Bzzlletin. Jaargang 21
(1991-1992)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
DebuutPeter Heringa, geboren in november 1945, was zo'n wonderkind, begon als dichter laat met publiceren en toen hij in oktober 1987 overleed, was hij nog net geen 42. Hij groeide op in Beek, Limburg, waar hij zichzelf als kleuter leerde lezen en waar hij in de vijfde klas van de lagere school als bezienswaardigheid werd ontdekt. De krant kreeg lucht van zijn jeugdige eruditie en met de jaren kreeg Heringa het moeilijk: ‘Ik werd op mijn zestiende jaar al door de dood gekust, geloofde ik’. Hij deed een poging tot zelfmoord en vertrok in 1963 naar Amsterdam, studeerde aan de Universiteit van Amsterdam aanvankelijk Nederlands, later Portugees en ten slotte Engels. In geen enkel vak studeerde hij af. Hij verzamelde boeken, bestudeerde boeken, leerde boeken uit zijn hoofd en werkte vanaf 1965 enkele jaren bij Antiquariaat Schuhmacher, voornamelijk als bibliograaf en corrector van catalogi. Peter Heringa beschouwde 1986 als een rampjaar, omdat behalve de schilder Wim Schuhmacher ook de kunstenares Madeleen Brinkman overleed en bovendien zijn eigen zestien jaar oudere minnaar, de gedragspsycholoog van Zuid-afrikaanse origine, Ron Ramsay. Dit jaar, het op één na laatste van zijn leven, werd zo een knooppunt van emoties en herinneringen. Zijn vriend ontmoette hij in 1968. Vijf jaar eerder zag hij Ger Kleis voor het eerst, die nu, in 1986, zijn In Memoriam-gedichten drukte en verspreidde. Diens pers ‘Sub Signo Libelli’ publiceerde ook Heringa's debuut, in 1982: Vrijstaat (in een oplage van 70 exemplaren). | |
PseudoniemenPeter Heringa maakte lange reizen, vooral door Engeland, Schotland, Ierland en door Spanje en Portugal, maar ook door Zuid-Afrika en Australië. Zuid-Afrika bezocht hij in 1980 met Ron Ramsay, wiens zuster in Johannesburg woonde. De sporen van die reis worden aangetroffen in Vrijstaat. Hij schreef dat boek | |
[pagina 27]
| |
onder pseudoniem: H.G. Liebentrau. De naam is van een oorspronkelijk Duitse familie die in Zuid-Afrika neerstreek. Hij gebruikte soms ook een ander pseudoniem: Peter Leberecht; een eigenaardige naam voor iemand die zo hoekig in het leven stond als Heringa en afkomstig van Ludwig Tieck die onder datzelfde pseudoniem zijn volkssprookjes uitgaf in 1797. Liebentrau klonk natuurlijk niet minder curieus: de liefdes van Peter Heringa waren niet zonder complicaties. Zijn verhouding met Ramsay werd op het laatst, voornamelijk door hun als estafette beoefende alcoholisme, onhoudbaar: liefde zonder pais en vree; afgedwongen seks; paranoia. Ook in zijn gedichten, zelfs in zijn verbeelding, bleef het ongenoegen inherent aan seksualiteit. Een enkel idyllisch gedicht werd vervaardigd aan de hand van een atlas met een detailkaart van Zuid-Afrika. De zoon van Rust-en-Vrede die daarin optreedt is Peter Heringa zelf (alweer zo'n beladen pseudoniem). Rust en Vrede is overigens een landgoed in Zuid-Afrika waarover Dorothea Fairbridge schreef in haar boek Historic Houses of South Africa (1922): 's Middags belandden we in een streek van rijke boeren en slechte