Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 63]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J.P.M. Passage
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De verteller of: Landru is toch voordeligerHet zojuist vermelde verlangen gaat in Havanks leven en werk een ‘hoogst merkwaardige’ rol spelen, mede door een ingewikkelde vorm van geleidelijke identificatie tussen auteur en verteller. De invloed daarvan op de verhalen maakt aandacht ervoor nodig, want Havanks verteller heeft de auteur stevig ‘bij de vlerken gepakt’. In de eerste vijf boekenGa naar eindnoot11. is er van een verteller weinig te merken. Alleen theoretisch kunnen we vaststellen dat er sprake is van een traditionele auctoriale vertelsituatie. Er brandt een vuur van welgestapelde beukenblokken in bijna elk verhaal. Maar vanaf (6) treedt - overigens tegelijk met de Schaduw - de verteller actiever op. Hij wekt langzaamaan de indruk zelf een verhaalfiguur te willen worden. Ik kan daarvan uit de ongeveer 150 plaatsen maar een enkel voorbeeld noemen. Om te beginnen: de verteller weet nadrukkelijk méér dan de verhaalfiguren, en hij heeft inzicht in de compositie van het verhaal: Maar men wist dan ook niet, dat de gezochte wagen in een van die donkere en eenzame Parijse straatjes was blijven staan, (...) (6; 44). Doch dat is een geschiedenis die elders verhaald wordt. (6; 50). En dat weerzien is de derde geschiedenis die elders verhaald moet worden. (6; 52) De verteller maakt zichzelf en de lezer bewust, dat hij een boek aan het maken is: Waarin Silvère voorwaarden stelt, en de Schaduw een hoofdstuk besluit. (7; 50) En veel later, als een Leo Vroman: Haar werkelijke naam luidde: Mademoiselle Germaine de Fouvier, maar Harro Vance, die haar heel wat beter en | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 64]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heel wat daadwerkelijker kende dan dit kouwe papier doet vermoeden, noemde haar onveranderlijk Foefie. (30; 74) Nog in de voorooglogse romans wordt de verteller ‘wetenschapsman’: (...) want dit is historie, en geen spiritistische scéance (...) 10; 86) Trouwe Havanklezers weten, dat Monsieur Charles C.M. Carlier, de Schaduw, de gewoonte heeft over al zijn acties notities te maken in een omvangrijk zakboek: de ‘Aantekeningen voor de Cronieken’. Ogenschijnlijk stelt hij die ter beschikking van een overigens onbekende verteller, maar die indruk blijft niet; we zien een nieuwe verhaalfiguur optreden: de biograaf. ‘Ik hou er een hele rare intiuïtie op na, de biograaf noemt dat de Inwendige (...)’ (19; 14) En de biograaf brengt dan, op het terras van de villa ‘My own Business’ in Cassis, een dronk uit: ‘Namens alle vrienden, Schaduw, bekende en onbekende, Cheerio!...’ (15; 192) Hij is ook opgenomen in 's Schaduws testament: ‘Aan mijn biograaf dit huis hier hoog op de kust van mijn Provence, het land dat hij, hoewel een Noorderling, waarachtig lief schijnt te hebben. Wij waren vrienden in de diepste zin van het woord. En is hoger wederzijdse lof denkbaar?’ (16; 129) Theoretisch dienen we dus in het spel met knipoogjes tussen auteur en lezer ‘verteller’ en ‘biograaf’ te onderscheiden. Maar daarmee zijn we er niet. Er is nog een andere figuur die aandacht verlangt. Het pseudoniem van de auteur komt al voor in Polka Mazurka (11): Hij (Ramon Royo, J.P.) trok zijn pistool en sprong achteruit. Alleen maar een herhaling van de bekende Bruna-reclame, zoals de boektitels die vanaf (3) voortdurend als verwijzing voorkomen? ‘Ik moet wel,’ zei hij (de Schaduw, J.P.) met een olijk knipoog naar de sombere Forkas (1952: Frochot, J.P.). ‘Ik kan Havank niet met de gebakken peren laten zitten, wat? (...)’ (12; 172) Daarmee is de suggestie gewekt: de biograaf is Havank. Die wil zelf het boek in; een plaats op de omslag en de titelpagina is niet voldoende. Hij kan ook niet volstaan met te benadrukken dat we (máár) met een boek bezig zijn. Het is een boek van hèm. Maar de lezer moet hem niet altijd serieus nemen, zoals blijkt uit onderstaand fragment dat handelt over een pistool, kaliber 7.65. Dàt: ...was ingelegd met ivoor. In het ivoor een H in goud filigraan. In Schaduwen in de nacht (28a, eerder spelend dan 25) introduceert de verteller Harro Vance, leerling en adjudant van Monsieur Carlier. Zijn eerste grote rol speelt hij in Circus Mikkenie (25), en al snel breekt er een moment van kennelijk sterke emotie aan. Na een veronderstelling van de assistent-circusdirekteur Frank Drossaert begint Harro onzeker te raken. Er is met die veronderstelling iets gevaarlijks aan de hand: (...) en dan, in de volgende minuut, wandelde hij met een laaiende toorts in de hand een tot de dakpannen toe volgepropt kruithuis binnen. ‘En u bent natuurlijk de biograaf!’ Nu weten we wat het is, 's Schaduws biograaf te zijn. Waar het probleem uit voortkomt is wel te achterhalen. Laten we vaststellen, dat de naam ‘Harro Vance’ doet denken aan ‘Havank’. Van beiden is bekend, dat ze in Leeuwarden geboren zijn; dat ze ‘in een duister verleden’ - net als de Schaduw - voor priester hebben gestudeerd; dat zij al zwervend in de Provence terecht zijn gekomen. Vance weet maar àl te goed, wat het biograafzijn is gaan betekenen, uit de tijd: (...) toen Harro hem en de biograaf had geholpen bij het te boek stellen van het avontuur dat naderhand met de titel ‘Schaduwen in de nacht’ onder de signatuur van de biograaf gepubliceerd werd. (25; 31) Vance is blij dat hij ‘normáál’ kan doen en dus niet hoeft te schrijven. ‘God is goed...’. Nu staat het bovendien nog vast, dat er volgens de Schaduw verwantschap bestaat tussen hèm en Vance: Zijn blik gleed verder. Harro Vance, uiterlijk in elk opzicht zijn tegenpool maar in natuur en karakter hem niet ongelijk en zelfs min of meer zijn spiegelbeeld. Hetgeen, vond de Schaduw, overigens nogal voor de hand lag. (31; 27) Hier komen we bij een complexe toestand uit. In de eerste boeken maken de typeringen duidelijk, dat Silvère in uiterlijk niet op de korte, wat corpulente Schaduw, maar op Havank lijkt: een lange, slanke gestalte met golvend achterover gekamd haar, een hoog voorhoofd en scherpe intelligente blauwe ogen, en dat diens karakter een ideaalbeeld inhoudt: Silvère is een innemende, hoewel wat eenzelvige persoonlijkheid, opgeruimd en optimistisch. Hij is een perfect gentleman, een gul en goed vriend, en een onderhoudend causeur. Dat was Havank, volgens mensen die hem in de jaren dertig en iets later gekend hebben ook. Op den duur, naarmate het hoofdaccent op de Schaduw komt te liggen, die aanvankelijk bedoeld was als Silvères tegenpool, uiterlijk en innerlijk, duikt de erkenning op dat er meer overeenkomst is ontstaan tussen Carlier en Havank. In zijn eerder vermelde causerie (29; 12) vertelt hij dan ook: Zo terloops en tussen haakjes... een psychiater - of was het een psycholoog? - heeft eens tegen mij gezegd: ‘De Schaduw?... Man, dat ben je-zelf!’ Daarmee hebben we de verwantschap Havank, Vance, Carlier onder de microscoop: een trio van oud-priesterstudenten, waarvan er twee na twintig jaar (1933-1953) terugkeren naar hun geboortestad, om die te vereren met de vijfentwintigste Schaduwroman, die zich deels afspeelt op dat unieke plein tegenover Havanks geboortehuis: het Zaailand in Leeuwarden, dat nog het meeste lijkt op... het Zaailand in Leeuwarden (25; 7). Het hoogtepunt van alle identificaties ontstaat, wanneer het ‘transponeren’ - een begrip dat we van meer auteurs kennen de grens van de realiteit van de auteur overschrijdt, als (nù) Hans van der Kallen persoonlijke omstandigheden ronduit buiten de fictie in een verhaal plaatst, als het ‘doodeenvoudig | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 65]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kunstje’ een ogenblik niet wordt toegepast. Harro Vance verlooft zich in Caviaar en cocaïne (30) met Anne-Marie de Passy, ‘mijn Franse freuletje’. Anne-Marie is een