| |
| |
| |
Gert Hekma
Van slachtoffer tot overwinnaar
Over François Augiéras (1925-1971)
Rond 1950 verzendt een onbekende schrijver zijn vervolgverhaal Le vieillard et l'enfant (De oude man en het kind) naar alle uithoeken van de wereld. Eén exemplaar komt langs een omweg bij André Gide terecht die een ‘intense en bizarre vreugde’ beleeft bij de ‘lezing (en herlezing) van deze opmerkelijke bladzijden’. Marguerite Yourcenar krijgt ook een exemplaar toegestuurd en heeft het met veel genoegen gelezen, zoals zij aan de onbekende terugschijft. Later oordeelt Michel Tournier er als volgt over: ‘Deze beschrijving van de ellende en pracht van het alledaagse leven in de Sahara krijgt door een zekere onhandigheid van de schrijfstijl een toon van strenge deugd en onvergelijkelijke waarheid.’
De auteur is François Augiéras die tot halverwege de jaren zestig paradeert onder het pseudoniem Abdallah Chaamba. Waarom zijn deze vertellingen van de Sahara, ondanks alle literaire lofprijzingen, zowel in Frankrijk als daarbuiten geheel onbekend gebleven, terwijl andere schrijvers zoals Paul Bowles met zulke verhalen een enorm succes hebben geboekt?
| |
Een persoon zonder identiteit
Augiéras is op 18 juli 1925 geboren als zoon van Franse ouders in Rochester, New York, waar de vader muziekleraar was. Twee maanden vóór de geboorte van François overleed zijn vader. Een half jaar later keert moeder met kind terug naar Parijs, waar zij een sober bestaan opbouwt als decorateur van aardewerk. De moeder is van Slavische afkomst, zodat Augiéras zijn leven lang kan spelen met zijn identiteit: Frans, Amerikaans, Russisch, of toch Arabisch? Hij heeft zelf vreselijk de pest aan Frankrijk, in het bijzonder aan Parijs, en Amerika zegt hem helemaal niets. De heidense voorvaderen die over de Siberische steppen Europa binnenstormden, hebben zijn voorkeur. Maar het liefst ziet hij zichzelf als Arabier of als een persoon zonder identiteit.
Het verblijf in Parijs is van korte duur en in 1931 verhuist het minigezin naar Périgueux in de Dordogne dat een van de favoriete verblijfplaatsen van Augiéras zal worden. Op zijn veertiende zal hij met zijn moeder breken: ‘Ik werd gelukkig op mijn veertiende toen ik afstand nam van mijn moeder die het symbool blijft van de tyrannieke zenuwlijdster... van toen af verfoeide ik de vrouwen min of meer bewust... Ik geloof dat de wereld van de vrouw min of meer vreemd is aan die van de man, dat er antagonisme, een voortdurende oorlog is wat overigens noch de liefde noch een huishouden uitsluit... De vrouw wil het leven creëren, daartegenover is het de rol van de man om te creëren, om objecten, ideeën, kunstwerken te fabriceren’.
| |
De oude man en het kind
In september 1944 meldt hij zich in Toulon bij de Franse marine, in de verwachting dat hij aldus zijn legendarische oom in El Golea (Algerije) kan bereiken. Dat lukt pas een jaar later, na een eerste kennismaking met een psychiatrische inrichting en een klooster. Zijn oom is een gepensioneerd kolonel die in een verlaten fort in de Sahara een woestijn-museum is begonnen. El Golea is een kleine oase, op zo'n 300 kilometer afstand van de volgende bewoonde vlek. Hier wordt de thematiek van Augiéras gevormd: pederastie, sadisme en incest in een sfeer van mystiek heidendom. ‘De oude man’ maakt het neefje tot een slaafje dat hij neukt en afrost naar believen, onder meer in een ijzeren bed dat is geplaatst op het dak van het huis onder de sterrenhemel van de Sahara. Augiéras ziet in zijn oom meer God dan Duivel. Hij raakt verslaafd aan de behandeling door zijn oom en aan zijn positie als kind, hoewel hij intussen toch volwassen wordt. Over deze verhouding gaat het eerste boek van Augiéras, Le vieillard et l'enfant, dat de toon zet voor zijn hele werk. Het is ondui- | |
| |
delijk in hoeverre dit verhaal aan de werkelijkheid of aan zijn fantasie is ontleend. Gezien het sterk autobiografische karakter van Augiéras' verdere werk lijkt het een waar gebeurd verhaal. Maar wanneer we zijn mythomane karakter in aanmerking nemen, rijzen er weer twijfels.
