van de arbeid, met het geloof in de vooruitgang. Nervositeit was de prijs die de beschaafde samenleving voor hoge ambities betaalde. | |
Marginaliteit en hysterieDe negentiende eeuw was een tijdperk van en voor mannen. In het maatschappelijke proces was de vrouw tot een marginaal bestaan gedwongen. Het was de man die zich naar een overspanning of zenuwinzinking toe werkte. Het paradoxale daarbij is dat in de kunst van die periode (een kunst van mannen) een ware cultus van de ziekelijke vrouw werd gevierd en dat daarnaast in de nieuwe wetenschap van de psychiatrie (een wetenschap van mannen) geestelijke en emotionele stoornissen vrijwel uitsluitend werden gekwalificeerd als vrouwelijke kwalen. Laten we dat verschijnsel allereerst in de kunst beschouwen. De burger in de negentiende eeuw cultiveerde van de vrouw een beeld als de non in huis, als een Madonna tussen het Victoriaanse meubilair. Die beelden waren de typische produkten van een patriarchale verbeeldingswereld. En hoe sterker de roep naar emancipatie uit feministische kringen opklonk, hoe krampachtiger de man aan de fictie van zijn ‘natuurlijke’ superioriteit bleef vasthouden. Men zou vermoeden dat de noties van Madonna en moederschap moesten botsen. Toorops tekening (1891) van een moederlijke Madonna, omringd door vijf kinderen en een baby op schoot, zal toch zekere geesten in de lach hebben doen schieten. Maar dat schijnt van niet. Het beeld van de vrouw als Madonna werd serieus genomen en soms met verbijsterende ingenuïteit in leven gehouden. In zijn Système de la philosophie positive (1854) voorspelde Comte de mogelijkheid van kunstmatige inseminatie. Voor de auteur kon op die manier het ideaalbeeld van de vrouw als Madonna bewaard blijven. De vrouw behield haar functie van procreatie, zonder langer gekweld te zijn door die ‘lagere instincten’ die zij zo moeilijk kon beteugelen. Een dergelijke bezinning op de rol van de vrouw had uiteindelijk maar één doel: de handhaving van de mannelijke machtspositie. De man eiste van de vrouw dat zij - als Elsa in Wagners Lohengrin - volledig in hem zou opgaan. Van dat idee kon een Jules Michelet nooit genoeg krijgen. Als de Franse of Westeuropese vrouw onwillig bleek haar identiteit volledig prijs te geven, dan kon hij zich nog altijd in de | |
[pagina 12]
| |
koloniale droom verliezen. De volgzaamheid van de Afrikaanse vrouw warmde het hart van de historicus, hij zag haar als een vrouw die, jong van bloed, hart en lendenen, gezegend was met een kinderlijke bescheidenheid en bereid zich in dienst te stellen van haar man. Emancipatie in een dergelijk geestelijk klimaat bleek een moeizaam en pijnlijk proces. De eis aan de vrouw was er één van zelf-negatie. Weinig vrouwen vonden de kracht zich aan die dwang te ontworstelen. De psychologische gevolgen waren meervoudig - de vlucht in ziekte was het meest gedocumenteerde geval. De kunst van de negentiende eeuw althans toont een reeks van kwijnende vrouwen, een ware cultus van hysterie en ziekelijkheid.
Louis Ridel, ‘Dernières fleurs’ (1900)
Op de ‘Salon’ van 1900 bijvoorbeeld stelde de Franse schilder Louis Ridel een doek ten toon waaraan hij de titel had gegeven van ‘Dernières fleurs’. We zien daar een jonge vrouw met een uitgeteerd gezicht rustend tegen de schouder van een troostende vriendin. De gezonde dame had haar stervende vriendin meegenomen op een boottochtje over het meer, een laatste moment waarop zij als vertrouwelingen bijeen zijn. De zieke vrouw zal weldra de koele meren des doods zoeken. Het is zonder twijfel een aangrijpend beeld dat | |
[pagina 13]
| |
Ridel de toeschouwer toont. Maar als zovele soortgelijke taferelen van de latere negentiende eeuw is hier een notie verwerkt - verheerlijkt bijna - die voor vele vrouwen van de periode noodlottig was: de notie van de permanente, de ‘natuurlijke’ ziekte van de vrouw. | |
Delicaat als een bloemDe mythologie van de negentiende eeuw associeerde vrouwelijke gezondheid en fysieke kracht met vermannelijking. Een gezonde vrouw was geen natuurlijke vrouw. Als engelachtige verschijning moest zij zwak zijn, hulpeloos, nerveus, ziekelijk. In zijn boek over La femme (1859) toont Michelet een type vrouw aan dat aan een ongeneeslijke ziekte scheen te lijden, een type dat tot de mannelijke verbeelding van het tijdperk sprak: Breekbaarder dan een kind, eist de vrouw dat we haar liefhebben voor wat zij is, dat wij [mannen] haar zorgvuldig beschermen, dat we ons steeds bewust zijn dat een al te grote inspanning voor haar tot niets kan leiden. Al lacht en bruist deze engel ook van leven, dan toch raakt zij dikwijls de aarde met slechts een punt van de ene vleugel, terwijl de andere al in opwaartse richting wijst.Ga naar eind17.