transpositie van de Anna-Maria van Burmania (gedoopt te Wirdum 23 aug. 1733, overleden te Leeuwarden 12 nov. 1808) met wie de auteur had kennsgemaakt via een schilderij van haar op eenentwintigjarige leeftijd, bij de gebroeders van Wageningen op Dekema State in Jelsum bij Leeuwarden. Zij werd in zijn laatste levensjaren een ‘Sterre’, een ‘Prince Céleste’, die zijn leven richting gaf, hem zelfs uitnodigde in Leeuwarden te blijven tot aan zijn dood. Van der Kallen besprak het verschijnsel grondig met zijn biechtvader, pater Eric Rodenburg,Ga naar eindnoot13. toen hij - mede op aansporing van zijn vrouw, Cynthia van der Kallen-Vickers,Ga naar eindnoot14. - tot de katholieke kerk terugkeerde. Cynthia had hem gewezen op de loyaliteit die hij zijn oorspronkelijke religie verschuldigd was, maar had een dergelijke barre consequentie, het praktisch verbreken van hun huwelijk, en het aangaan van een soort mystieke relatie met een lang overleden vrouw, niet kunnen voorzien. Zij was er niet over te spreken, had er geen begrip voor... In Caviaar en cocaïne nu wordt het verhaal over Anne-Marie de Passy - Havank meende bewezen te hebben dat Anna-Ma ria van Burmania aanspraak mocht maken op de titel: Comtesse de PassyGa naar eindnoot15. - plotseling verbroken door een overweging. De spelling van de naam (Anna- i.p.v. Anne-) verdient even veel aandacht als de inhoud, die niets te maken heeft met de transpositie of de gebeurtenissen op juist dat verhaalmoment. Anna-Maria is in haar diepste wezen immers een even vroom als van nature vrolijk meisje. Zij gelooft onvoorwaardelijk in een Voorzienigheid die alles beschikt ten goede, in haar Engelbewaarder, haar ‘Prince Céleste’, die over al haar wegen waakt en haar beschermt. Haar innige vroomheid is echter dor noch schraal, niet naar de dood gekeerd doch naar het leven. Anna-Maria is dan ook geheel en al vrij, in ziel en geest, van de gruwel en de godslastering van de ‘diabolica fraus’ van het geloof in de predestinatie: - die Judasklap in het aangezicht van de Gekruisigde. Maar Hans van der Kallen staat voor het schilderij. Cynthia's houding, zij is getransponeerd in Aranea Forster, in dezen wordt weerspiegeld in Aranea's wat jaloerse opmerking tegen de Schaduw: ‘Anne-Marie is een vondst inderdaad... van Harro.’ (30; 148) Het spel met ‘het’ knipoog tussen auteur en lezer is uit de hand gelopen; wat als spel begon, is behoefte geworden. En Narcissus - Cynthia ziet hem als zodanig - valt door de mand.
De begeleidende foto'sGa naar eindnoot16. willen andere voorbeelden van transpositie laten zien. De vraag die de Schaduw zich telkens weer stelt: hoe het toch komt dat Avontuur opduikt waar hij komt, weerspiegelt de vreugde van de auteur over de vondst van zulke inspirerende lokaties. Mevrouw Van der Veen-Dreessens uit Haarlem, die Havank in de jaren dertig meemaakte ten huize van haar zwager Willem Merckens in de Rijnstraat in Amsterdam, zegt erover: ‘Overal waar die boeken spelen heeft hij ook gewoond. Want toen zei hij: “Dan kan ik me beter in de hele entourage er omheen verplaatsen.” Maar soms had ie zo'n vreselijke moeite d'rmee, vooral later, zei hij, “de esprit kwam pas als ik een goeie fles wijn op had”.’ En de Schaduw: Jubel sloeg in golven over zijn geestelijk hoofd, zijn neus krulde en zijn mond verbreedde zich in een grijns die zijn soort van dankbaarheid vormde, een dankoffer aan de zo vaak tot het uiterste op de proef gestelde Goden van Avontuur. (13; 142) | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het wereldbeeld, referentieelToen Adriaan Roland Holst het Westen had gewaarschuwd met zijn gedicht ‘Voor West-Europa’ (1939), bestond Colijn het, de landgenoten kort nadien te verzekeren dat zij gerust konden gaan slapen, omdat de regering waakte. Maar: Een volk van knechten komt de wereld knechten ter eere van een bluffende onderkaak. Ervaringen met soortgelijke tegenstellingen en tegenspraken, ook op sociaal economisch terren: het