Robert-Henk Zuidinga
Taal in letteren
Klassieke regels uit de literatuur zijn vaak openingszinnen: ‘Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht, no. 37’ of ‘Shall I compare thee to a summer's day?’, ‘Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter’ of ‘Bestijg de trein nooit zonder uw valies met dromen’. Maar af en toe krijgt een regel uit het midden of aan het slot van een tekst eeuwigheidswaarde, soms zelfs een titel.
‘De schrijfmachine mijmert gekkepraat. Lees maar, er staat niet wat er staat.’
Een vermakelijk voorbeeld danken we aan Shakespeare, van wie veel regels in citatenboeken zijn te vinden. Tot zijn bekendste hoort, naast die andere, een regel uit het toneelstuk Twelfih Night: If music be the food of love, play on. Het werd ooit door de Britse popgroep Dave Dee, Dozy, Beaky, Mick and Titch geparafraseerd als naam voor een van hun elpees. Met Brits gevoel voor humor noemden zij de plaat If music he the food of love, prepare for indigestion.
Andrej Almarik refereerde in de titel van zijn boek Haalt de Sovjet-Unie 1984? (1975) al aan die van een ander boek, George Orwells Nineteen eighty-four. Amalriks vraag is sindsdien niet meer uit ons taalgebruik weg te denken; als er een cliché gewenst was, greep men naar dat boek: ‘Haalt Reagan 1984?’, ‘Haalt Italië 1984?’ In ‘Spektator, tijdschrift voor neerlandistiek’ (februari 1980) noemde Rien T. Segers zijn ‘beschouwing over enkele mogelijke consequenties van een lezersgerichte literatuurbenadering’ zelfs: ‘Haalt de receptie-esthetica 1984?’
Er is ongetwijfeld het nodige gevarieerd op ‘Domweg gelukkig in de Dapperstraat’ en ‘Tussen droom en daad staan wetten in de weg’, maar het Nederlandse voorbeeld bij uitstek is een dichtregel van Martinus Nijhoff. Hij staat ergens midden in het gedicht ‘Awater’ uit de bundel Nieuwe Gedichten (1934): ‘Lees maar, er staat niet wat er staat’. Dat die regel een eigen leven is gaan leiden, is niet in de laatste plaats te danken aan het feit dat hij ook de titel werd van een keuze uit Nijhoffs werk.
Het betreffende fragment uit ‘Awater’ (de naam van de hoofdfiguur, die op een kantoor werkt) luidt:
De schrijfmachine mijmert gekkepraat.
Lees maar, er staat niet wat er staat. Er staat:
‘O moeder, nooit zult gij de bontjas dragen
waarvoor elk dubbeltje werd omgedraaid,
en niet meer ga ik op mijn vrije dagen
met een paar bloemen naar het hospitaal,
maar breng de rozen naar de Kerkhoflaan...’
Dit staat er, en Awater's strak gelaat
geeft roerloos zijn ontroering te verstaan.
Uiteraard noodde deze regel vooral tot toepassing op het werk van Nijhoff zelf. Van Ronald Spoor verscheen in Tirade (november/december 1966) een artikel over ‘Awater’ onder de kop ‘Lees maar, er staat wel degelijk wat er staat’. In het al genoemde Spektator (september 1976) publiceerde P.P.J. van Caspel een stuk om de hoofdfiguur uit het gedicht ‘aan een proces van ontmythologisering te onderwer-