‘Le veillard et l'enfant’ van Augiéras
In eigen beheer publiceert Augiéras het verhaal van hem en zijn oom, drie cahiers op zachtgekleurd papier. Hij stuurt het naar literaire figuren in de hele Franstalige wereld, volgens een steeds herhaalde formule tot in Oceanië. In 1951 verschijnt een eerste integrale versie. Minuit herdrukt deze in 1954 en in eigen beheer geeft hij in 1958 een sterk bekorte editie uit die later ook weer bij Minuit zal verschijnen. De schuilnaam die hij kiest, is ontleend aan een Arabische geliefde, Abdallah, en aan de Berberstam die bij El Goléa in de woestijn leeft: de Chaamba. Met deze naam wekt hij de suggestie een Arabier te zijn. Gezien de thematiek vermoeden sommige niet-ingewijden dat het om een posthume publikatie van Gide gaat.
Het woordgebruik van Augiéras is duidelijk maar decent. Oom en neef liggen samen in bed: ‘Hij zoekt mijn lippen; zodra hij ze vindt, schokt hij heftig, brult hij, verrast door de overdaad en het geweld van de vloed die hij ontrukt aan zichzelf, die hij uitstort over mij.’ (76) Kort daarvoor: ‘..vanavond ben ik overladen met slagen. Deze man maakt me met stokslagen voor altijd vrij, hier en nu, terwijl hij mijn eeuwige gezicht afrost door me te vragen: - Kan men zeggen dat een kind onschuldig is?’ (73) Dit is Augiéras ten voeten uit, met het directe en erotische taalgebruik en met de opmerkelijke omkering van het perspectief. De verteller wordt vrij door stokslagen, teken bij uitstek van onvrijheid, en de oom begint te twijfelen aan de onschuld van kinderen terwijl hij de onschuld er zo ongeveer uitslaat. Het ‘eeuwige gezicht’ verwijst naar de ziel, want de oom martelt niet alleen het lichaam, maar ook de ziel.
| |
Zwerfjaren
Vanaf het begin van de oorlog tot aan zijn dood zal Augiéras een zwervend bestaan leiden. De belangrijkste stopplaatsen op zijn reizen zijn de Maghreb (Noord-Afrika) en de Dordogne, met de heilige berg Athos als een goede derde. Hij bezoekt Marokko (waar hij zich ook prostitueert), Mali, Tunesië. Wanneer Gide hem een lovende brief stuurt, reist hij onmiddellijk af naar Taormina waar Gide dan verblijft, om zich in levende lijve aan de grote schrijver te presenteren. In 1960 huwt hij met een achternicht, maar de zwerver en pederast slaagt er niet in zich heteroseksueel te vestigen. Steeds keert hij terug naar de Dordogne en de rivier de Vézère. Zijn eerste boeken worden gepubliceerd in de jaren vijftig. Augiéras is een typische ‘schrijvers schrijver’: kleine oplagen, een klein publiek en geen verdiensten. Hij is een zwerver die van niets leeft, zonder huis of bezittingen die zijn bewegingsvrijheid belemmeren. Hij is een heiden die in en van de natuur leeft en voor wie de liefde van andere ‘Verlichten’ voedzamer is dan echt eten.
Zijn werk valt uiteen in drie delen, die samenhangen met zijn reisgeschiedenis. In de eerste plaats zijn er de boeken van de woestijn: Le
| |
| |
vieillard et l'enfant (1954/1958) en Le voyage des morts (De reis van de doden, 1959). Vervolgens die over de Dordogne: L'apprenti sorcier (De tovenaarsleerling, 1964), Domme ou L'essai d'occupation (Domme of De proeve van bezetting, 1981) en Les barbares d'Occident (De barbaren van het Westen, 1990). En tenslotte Un voyage au Mont Athos (Een reis naar de Berg Athos, 1970). La trajectoire (De afgelegde weg, 1968/1989) is zoals de vroegere titel (die nu ondertitel is geworden) al aangeeft, een autobiografisch verslag van ‘een jeugd in de tijd van de maarschalk’ (Pétain) en gaat over zowel Frankrijk als Algerije.