wegen. [...] In de slaapverwekkende hitte reden we naar Helderberg, omgeven door de wijngaarden van Nietgegund en Rustenburg, voor we tussen diepdoorgroefde rotswanden de weg naar Rust en Vrede vonden. Dit maakte vroeger deel uit van het naastgelegen landgoed Bonte Rivier, dat werd verdeeld tussen de twee zonen van de oorspronkelijke eigenaar, Laurens Liebentrau, die beide woonhuizen omstreeks 1776 bouwde. De oudste van die twee zonen heette H.G. Liebentrau: Hendrik Godfried (1797-1846) - zowel H.G. Liebentrau als Peter Leberecht stammen dus uit 1797! - en hij kreeg 7 kinderen. De bundel Vrijstaat telt niet voor niets 7 gedichten, waarvan het middelste het langste is en de reis van Dorothea Fairbridge in omgekeerde richting beschrijft. Die reis gaat veel verder, dat is de plicht van de inversie, naar onrust en extase, diagonaalgewijs door Zuid-Afrika en wie er die goede atlas bij opslaat ziet op de kaart links onder het beginpunt het plaatsje Rust (vlakbij Kaapstad) en rechtsboven, aan het einde van de route, het plaatsje Vrede. De zoon van Rust-en-Vrede is ook de zoon van een gefantaseerd, maar topografisch reëel, Zuid-Afrika. Heringa hield van namen en bezweringen. Dergelijke woorden reduceren waanzin tot onzin, wanorde tot waanorde, schokken tot ritme en drankzucht tot een toast. Een dronk op het terras van La Concorde
Kerel! (Jou krijg ik nog, mooi stuk verdriet
in je net pak.) Thans gaan wij over tot
de Tweede Annexatie van de Vrijstaat.
Bij oudoom Van de Wereld hing een prent
van Donkerpoort, oker en ros gehoogd.
De zoon van Rust-en-Vrede gaat zijns weegs.
Mooi weer ligt klaar voorbij de Helderberg.
Motor met zijspan voegt zich in het plan.
De eerste ordonnans weet nog van niets.
Springfontein met de dauw. Brandfort geloogd.
Edenville in verharsend middaglicht.
Heilbron, Vereeniging. We komen er.
Voortrekkershemd, smerige khaki shorts.
Je hemd valt verder open. Langs je borst
lekt een zout spoor dat ik traag volg omlaag.
De Vrijstaat werd, zoals de geschiedenis dat noemt, ontwikkeld uit twee gebieden, waarvan er een ten noorden van de Vet Rivier lag: daar woonden de Voortrekkers; vandaar dat hemd. De eerste annexatie van de Vrijstaat vond plaats in 1848, de tweede in bovenstaand gedicht, dat op zijn beurt geannexeerd werd door Gerrit Komrij, die het opnam in de herziene uitgave van zijn bloemlezing De Nederlandse poëzie van de negentiende en twintigste eeuw in duizend en enige gedichten (1987). | |
Twee besluitenNu dan: de seks. Heringa was - het zal in deze speciale aflevering van BZZLLE- | |
[pagina 28]
| |
TIN geen verbazing wekken - homoseksueel. er is veel dat hij niet afmaakte, maar het had weinig gescheeld of hij was aan de seksualiteit nooit begonnen: Vijf jaar geleden, op een dag als deze,
ging ik een keer uit wandelen met E.
Wat nu. Ik was nog niet verliefd geweest.
We lagen in het gras zonder te praten.
Wat nu. Ik had nog niemand aangeraakt.
Met wat omhelzingen was het bekeken.
E. kreeg de zenuwen. (Afrukken homaar.)
Ik wandelde voortaan wel weer alleen.
Tien jaar alweer. Ik ben er nog niet uit.
Al twintig jaar. Nu is het wel genoeg.