John William Waterhouse, ‘The Lady of Shalott’ (1888)
Een dergelijke cultus van vrouwelijke zwakheid ontzegde haar elke vorm van actief leven, iedere mogelijkheid van maatschappelijke participatie. Frisse lucht en zonnebrand zouden haar teer gestel schade doen. Het voorkomen van de vrouw moest delicaat als een bloem zijn. Voor intellectuele activiteiten bezat zij de kracht niet. Een kwijnend voorkomen van de vrouw werd geassocieerd met haar deugdzaamheid. Ziekelijkheid was een teken van het feit dat zij zich voor haar echtgenoot en gezin opofferde. Die opoffering vond een logische apotheose in de dood. Het leven voor vele vrouwen was in letterlijke zin een geleidelijk sterven. In de kunst is de opofferingsgezindheid van de vrouw in vele thema's bezongen - ik beperk mij hier tot enkele van de meer bekende:
The Lady of Shalott In het werk van de dichter Tennyson is de opofferingsgezindheid van de vrouw verbonden met de seksuele impuls. Was de vrouw in staat zich in dienst te stellen van de ander, of grover gesteld: indien zij geen echtgenoot vond, dan waren aftakeling en ziekelijkheid daarvan de gevolgen. Een dergelijke interpretatie van het vrouwelijk wezen maakt de kern uit van het gedicht ‘The Lady of Shalott’ (1832). In dat gedicht leeft de dame gelukkig op een eenzaam eiland. Zij weeft en zingt. Maar dat verandert als zij zich geslagen weet door de | |
[pagina 14]
| |
‘vloek’ van het erotisch verlangen. Zij wordt verliefd op de gespierde mannelijkheid van Sir Lancelot. Helaas heeft de laatste zijn handen vol met een andere vrouw, Guinevere. Zelfs dat kan de dame niet weerhouden. Verteerd door passie verlaat zij haar eiland. Zij zoekt de bevrediging van verlangens of de dood. Zij zal haar geliefde niet vinden. Zij sterft uitgestrekt in haar bootje. Tennysons beeld van een half-waanzinnige vrouw die door passie verteerd stroomafwaarts glijdt, sprak tot de mannelijke verbeelding van de latere negentiende eeuw. Het thema van deze uiterste opoffering van de vrouw aan de man is ad nauseam in gedichten en schilderijen herhaald. Elaine Ook deze dame dankt haar faam aan Tennyson (men vindt het verhaal in de bundel The Idylls of the King - de oorspronkelijke versie is van 1859).
Toby Rosenthal, ‘Elaine’ (1874)
Elaine is de lily maid, de vrouw die zich opoffert voor Sir Lancelot. Als de laatste tijdens een toernooi zegevierend maar gewond ineenzakt, brengt zij hem de prijs die hem toekomt - een diamant. Zijn kus brengt Elaine buiten zichzelf. Zij verklaart hem haar gevoelens. Zij wil hem haar leven lang dienen. Maar Lancelot is nauwelijks bewogen voor de symbolische diamant die ze hem biedt. Haar liefde geweigerd, heeft zij geen keus: ‘I have gone mad. I love you: let me die.’ Ook de dood van deze vrouw beroerde de dichters en schilders van de late negentiende eeuw. Een tentoonstelling van kunstwerken van het fin de siècle zou zonder een afbeelding van Elaine niet compleet zijn. Ophelia Van alle vrouwen die zich voor liefde hebben opgeofferd, is Ophelia de meest bekende gebleven. Bij Shakespeare mag zij dan een ondergeschikt karakter blijken, voor de negentiende eeuw was zij het symbool bij uitstek van vrouwelijke opofferingsgezindheid. Ophelia is het type van de door liefde verteerde vrouw. Zij vervalt door zelf-negatie in waanzin | |
[pagina 15]
| |
en - omringd door bloemen - zoekt zij de dood in het water (koele meren alom). In de beeldende kunst is haar type het meest indringend vastgelegd door Sir John Everett Millais (1851) en sindsdien verscheen Ophelia in ontelbare prenten en afbeeldingen. De interpretaties verschillen: van erotisch verdwaasd, tot hysterisch, tot lijdend aan schizofrenie. Ophelia is een ‘document in geestelijke stoornis’, in die zin dat elke periode aan haar verschijning de eigen vooroordelen en obsessies hechtte.