penninkske der weduwe!, hebben Havank tot de overtuiging gebracht, dat de wijsheid van de kunstenaar van hoger gehalte is dan een democratie die uitgaat van een meerderheid: En Sally zei niet eens dat volgens Ibsen de meerderheid altijd ongelijk heeft, wat hij misschien niet wist. Hij maakte niet de indruk van een belezen man, (...) (11; 135) Havank betreurde het kennelijk dat de mensheid zich niet laat leiden door een aristocratie van de geest. Net als bij de Schaduw hangt een overtuiging soms met een bui samen: De buien variëren van uiterst links op de barometer tot uiterst rechts op dezelfde barometer. Zijn politieke neigingen gaan aan eenzelfde euvel kreupel. (23; 134) De geschiedenis van de mensheid wekt erg weinig vertrouwen voor de toekomst. Dat merken we b.v. in de gedachten van Esteva Kazaroff. In opperste wanhoop en angst voor de uitvoering van het over haar gevelde doodvonnis denkt zij aan ‘Schaduws belofte haar te zullen helpen: En wat deed het ertoe? Woorden waren woorden, - waardeloze klanken, hoewel hele geslachten en stammen en rijken bereid waren elkander af te slachten, - om woorden. Dàt was tenslotte wat er overbleef van de Geschiedenis der mensheid. Dat was de geschiedenis der mensheid van gisteren, en alles wees er op dat het eveneens de geschiedenis zou zijn der mensheid van morgen. Woorden... (11; 175) Wij leven, vindt de Schaduw, in een ‘verlichte, althans electrisch verlichte eeuw’ (23; 72). En Roland Holst spreekt hem niet tegen als hij in Uit zelfbehoud (1938) vaststelt, dat het de grootste roem van onze eeuw zal zijn, dat zij haar eigen ondergang electrisch heeft verlicht... Als de Schaduw dan ook zelf een vernederende situatie overkomt, kan hij het gebeuren alleen maar zien als: Een homp uit de geschiedenis van de tragische en zelfverwoestende clown mensheid genaamd, strekkende ongeveer van de farao's tot de uitvinding van de automobiel, (...) (15; 143) Na die automobiel is er trouwens niets verbeterd; de prestaties der moderne industrie moeten met argusogen bekeken worden: Toch zat hij te overwegen, hoe tragisch het was dat nagenoeg elke uitvinding, groot of klein, altijd en onveranderlijk allereerst getoetst werd op het vernietingspotentieel er van. (18; 18) De uitvinding in kwestie is er dan ook nog een die een rol kan spelen in de tegenstelling Oost-West. Dus: Die vooruitgang toch. Er is eenvoudig geen houden aan, tot vandaag of morgen een of andere politieke idioot met een minderwaardigheidsgevoel de Waterstof bom loslaat. En dan maken we allemaal promotie. Vliegensvlug omhoog. (19; 68) Van politici is niet veel (goeds) te verwachten, want wat is een politieke partij? Zij heeft iets van de klassieke fabel:
Ingang in de rue Cambronne naar het binnenplein met de flats van Silvère (rechts) en die van Marie-Antoinette de Massy en Dr. Rompus (links); (12; 1952 en 30). Foto: J.P.M. Passage.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 66]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(...) één kikker begint met een grote bek op te zetten, de anderen kikkeren hem na tot horen en zien vergaat - maar ze blijven op hun kluitje zitten en in de modder, tot er een ooievaar uit de hemel daalt die in het troebele poeltje de dictatuur instelt. Prettig, onprettig? - dat hangt er van af of men zich op het standpunt van de kikker of van de ooievaar stelt, luidde de slotsom van de Schaduw... (4; 143) ‘En daar is nicht Dra. O. Blaat, en zij zit in 't parlement, en daar mag zij, met de anderen mee, braafjes stemmen ja of nee, al naargelang de baas van de fractie het beveelt, of al naargelang hèm bevolen wordt, door de wèrkelijke touwtjestrekkers, achter de schermen van 't spul: - Kerk en Kapitaal. En 't doet er geen bliksem aan toe of 't nu rood of zwart kapitaal is!’ (26; 37)
Kasteel in Cagnes met het raam (rechts van de boom) van waaruit Maria Wieliczka een dodelijk schot lost op Epi Müller (10). Rechts Jimmy's bar (10 en 22). Foto: J.P.M. Passage.