Hij nam omstreeks die tijd, tegen zijn vijfendertigste, de twee ingrijpende besluiten die zijn leven veranderden. Zijn eerste besluit kwam aan de orde in het laatste gedicht van Vrijstaat: voortaan zou hij zijn gedichten niet langer onder zich houden, maar publiceren, zij het voornamelijk in kleine oplagen en soms in een literair tijdschrift Maatstaf. Het tweede besluit, het onderwerp van bovenstaand gedicht (waarmee de bundel opent), was om een operatie te ondergaan. Een besnijdenis, om de niet-medische term te gebruiken, die hem eindelijk bevrijdde van zijn fimosia (extreme voorhuidsvernauwing). Hij moest 35 worden om zijn eerste orgasme te ervaren en het is hem kennelijk goed bevallen, want hij heeft er sindsdien vaak over geschreven. Het seksuele repertoire bleef beperkt tot masturbatie, enkele strelingen en eenvoudig sadomasochisme. ‘De poëzie van Heringa wilde echter zijn dan de realiteit’ | |
ConfidentiesIk zal niet proberen te bewijzen dat moderne homoseksuele literatuur niet bestaat (homoseksualiteit kan onderwerp zijn, de personages kunnen homoseksueel zijn, dat is alles: er zijn geen speciale thema's of gebeurtenissen meer die homo-codes bevatten); het is al zo vaak gedaan, de laatste tien jaar. Poëzie is in de mode, pornografie niet. Seks en poëzie: gaan ze nooit samen? De beschrijving van seks doet er hier niet toe, het gaat om de evocatie ervan. Zoals weemoed of haat niet worden beschreven, maar opgeroepen in het gedicht, zo zal ook de lust verbeeld worden. Seks is niet zoals humor een retorisch middel, niet meer althans. Er is dan ook weinig opwindende (of schokkende) erotische poëzie. Maar Heringa wist zijn woorden soms zo te gebruiken, dat de lezer een gevoel van schaamte zal onderdrukken. Wordt de ene minuut in verheven termen gesproken over liefde, de volgende kan dat omslaan in platheid of haat en daarbij hanteert Heringa op handige wijze het voyeurisme van de lezer die aarzelt bij elke nieuwe ‘confidentie’; maar de vertrouwelijkheid is bedrieglijk. Welke seks-ervaringen worden ons voorgeschoteld? Wat was geil volgens Heringa en wat vond hij van seks? Eén ding valt onmiddellijk op: de dichter zeld als spil van zijn poëzie. Het lijkt soms of geen ander onderwerp mag worden aangeroerd en als een dergelijke veronderstelling tot conclusies mag leiden, dan deze: schrijven en leven botsten met elkaar, er was rivaliteit tussen verbeelding en werkelijkheid. De poëzie van Heringa wilde echter zijn dan de realiteit, dwingender, definitief, duidelijker. Maar wie doorgaans gedichten schrijft van 7 regels, maakt een zelfportret in flarden en de flarden zijn zo klein, dat we wel een portret kunnen reconstrueren, maar niet zijn zelfportret: het kan evengoed doorgaan voor het onze. Zo is het ook met de homoseksualiteit in zijn poëzie: die geeft een aardige indruk van enkele aspecten van de Amsterdamse homo-scene. Daarin heeft Heringa als voorganger Jacob Lowland's Gay stud's guide to Amsterdam and other sonnetts (1978), maar de schrijver daarvan, James S Holmes, concentreerde zich op de scene en portretteerde zichzelf, terwijl Heringa, met | |
[pagina 29]
| |
zijn beperkter arsenaal aan ervaringen en zijn grotere woordenschat, zichzelf portretterend een indruk van het homo-leven gaf. Het is het verschil tussen een dichter die homoseksualiteit als een ‘identiteit’ zag en iemand die dat niet deed.
Peter Heringa, 1978 (foto: Madeleen Brinkman)
| |
UitwegEen inventarisatie na de dood van Ron Ramsay werd gesteld ‘In d-mineur’: ‘Ik ben de jongen die jou nakeek, toen. (...)
De dreumes die z'n grote broertje zocht. (...)
De dief van je verleden en je lijf.
De dwaas die onbeschaamd heeft liefgehad. (...)
De dichter die er niets meer aan kan doen.
Zowel Ramsay als Heringa zien we nu als personage, wier onderlinge verhouding ons voor problemen stelt. Passiviteit is voor de laatste poëzie van Heringa het sleutelwoord. Die werd alleen bepaald door zijn wens om ‘getrouwe’ poëzie te schrijven (het valt niet te ontkennen dat eerlijkheid iets passiefs heeft), ook seksueel wilde hij afhankelijk zijn, de ‘slaaf’ die zijn ‘meester’ zegt wat hij doen moet met tepel of kont. Het laatste gedicht dat tijdens zijn leven werd gedrukt heette ‘Depressie’. Het eerste dat na zijn dood verscheen: ‘Gehoorzaamheid’: Het leer stond je fantastisch. Met geweld
begon je aan je duivels werk. Fervent
hield je mijn sprakeloze keel omkneld.