Sir John Everett Millais, ‘Ophelia’ (1851)
| |
Familie-modelDe reeks van lijdende en verdwaasde vrouwen in de kunst van de negentiende eeuw kan met talrijke figuren worden aangevuld. Waar het om gaat is dat de gehuwde vrouw in die tijd werd gezien als een nerveuze, bleke en ziekelijke Madonna. Vond zij geen partner aan wie zij zich kon opofferen, dan scheen zij neurotisch-bewust de dood te zoeken. In de kunst heeft dat een theater van sterfscènes opgeleverd. De schone maar tragische gestoorde vrouw was een uitvinding van de Romantiek. De romantici verbonden geestelijke stoornis aan geslacht (men denkt aan de ballade van Crazy Jane, geschreven door Matthew Lewis, bijgenaamd ‘The Monk’). De mannen in kunst en wetenschap waren bewogen door het lot van de gestoorde vrouw. Het Victoriaanse tijdperk zette die bewogenheid om in praktische daden en trok de problemen van stoornis en zenuwziekte binnen de wet. In 1845 werd door de Britse regering de ‘Lunatics Act’ geïntroduceerd. Aan elk graafschap in Engeland en Wales werd de plicht opgelegd inrichtingen te onderhouden voor de zorg van geestelijk gestoorden. Dat sloot een systeem van nauwkeurige registratie in - de meeste gestoorden bleken vrouwen. De specifieke bijdrage van de Victorianen aan de psychiatrie was de domesticatie van behandeling. De gestichten waren ingericht naar het familie-model. De medisch directeur en zijn vrouw (die als matrone fungeerde) vervulden de rol van ouders, de verpleegkundigen die van broers en zusters. Het bestuur, in medische en administratieve zin, was geheel in handen van mannen. Domesticatie betekende de precieze regeling en strenge disciplinering van het dagelijks bestaan van de patiënten. Niets werd overgelaten aan hun eigen initiatief. Dergelijke inrichtingen gaven burgerlijke families de mogelijkheid opstandige (dat betekende dikwijls: feministische), onhandelbare of licht-gestoorde (en dus onhuwbare) dochters uit te besteden. Een hoog aantal marginale gevallen werd aldus veroordeeld tot een leven binnen de muren van afgelegen inrichtingen. Waar het de theorie van vrouwelijke gestoordheid betreft, wezen de Victorianen op de gevaren van de cyclus van puberteit, zwangerschap, geboorte en overgang. De vrouwelijke natuur was vatbaarder voor stoornis dan die van de man. De vrouw was het slachtoffer van periodiciteit. Adolescentie werd als de meest kritieke fase | |
[pagina 16]
| |
gezien in de ontwikkeling van de jonge vrouw. Voor de meisjes van het Victoriaanse tijdperk was het begin van de menstruatie dikwijls een traumatische periode. Het ontbreken van elke vorm van seksuele voorlichting dreef dat meisje dikwijls tot paniek. De lichamelijke en ‘onverklaarde’ veranderingen die zij voelde in haar lichaam, leidden dikwijls tot een diep besef van crisis. In de ogen van de Victorianen werd de jongeman zich tijdens de puberteit bewust van zijn groeiende kennis en zelfstandigheid, waar het meisje zich haar afhankelijkheid en ondergeschiktheid realiseerde. De menstruatie beperkte haar vrijheid. Zij moest afzien van lichamelijke activiteiten, van reizen, werk en studie. Haar bestaan werd tot huis en tuin besloten. De Victorianen zagen geestelijke stoornis als inherent aan de vrouwelijke natuur, als een biologisch gegeven. Vragen naar de sociale context, naar de beperking van de vrouwelijke rol en functie in de samenleving en het maatschappelijk bestel, werden niet gesteld. De vrouw moest als kasplantje tegen de gevaren van haar eigen natuur worden beschermd. In de tweede helft van de negentiende eeuw steeg het aantal geesteszieken op spectaculaire manier. Een individuele benadering bleek niet langer mogelijk, het gezin van gestoorden was te groot geworden, de inrichtingen waren overvol. Geleidelijk kwam men tot de slotsom dat de Victoriaanse aanpak niet bleek te werken. ‘De Victorianen zagen geestelijke stoornis als inherent aan de vrouwelijke natuur, als een biologisch gegeven.’ | |