Vooral voor grote menigten is de Schaduw bang. Volksmenners en verkiezingscampagnes komen hem in gedachten, als hij temidden van tientallen honden een verdachte achtervolgt: En voort ging de stoet en voort ging het lied uit duizend kelen. De Schaduw begon iets te begrijpen van Wagner en van de rattenvanger van Hamelen, van volksmenners en verkiezingscampagnes, en hij begon dus tevens iets van zijn bezinning te verliezen. (10; 57) Behalve de politici dienen rijke lieden in de gaten te worden gehouden: ‘Het zijn altijd de bezitters der aarde die soberheid prediken, welke ze zelf niet betrachten, - in welk opzicht ze natuurlijk gelijk hebben; maar zodra er uit die welgevulde buiken en magen een “Ga bidden, broeder, en oordeel niet,” opstijgt, weet dan dat ge de karwats moet nemen, om ze een klein beetje ingetogenheid bij te brengen.’ (11; 130) Daarbij hoort de wereld van de Haute Finance: ‘Want, Chatelard, nogmaals en nogmaals, niemand bereikt een positie zoals die van Henrick de Buyt zonder, om een afgezaagde uitdrukking te gebruiken, over lijken te gaan; ik zou zelfs willen zeggen: zonder misdaden te plegen. En ik acht 't woord in dit geval geen milligram te zwaar. Misdaden, waarop het Wetboek van Strafrecht misschien geen verhaal heeft, maar die daarom niet minder misdaden zijn.’ (21; 79) Liever dan zulken ziet de Schaduw: Oplichter of Zwendelaar, die rooiridder van Industrie en Nijverheid, die Humorist en Fantast in de arena van het zakenleven, en het enige groene blad aan de dorre commerciële boom. (19; 163)
Hotel-restaurant La Tourelle van Claire Maillot (schilderes; nicht van Charles de Gaulle en vriendin van Havank) in Cagnes (10), waar ook Havank logeerde. Foto: J.P.M. Passage.
Behalve de bureaucratie komen, op hun tijd, actualiteiten uit Duitsland, de Sovjet Unie en de Verenigde Staten aan de orde. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 67]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het ligt voor de hand dat Silvère en Carlier in een dergelijke wereld zich in geweten verplicht voelen een vorm van Eigen Recht toe te passen, zeker als ook de Rechtspraak mankementen vertoont zoals de Schaduw die ziet in het geval van Helen Tremain (18) die haar echtgenoot, uitvinder van een nieuw metaal, uit zelfverdediging neerschiet. Hij wenst Helen niet over te leveren aan ‘een of andere seniele tachtigjarige rechter, die zich zou moeten schamen dat hij nog een dusdanig geval aandurft.’ (18; 185) ‘Maar hoe afgrijselijk ook, je zou tòch veroordeeld zijn, wat de barmhartigheid der goddelozen dan op hun manier barmhartigheid plegend, in levenslang veranderd zouden hebben, misschien...’ De honderden verwijzingen naar Engelse, Franse, Nederlandse, Duitse, Latijnse literatuur, naar bijbel, liturgie, naar historische gebeurtenissen en personen, naar muziek etc. moeten we verder onbesproken laten. Er zijn fraaie bloemlezingen mee samen te stellen. Ik citeer nog twee op onze werkelijkheid betrekking hebbende aforismen: (...) de opmerking tijd is geld is alleen maar uitgevonden om er de arbeidersklasse mee te beduvelen. (15; 12) Ten slotte: hoeveel er nog te zeggen is over autobiografische elementen in Havanks werk, valt wel te vermoeden a.h.v. opmerkingen in de paragraaf over de verteller. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ThematiekIn principe hebben detective-verhalen en policiers een eenvoudig thema. Ik versta onder ‘thema’ de kortst mogelijke samenvatting - in één zin, of liever ww-patroon - van het hoofdgebeuren van roman, verhaal, etc. We krijgen dan omschrijvingen als Hoofdinspecteur Silvère lost met assistentie van de Schaduw twee moorden op tijdens een vakantie in Le Lavandou: die op Josette Blanche en die op Roger Raynolds. (5) Zulke thema's laten, bekeken op een abstracter niveau de - al door velen gesignaleerde - verwantschap zien tussen het detective-verhaal en het sprookje. Beide demonstreren immers in de meeste en meer traditionele gevallen, hoe het Goede het Kwade overwint, onder bepaalde voorwaarden, en dienen daarmee een uiteindelijk humaan doel: de lezer moet zich in de ervaren spanning ook eens veilig kunnen voelen. Hij weet zeker dat de speurder, de politieman, uit de moeilijkheden komt dankzij bepaalde kwaliteiten, maar hij kan zeer benieuwd zijn naar de lijnen en listen waarlangs dat nog kan lukken. Over de soort van ontspanning die met het lezen - dat is: opnieuw beleven - gepaard gaat, is ook al veel gezegd, ten goede en ten kwade. Ik voel - in abstracto - dan ook wel mee met Du Perrons vraag over de aantrekkingskracht van het genre (Verzameld Werk VI, p. 550): ‘Is dit omdat het soort voldoende boeit om ons aan onze eigen wereld te onttrekken, maar ons tevens nergens werkelijk raakt?’ Daartegenover zie ik in de manier waarop Havank het genre hanteert, elementen die bewogenheid bij de lezer bewerkstelligen, ondanks het in het algemeen komische karakter van zijn werk. Die bewogenheid ontstaat, doordat de auteur de speurders-thematiek vaak niet als enige gebruikt. Anders gezegd: in een aantal werken wordt de biografie van een verhaalfiguur zó getoonzet, dat de speurders-thematiek wordt doorkruist met die van een ander leven. Ik denk dan b.v. aan de zwangerschap van het quasi-onbenullige vrouwtje Gabriëlle Latour (3), aan de tragiek van Silvères geliefde Lady Diana Northfield (ZH), de waanzin van prof. Forster, de jury-uitspraak t.a.v. Agnes Witley en de waanzinnige wraak van haar halfbroers (17), aan het absurde lot van de Ierse vrijheidsstrijdster Elspeth O'Shannon (22), aan de situatie van Veronica Watford (23) of de diverse slachtoffers van cocaïnehandel en chantagepraktijken. Maar... niet àlle slachtoffers komen zo dicht bij de lezer. Welke wèl, dat bepaalt de auteur door zijn ‘toon’, door zijn vermogen een verhaalfiguur ver boven b.v. komisch of alledaags niveau uit te tillen. Voor trouwe Havanklezers is allereerst het leven van Monsieur Charles C.M. Carlier, de SchaduwGa naar eindnoot17., en zeker ook dat van onvergetelijke vrouwenfiguren als Manon en Elwyn Stafford een neven-thematiek gaan vormen, die vooral bij chronologisch (her-)lezen opvalt. Bij de Schaduw treedt dan de tragiek op de voorgrond in zijn verhouding met Aranea Forster, ‘de minst Schaduwiaanse onder de Gezellen’, van wie Manon eens constateert: ‘Aranea houdt niet van ons soort Avonturen’ (30; 159). Dat betekent voor de Schaduw: Aranea wordt geen echte levenskameraad. Zo'n achtergrond-thematiek maakt de lezer benieuwd naar het volgende boek. Binnen die elkaar doorkruisende thematieken is Havank erin geslaagd een heel eigen wereld gestalte te geven.
Voormalig hotel-restaurant Cresp op het pleintje van Tourettes-sur-Loup (10). Foto: J.P.M. Passage.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 68]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het karakter der ‘Cronieken’A Silvèreromans en SchaduwromansEen oppervlakkige indeling van Havanks romans en verhalen is die in Silvèreromans/verhalen en Schaduwromans/verhalen. De uitgeverij legde indertijd de scheiding tussen de delen (10) en (11): Hoofden op hol zou de laatste Silvèreroman zijn. Aan de thema-formulering in de vorige paragraaf is al te merken, dat de scheiding wat laat komt: in (10) domineert de Schaduw en heeft Silvère een rol op de achtergrond. Bij de reeks (1) t/m (8) en De zilveren Hazewind, die als vijfde Silvèreroman bedoeld was, dienen we dan nog het verhaal De lippenstift en het theekopje (28h) te voegen. De Silvèreromans hebben in het algemeen een traditionele plot. Ik kom daarop terug in een volgende paragraaf. De tegenstelling tussen de ratio en het organisatietalent van Silvère en de intuïtie van de Schaduw met diens vrijbuiterij typeert de ontwikkeling die Havank in zijn schrijven, in de constructie van de plots, ondergaat. Silvère opereert op basis van de ervaring dat een verkeerd spoor op een bepaald moment het goede kruist; hij is dan ook allereerst gespitst op waarneming en verhoor. De Schaduw werkt met een geniale blik, analyseert vaak achteraf en stelt, dat het gaat om: ‘het uiteindelijk harmonisch samenvoegen van al dan niet ogenschijnlijk onharmonische elementen tot een in de oren der logica welluidend accoord.’ (23; 20) Wel berust de geniale blik vaak op diepergaande kennis, een persoonlijk archief, betere waarneming of snellere combinatie van factoren: in (17) b.v. is de Schaduw de eerste die het cijfer 12 combineert met een aantal juryleden in de City van Londen; in (23) ziet hij het verband tussen verdwenen vrouwen, geroofde kinderen en de diefstal van kerkelijk vaatwerk: een Satansdienst.