Op een ansichtkaart over ‘wild, rough, tender Amsterdam’ schreef hij: ‘I'm only tender’ en daarmee belanden we in de afdeling strelingen, zoals ‘Quasi una romanza’: Maar jij vertrouwt het zoete
Gestreel en rilt heel even.
De intimiteit sprak niet voor zichzelf. Het was een staat die veroverd moest worden, geannexeerd, tussen de Sonesta-koepelkerk en het Singel in Amsterdam: Ze hadden jaren uitgekeken op
een plat, een blinde muur, een stomme kerk.
Aan deze kant van de bevuilde ruit
stonden ze, hoorbaar zwijgend, en ineens
omhelsden ze elkaar. Het leek wel echt.
‘Maar nu wordt alles anders. We gaan weg.
De hoogste tijd. Nu gaan we leven waar
geen schaduw valt over ons voortbestaan.
Onder de zon daar staan we sterk.’
Er slopen grote woorden in die tekst.
Zonder fiducie ging hij aan het werk.
Er komt geen sodemieter van terecht.
Dat bood een mooie woordspeling, maar geen uitweg. (Waar Heringa de ene flauwe woordspeling op de andere stapelt, is dat van deze uitzichtloosheid de consequentie.) Uitweg verscheen bij Sub Signo Libelli in 1987 en was een vervolg op Vrijstaat. Het geheel zou een trilogie worden. Deel 3 raakte aan het eind van zijn leven zoek en is nog niet verschenen, maar | |
[pagina 30]
| |
inmiddels zo goed en zo kwaad als dat kan gereconstrueerd onder de titel: Thuiskomst. | |
MasturbatieWaar drankmisbruik en gebrek aan ervaring elkaar te hulp schieten, krijgt de seksuele daad rituele trekken. Impotentie doodt de spontaniteit tenslotte: er moet, wil het lukken, een plan worden gemaakt, fetichisme sluipt in het spel en omkleedpartijtjes bieden uitkomst. Het ‘fantastische’ leer is niet het enige uniform dat aangaf hoe de verbeelding uitsteeg boven de realiteit. Zelf droeg Heringa graag zijn ‘tropenkostuum’ (inderdaad: ‘smerige khaki shorts’) en over een hopman ‘in oude stijl’ schreef hij: O dolle hoed, o lustig ribfluweel.
Ja reken maar dat ik er nòg van kwijl.
Mijn hand gleed langs mijn jongensdeel.
Je stond er als de brenger van het heil.
Ik keek me door de tentspleet bijna scheel.
De mengeling van verwachting, zelfbevrediging en lulligheid doet denken aan de masturbatiescènes in Gerard Reve's romans De taal der liefde en Lieve jongens, waarin de zelfbevrediging ook fungeert als signaal van onbevredigdheid. De poëzie van Heringa heeft geen sensueel karakter; de seksuele passages zijn weinig mysterieus. De dingen worden blootgelegd om hun symboliek. De wat wrange ontevredenheid demonstreerde hij vooral in de gedichten die kort voor en na de dood van zijn vriend ontstonden. Van opwinding kwam toen niets meer, hij wilde seksloos leven, een betere minnaar dan Ron kon hij toch niet krijgen, vertelde hij. Het klonk als een overbodig excuus, het was volstrekt gespeend van ironie. In ‘La Bernaiserie’ bekende hij: Mooie meneren laten me steenkoud.
Ongure plaatjes winden me niet op.
De vriend van al die tijd is aan z'n end.