François Augiéras in Algerije
| |
De reis van de doden
Le voyage des morts (1959) is een zeer poëtisch relaas van Augiéras' reizen door de Maghreb in vijf hoofdstukken, alle genoemd naar een plaats: Tadmit, Gardaia, El Golea, Agadir en ‘de rivier’, de Senegal. De inhoud van het boek is Augiéras' levensverhaal. Ook de oom speelt weer een rol, in het vijfde hoofdstuk: ‘Ik houd zo van je, bloedend, 's nachts.’ (96) Maar naast de oom zijn er andere liefdes en seksmaatjes, jongens, mannen en hoeren. In Tadmit verlieft hij zich in een Arabische knaap met wie hij naar de hoeren gaat. Nadat de jongen boven is geweest, wil de verteller met dezelfde prostituée naar bed: ‘Ik verlangde haar nadat mijn kameraad haar had gehad. Ik dacht dat het mooi en edel was dat jongens met elkaar vrijen, wenselijk dat ze ook met meisjes gaan.’ (37) Deze triangel (man houdt van man en neukt de vrouw van de geliefde) sluit meestal een homoseksueel einde uit, maar zo niet bij Augiéras. Hij eindigt in de armen van de geliefde knaap. Op de volgende bladzijde alweer beschrijft hij de geiten die hij hoedt als zijn harem. ‘Mijn zob [Arabisch voor lul] is groot en hard, ik heb me onder de wijfjes begeven; nadat ik de ijzeren deur van de stallen achter me heb gesloten, neuk ik mijn vrouwen... Ben ik geen jonge koning met een hof in de bergen?’ (39)
De seks is hiermee nog lang niet uitgeput. Over masturbatie gaat het bij Augiéras vrij weinig, maar over jongens en slaan des te meer. Een uitzonderlijk tableau biedt de scène waarin een man Augiéras en een Berberviendje min of meer beveelt elkaar te omhelzen. ‘Wat ik graag deed. De ander pakte een riem van rood leer. Toen ik naast mijn vriend lag, gezicht tegen gezicht, de handen op de ogen, sloeg hij ons zo dat de zweep ons tegelijk raakte. Dezelfde pijn, op hetzelfde moment, deed onze samengeperste lippen trillen. Hij verliet ons en zei dat hij ons slechts gelukkig had willen zien.’ (69) Een andere variatie: ‘Ik verbrandde soms mijn zaad; vreugde om mijn jonge kracht te mengen met die van sterren en planten.’ (146) Aan het eind van het boek beschrijft hij, nog steeds in zeer decente termen, hoe hij zich prostitueert in Agadir.
| |
Tovenaarsleerling
L'apprenti sorcier is een mythische variatie op de El Golea-ervaring, verplaatst naar de Dordogne. De verteller is een kind dat door zijn ouders is overgeleverd aan een priester die het mishandelt en seksueel misbruikt. Het sadisme van de priester vergroot de liefde van
| |
| |
het kind voor de man slechts. De jongen slaat ook zichzelf: ‘Ik voelde schaamte noch schuld om iets, alleen een sterk en wild verlangen om te lijden en te leven. Met de luiken en de deur dicht deed ik wat ik gezegd heb. Ik geselde mezelf, half naakt, in deze duistere kamer, geknield op de bidstoel, in een schemer medeplichtig aan mijn volharding mezelf te kwellen. Na de honderdste slag stond ik mezelf een pauze toe, ik kon niet meer van vermoeidheid...’ (71) Naast deze twee vormen van liefde is er ook sprake van een verliefdheid op een leeftijdgenootje, een bakkersknechtje.
Tekening van Augiéras
De andere boeken van Augiéras borduren op genoemde motieven voort: kluizenaarschap op de Berg Athos en in Domme, met leeftijdsongelijke liefdes, sadomasochisme en veel mystiek. Zijn romans worden steeds ijler en voegen weinig meer toe aan wat hij al schreef.