De bocht tussen Trégastel en Tréburden ( Bretagne) met de inspiratie voor de villa van prof. Forster (16). Foto: J.P.M. Passage.
Cornwall Gardens no. 61, Londen: woning van Aranea (18); tijdelijk ook van Havank en Cynthia. Foto: J.P.M. Passage.
De keuze tussen de Schaduw en Silvère als hoofdfiguur is niet op één moment willekeurig door de auteur gemaakt. In Het raadsel van de drie gestalten (2) is Carlier nog een bijfiguur die een komische fout maakt: hij vergeet zijn handboeien met het persoonlijke nummer 1283 SNP mee te nemen na een wraakoefening op de man die een mes naar Lola, 's Schaduws verloofde, heeft geworpen; in Het probleem van de twee hulzen (4) kruipt hij als ‘schaduw’ domweg achterop een autootje en leidt de benzine af via een stethoscoopslangetje; in De man uit de verte (5) weigert hij aanvankelijk aan een onderzoek mee te werken, omdat hij nu eenmaal op vakantie is in Le Lavandou. Maar in De N.V. Mateor (6) begint zijn optreden in een hoofdkwartier van de N.V. de gebeurtenissen te domineren. Dat herhaalt zich in zijn verschijning als Zuster Grimbarda in Vier vreemde vrienden (8), waarvan de titel eerder gekozen is vanwege de alliteratie dan om het belang van de vier bedoelde verhaalfiguren. Ongemerkt is de Schaduw de verteller over het hoofd gegroeid. De capitulatie van Havank gaat dan enige delen lang gepaard met excuses voor Silvères afwezigheid; in (10) is hij elders bezig, in (11) heeft hij griep, in (13) - dat vóór (12) speelt - is Silvère gewond aan zijn benen, in (12) is hij ‘aan het front’. De overgang is voor de lezer voltooid, als de Schaduw in (10) de gebeurtenissen mag samenvatten in het ‘Groot Requisitoir’, dat immers voorbehouden is aan de leider van een onderzoek. De scheiding in Silvère- en Schaduwromans gaat geleidelijk gepaard met een verandering van stijl: beeldspraak, klankverschijnselen, woordspelingen (als men wil: woordoverspeligheden) en aforismen worden ‘typisch Havank’; de boeken krijgen steeds duidelijker het karakter van een veelzijdig spel tussen verteller en lezer, en Havanks werk wordt in die facetten uniek in de zin van onverwisselbaar. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B Theologie van Avontuur of: het wereldbeeld, fictioneelOmdat de hoofdfiguren Silvère en Carlier beiden in dienst zijn van de Sûreté, ligt het voor de hand in het werk van Havank policiers te onderscheiden van andere verhalen. Daartegen zijn wel bezwaren aan te voeren. Waar Silvère de leiding van een onderzoek heeft (1 t/m 8, ZH, 28h, en deels ook 20) of de Schaduw geen belangrijk ‘Avontuur’ beleeft, zoals in (24) en de korte verhalen van (28) en (29) minus (29d) en (28b), is de term policier in het algemeen op zijn plaats. Er is echter een glijdende overgang vast te stellen tussen dit subgenre en wat de auteur noemt: Romans van Avontuur, een term waarmee hij zijn grotere verhalen lijkt te willen typeren; eenzelfde soort overgang als we hebben gesignaleerd via (6) en (8) in de Silvère- en Schaduwromans. Het grootste bezwaar tegen het gebruik van de term policier is het feit dat noch Silvère noch Carlier aan enige gebiedsjurisdictie onderworpen blijken, een bijzonderheid die niet helemaal parallel loopt met hun functies bij het Deuxième Bureau of Interpol. Vooral de Schaduw is nogal eens actief in Engeland (14, 16, 17, 18, 21, 23, 24, 31). Hij gedraagt zich vaak eerder als een private eye, of, zoals de verteller graag zegt, als boekanier of vrijbuiter. We doen er dus verstandig aan eens te kijken, wat de auteur onder Roman van Avontuur verstaat. Havank geeft de volgende omschrijvingGa naar eindnoot18.:
The red lion bij Scotland Yard waar Schaduw en Nigel Green een borrel nemen; Jorkins heeft er een kamer (23). Foto: J.P.M. Passage.