Misschien slaat de volgende uitspraak van E.M. Cioran ook op Peter Heringa: ‘Masochisme hoort bij alle mensen die een geestelijk avontuur aangaan. De behoefte te lijden - anders lukt het niet ‘jenseits’ van zichzelf te geraken. Het zijn allemaal mensen met masochisme, èn grootheidswaan. Ze zien slechts ‘ik... en God’. Ongelooflijk, het beeld dat men van zichzelf maakt. Maar het kan tevens zeer vruchtbaar zijn. (...) Men krijgt er vooral last van als men eenzaam is. Dat zijn de interessantste ogenblikken van het leven. (...) Absoluut alleen zijn - alleen dan krijgt het leven een zin, als alles is opgehouden, alleen het ik niet. (Interview, NRC Handelsblad, 14 augustus 1987.) De toegang tot hotel ‘Arcadia’
Hoe kom ik aan de bak?
Wat staat me daar.
Geen sjoege van die knaap. Een vrijer binnen,
of wat? Het is al laat. Kom bij de baas.
Onder z'n leren jek heeft hij niets aan.
Eerst maar in z'n stug borsthaar rondgewoeld.
Niet zo'n gladakker als Sebastiaan.
Hij zucht al heel gedienstig. Stel je voor
hoe, liefdeloos vernederd en vertrapt,
hij half gekeeld zwicht tot bekentenis
in een of ander hortend idioom.
De simpelste bewoordingen volstaan.
Ik heb de juiste toon nog niet te pakken.
Daglicht komt aangedreven. Door zijn haar
strijkt ochtendwind.
Zijn ogen staan op ver.
De zijne wel. In Vrijstaat is dit gedicht de tegenhanger van ‘Bij het verlaten van de woonboot “Spes”’, waarin het ook ‘al licht’ wordt en de verbeelding ‘zich vermant’ tot de realiteit: ‘Geloof je daar nog in? (Stel me wat voor.)’ Terwijl hij zijn geest polijstte, verlangde het lichaam een andere behandeling: vernedering, ontbering. En de geest herinnerde zich die bewerkingen in een ongepoetste vorm: als een ideaal en als een geheel. In zijn paranoia rekende hij nu eens de een, dan weer de ander tot zijn vijanden, maar elke constructie maakte plaats voor een andere: ‘ik klim uit een dal’, zei hij dan. Zo herinnerde hij zich Ramsay, met wie hij niet een vlekkeloze vriendschap genoot, als de ideale vriend, die hij misschien had kunnen zijn of af en toe geweest | |
[pagina 31]
| |
is. In zijn gedichten, niet geschreven in de beste aller stemmingen, komt de waarheid meer aan zijn trekken. Over masturbatie schreef hij zo een aantal gedichten, waaruit blijkt dat sperma voor de twintigste eeuw is, wat de tranen voor de negentiende eeuw waren (de vrouwen niet te na gesproken). Zaad lag over zijn hele body heen
schreef Heringa over de dood van Ramsay, in de reeks ‘Blessure’. En: Hoe hij zich aftrok weet ik ook nog wel.
Wij weten het niet, want hier houdt de confidentie op. Maar dat de masturbatie niet altijd even makkelijk verliep en iets mechanisch had, kan worden opgemaakt uit regels als in ‘Xadrez’: Mijn kiemen stonden al een tijdje droog.
De top die ik bereikte was niet hoog.
En in ‘Grootjongensfontein’: Je staat te sjorren wat je kunt.
In flinke gutsen komt
Het vocht eruit, verdomd.
Het orgasme moest net als de intimiteit worden veroverd, verslagen misschien: alsof een stelling op een bewijs wachtte. De prestatie viel samen met de annexatie van de waarheid in zijn poëzie. Zo besluit het gedicht over het sjorren, na het orgasme, met de veelzeggende regel: De werkelijkheid andermaal gegund.
De mens heeft een huis gebouwd en een boom geplant, wat nu? ben je geneigd te denken bij zoveel jaloezie op de realiteit. De plechtige werkelijkheid wordt, misschien daarom, nogal eens bespot en mag hier het gevolg zijn van vehement sjorren! Zo kent ook ‘Vrijstaat’ die plechtige momenten (over geneukt worden): Een griffioen bewaakt het labyrinth
waarbinnen zijn substantie in mij dringt.