Op 13 december 1971 sterft Augiéras enkele dagen na een hartaanval in een ziekenhuis in Périgueux. Hij wilde worden verbrand op een eiland in de Vézère, maar is begraven met uitzicht op deze rivier. Bij zijn begrafenis zijn drie vrienden present. De Franse pers zwijgt over zijn verscheiden, zo onbekend is hij intussen geworden.
| |
Overgave
François Augiéras' plaats in de homoseksuele traditie is bijzonder: hij is tegelijk een gewoon en een heel ongewoon schrijver. Als andere homoseksuele auteurs vindt hij zijn plaats en identiteit niet in de metropolen van het Westen, maar daarbuiten, soms in een imaginaire wereld (vgl. Hanlo, Bowles, Tournier). Homoseksuelen kregen een identiteit opgelegd die ze het beste elders konden beleven. Tegelijk verbreedt Augiéras de thematiek: niet alleen pederastie en geweld, maar bovendien incest, bestialiteit en andere perversies. Zijn werk sluit daarmee goed aan bij romantiek en decadentie met de thematiek van natuur, seksueel exces en mystiek. Daarbij past ook zijn inzet van alle zintuigen. Hij beschrijft steeds het geluid, de kleur, het gevoel en de reuk van zijn omgeving met grote precisie. Maar romantisch en decadent is Augiéras toch niet te noemen door de vanzelfsprekendheid waarmee hij het leven beschrijft. Zijn werk heeft bijna het karakter van losse notities, zonder mooischrijverij of veel omhaal. Soms lees je gewoon over de erotische scènes heen, omdat zijn taal zo ongedwongen en zijn stijl zo decent is.
Incest, masochisme en pederastie vormen een hoofdmotief van Augiéras' werk. De scheiding van lichaam en ziel in L'apprenti sorcier lijkt te zijn opgezet om de homoseksuele liefde te redden van lelijke vooroordelen hier beneden in dit leven. In Un voyage au Mont Athos beschrijft hij de solitaire sodomie als een oud godsdienstig ritueel. Hij maakt weinig woorden vuil aan wat hij met homoseksualiteit bedoelt. Voor hem is seks overgave (aan de oom, aan de priesters van de Berg Athos) en is liefde herkenning van verwante ‘verlichte’ zielen - en dat zijn vrijwel steeds knapen.
Ieder mens heeft verschillende kanten, waaronder een vrouwelijke en een mannelijke die ook (lichamelijk) met elkaar kunnen communiceren. Eén keer filosofeert hij over twee vormen van pederastie. De eerste staat voor een teveel (surabondance) aan mannelijkheid, de tweede voor decadentie. ‘In beide gevallen is er sprake van seksuele aarzeling; bij het eerste type hoorden zeker de jongens van Griekenland, gezond, robuust, nuttig voor de maatschappij, met ongerichte verlangens overspoeld door een al te
| |
| |
krachtige vloed van de libido; het tweede type komt voort uit een vermindering van de vitaliteit die op zich af te keuren is wat ook de zeden verder zijn’ (Le voyage des morts, 45).
Augiéras was een heidens en pederastisch schrijver die het ongeluk had in een christelijke wereld te zijn geboren waar de kinderliefde het alleenrecht van de ouders is. Zijn incestueuze verhouding met de kolonel is door de critici beschreven als ellendig en miserabel, maar zo dacht Augiéras zelf er allerminst over. Over La trajectoire zei hij: ‘Er is geen moment van pessimisme in dit boek. Integendeel, het wordt van begin tot einde gedragen door een schitterende vitaliteit.’ (Placet 1988:172-3 3) Deze voortdurende overwinning op ellende en misère is wel het meest bewonderenswaardig in Augiéras' leven en werk. Hij vormde zich om van een slachtoffer tot een overwinnaar; voor hem was fel lijden intens leven.
François Augiéras
In een volgend nummer van Paidika verschijnt een volledige bibliografie door Erick Pontalley. De beste studie tot nu toe over Augiéras is: Christian Rodier & Georges Monti, François Augiéras, Cognac, Le temps qu'il fait: Cahier deux, 1984, waaraan ook de niet uit de romans gehaalde citaten en de illustraties zijn ontleend. |
Paul Placet, François Augiéras. Un barbare en Occident, Périgueux, Pierre Fanlac, 1988. |
Jacques Barozzi, ‘François Augiéras et l'amour polymorphe’, in: Gai Pied, no. 332 (25 aout 1988), pp. 78-80. |
|
|