ErfelijkheidHet darwinistische denken eiste een strengere aanpak. De vage en humanitaire idealen die men de voorgangers verweet, werden vervangen door wetenschappelijke criteria. De darwinist zocht de oorzaken van geestelijke stoornis in erfelijkheid. Krankzinnigheid was een teken van maatschappelijke ongeschiktheid, van verval in sociale, intellectuele en morele zin. In termen van Darwin is geestesziekte een stap terug in evolutie, een regressie naar een lagere staat van zijn. De benadering van de darwinist was sterk visueel gericht. Van een poging om met de patiënt tot een dialoog te komen was geen sprake. De psychiater zocht naar de fysieke kenmerken van degeneratie. De vorm van een oor, de lijn van een mond of wenkbrauw, de plaatsing van tanden, waren de ‘stigmata van degeneratie’. Henry Maudsley, de dominerende psychiater van zijn generatie in Engeland en de eerste die aan geestesziekten een fortuin verdiende, ging zover jongemannen aan te raden hun gelieven nauwkeurig te onderzoeken op fysieke misvormingen. Uiterlijke afwijkingen van de norm waren zichtbare kentekenen van innerlijke gebreken die het voortplantingsproces schade konden berokkenen. Daarmee was het nageslacht immers in gevaar. Het darwinistische absolutisme bracht - zoals we zullen zien - een verscherping van menselijke verhoudingen en een verharding van stellingname tegenover geestelijk gestoorden met zich mee. Aftakeling immers bedreigde de notie van de perfectionering van de soort. De psychiater droeg de zware verantwoordelijkheid de gezondheid van latere generaties veilig te stellen. Zo'n ernstige opgave kon niet door suikerachtige en humanitaire gevoelens worden verstoord. De psychiater regeerde als absoluut heerser over het tragische rijk van gestoorden. Geestelijke stoornis was ook voor de darwinistische psychiater vooral een vrouwelijke kwaal. Darwin zelf had het verschil tussen de seksen | |
[pagina 17]
| |
verabsoluteerd. Het proces van natuurlijke selectie had de man superieur gemaakt aan de vrouw. Energie, moed, intellect en inventiviteit waren mannelijke attributen. De man blonk uit in de domeinen van kunst en wetenschap. De vrouwelijke vermogens: intuïtie, perceptie en imitatie, waren van een lagere orde. Die vermogens zijn - zo leest men in The Descent of Man (1871) - ‘characteristic of the lower races, and therefore of a past and lower state of civilisation’.Ga naar eind18. ‘De hysterische vrouw werd behandeld als een incompetent en verstimd wezen. In de verhouding met haar arts werd zij tot stilte gedwongen.’ Een dergelijk grof onderscheid, gepresenteerd met de ‘zekerheid’ van wetenschappelijke kennis, botste met de idealen van vrijmaking die uit feministische hoek steeds krachtiger werden gesteld. Emancipatie en wetenschap stonden lijnrecht tegenover elkaar. De vrouw die een loopbaan zocht, wist zich tegenover repressieve krachten gesteld. Haar opstandigheid zelf werd naar het domein van stoornis verwezen. Rebellie en zenuwziekte werden op een lijn geplaatst. De diagnose was hysterie. | |
SalpêtièreMannen van de late negentiende eeuw waren geobsedeerd door de hysterie van de vrouw. De eerste theoreticus van hysterie was de Fransman Jean-Martin Charcot, werkzaam in het laatste kwart van de negentiende eeuw. Charcots kliniek van Salpêtière - waar ook Freud studeerde - werd tot een internationaal centrum van belangstelling (voor wetenschappers en kunstenaars). Ook Charcots methode was zuiver visueel. Hij maakte intensief gebruik van de fotografie en de drie dikke delen van zijn Iconographie photographique de la Salpêtière lijken meer op albums van actrices dan van gestoorde vrouwen.
Frederick Sandys, ‘Cassandra’ (ca. 1895)
De hysterische vrouw werd behandeld als een incompetent en verstomd wezen. In de verhouding met haar arts werd zij tot stilte gedwongen. Pogingen haar verbaal te bereiken werden niet ondernomen. Pas met het werk van Breuer en Freud werd dit vooroordeel doorbroken en ging men op zoek naar sociaalculturele factoren die bijdroegen tot de oorzaken van hysterie. Breuer merkte in de hysterische vrouw een produktief en intelligent karak- | |
[pagina 18]
| |
ter op. Zij was in moeilijkheden geraakt omdat haar energie werd beperkt, haar intelligentie beknot en haar leven vergald door een doelloos bestaan in de burgerlijke huiskamer. Het zou lang duren voordat dergelijke argumenten in de samenleving werden aanvaard. Het typeert een paternalistische gemeenschap dat de ziekte van de ontevreden vrouw als minder problematisch werd gezien dan haar strijd voor gelijke rechten in het maatschappelijke leven. |
|