Achteloos worden we dooreen gemengd.
Een quodlibet waar ik geen stem in had.
En daarop: 's Anderendaags - 't is zonde dat je 't zegt -
Kun je al niet meer zitten van de pret.
En elders: Het avondeten zwijgend bij elkaar.
Een onverhoedse streling en je schrikt.
Het is al weer voorbij. De zure kwak
wordt met een kale handdoek afgewist.
Het is deze liefdeloze werkelijkheid die hij opzocht en ontvluchtte in zijn poëzie. | |
VerbeeldingDe verbeelding was echter een boze droom, gemodelleerd naar de realiteit. De vlucht bood dan ook geen ontsnapping, maar een confrontatie. De fantasie diende niet om de zaken mooier voor te stellen dan ze waren, maar om ze in een ander perspectief te plaatsen, ze te verhelderen en onder woorden te brengen. Het kijken naar de werkelijkheid speelt echter nauwelijks een rol. Er zijn veel details, maar het zijn namen, symbolen. We vinden weinig observaties, nooit extensieve beschrijvingen: iedere buitenwereld is samengebald tot een betekenisvolle kern. Als er al kijken is, is er een Oog dat opengaat. Maar dat oog kijkt niet, er wordt zelfs niet in dat oog gekeken. Het oog wordt, in het slotgedicht van Vrijstaat, opgevoerd als bewijsstuk, als herinnering, als symbool. Het oog als symbool van het uitzicht staat veelbetekend tussen de andere decorstukken van de uitzichtloosheid. Even knipoogt het, en een oud panorama wordt ‘geciteerd’. Heringa, met zijn inwaartse blik een narcistisch dichter, zette al zijn motieven (geluk, weerzin, lijden, seksualiteit, de gewaarwording van het dichten, zinloosheid) naar zijn hand, maar zijn enige thema was zijn eigen leven: de teloorgang, het persoonlijk verlies, ouderdom, kortom, de minst particuliere thema's. Vandaar de situaties die hem boeiden en die verband hielden met vitaliteit, literatuur en muziek; vandaar de intimiteit: opdrachten aan vrienden, motto's en allusies voor enkelen; vandaar de korte vorm: de beperking tot 7 regels, uit bescheidenheid en onwil. | |
[pagina 32]
| |
Als er wordt gekeken, dan naar symbolen: de abstracte werking van de werkelijkheid. Het concrete zelf veranderde in een symbool en op deze manier kwam zijn poëzie neer op kunstreligie, verstoorde ascese. Niet zijn eigen verbeelding telde, het waren de grillige bedenksels van het lot die hij benoemde, het was de verbeelding van de werkelijkheid zelf. Hij onderging niet zozeer de ervaring van het leven, als wel de schok die de geopenbaarde betekenis ervan teweegbracht: We lagen
een poosje samen op het zachte mos.
Hoe krijg ik het verdorie voor elkaar.
Een jongetje van zo-en-zoveel jaar.
Hij keek me te verwilderd uit zijn ogen.
‘Niet zijn eigen verbeelding telde, het waren de grillige bedenksels van het lot die hij benoemde’ Hoe en waar ook de seksualiteit werd ‘gewonnen’, als niet bekende aarzelingen het avontuur op afstand hielden - de gedichten zelf hadden een huiselijke component, als bij een Pierre Kemp in herfsttooi; moderner en expliciet. De seksuele handelingen vonden in zijn gedichten plaats in bed, in een kamer zonder uitzicht, maar ook in een bos, in een tent, op een berg, in het gras, in een pisbak en in de duinen. Bij Heringa is de seks, hoe ongemakkelijk ook, iets alledaags: de homoseksualiteit komt aan de oppervlakte van de poëzie, zonder oppervlakkig te worden. En het is niet om deze reden alleen dat ik graag in zijn verzamelde gedichten zou bladeren. In die soepele stijl van Heringa worden soms zulke koppige regels geschreven dat je als lezer vergenoegd van het ene gedicht overspringt naar het volgende. Kreeg Heringa het leven nooit onder de knie, zijn poëzie is vaak zeldzaam levendig. |
|