(...) een ‘Moderne versie van de aloude Ridderroman’, waarin, naar beproefd recept, de Deugd beloond, het | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 69]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kwaad gestraft wordt. En waarin belaagde jonkvrouwen altijd, net op het laatste moment, gered worden van een lot ‘Erger dan de dood,’ zoals dat heet; Wijs geworden spreekt hij hier niet meer woordelijk over ‘belaagde maagden’: de lezer zou gniffelen bij zulke heldinnen als Lotty Schilthuysen, Elwyn Stafford en Bella Boloni, van wier maagdelijkheid niet veel meer over is. We merken bovendien op, dat sommige belaagde vrouwen, ondanks alle speurwerk, zeer tragisch om het leven komen: Lady Diana Northfield (ZH) door een dolksteek, Natacha Wassiljev door slecht gerichte pistoolschoten (11), Alta de Lupa (15) door een steek met een stiletto, Nicky Suyckersant (19) door onthoofding, Henriëtte Montrion door een overdosis (21), Elspeth O'Shannon door vergiftiging, gevolgd door dissectie (22), Felicity Anderson door een mesworp (25), Vida Vidalamak door een pistoolschot (26) en Maira Lasdonnas (28a) door een messteek in haar hals. Desondanks mogen we de Romans van Avontuur als categorie handhaven, maar dan wel op een ander criterium, dat we in het slot van deze paragraaf kunnen omschrijven.
Het werk van een speurder kan beheerst worden door gebruik van bepaalde methodes. Sherlock Holmes kent de onderscheiding van ‘elementaire’ factoren en de uitvoering van ‘experimenten’ via deduceren en concluderen; Poirot hanteert de ‘grijze cellen’ en legt daar de nadruk op. De Schaduw ziet op den duur meer in het ‘samenwerken met de genade’ die van elders komt. De geleidelijke overgang van Silvère - naar Schaduwromans, van policier naar Roman van Avontuur, loopt óók parallel met het groeiende inzicht van de Schaduw in het ‘Bestier’ van zijn lotgevallen (‘Waarom gebeurt er iets, waar ik kom?’) en de Theologie van Avontuur (13; 165) die een verklaring geeft voor de rol van besturende instanties. Dat levert een voor ongelovigen en sceptici - onder de tegenstanders in 's Schaduws werk èn onder de lezers - moeilijk te aanvaarden visie op wereld en ‘bovenwereld’, inclusief de relatie tussen beide. Voor alle betrokkenen in de romans zijn geloof en ongeloof van eminent belang. De Schaduw ontdekt, dat hijzelf ondersteund wordt door ‘de Inwendige’: zijn intuïtie en tevens zijn geweten. Men zou daarover een handboek kunnen raadplegen: De Schaduw, middelerwijl, stond daar als een houtsnede in het Handboek voor de Psychiatrie, onder het hoofdstuk Schizofrenia of de Gespleten Geest, als een soort van Dr. Jekyll en mr. Hyde, of, zo maar heel eenvoudig, als een mijnheer Charles C.M. Carlier, de Schaduw, en een mijnheer Charles C.M. Carlier, de hoofdinspecteur. (18; 118) Maar daarmee zou men niet zoveel wijzer worden. In de ‘Cronieken’ biedt een passage als de volgende een beter inzicht. De Schaduw glimlachte. De oorzaak van vingerwijzingen als bovenstaande ligt dus in de bovenwereld, in het Walhalla (!) van de Goden van Avontuur en Abel Spel. Zij bepalen uiteindelijk het lot van alle betrokkenen. In hun organisatie heeft het Ministerie van Poëtische Justitie een kerntaak. De afdeling Planning bepaalt, wie er wat zal meemaken; Clotho spint de draad, Lachesis tekent het decreet en Atropos, de onontkoombare, beidt haar tijd, wachtend o.a. op een teken van Nemesis, de godin van de straffende wraak, of van ‘de laatste minnaar’: Magere Hein. Uitverkorenen, Helden en Heldinnen van vroeger tijden, spreken ten beste voor hun nog aardse protegés, en zorgen dat die, met hulp van hun Inwendige, de Trommels, Trompetten, Bazuinen en Schalmeien van Avontuur vernemen en het wapperen der rood-en-gele Vaandels kunnen zien ten teken dat er werk aan de winkel is. De aardse betrokkenen zijn in twee groepen verdeeld: de devoten en de onheiligen of goddelozen. Die laatste groep leren we ook kennen als de Kanaänieten en Filistijnen van de onmenselijke misdaad. Onder de devoten onderscheiden we de gelovigen (als Manon en de latere Elwyn Stafford) en de niet-gelovigen (als super-intendent Joram Jorkins van de Yard) die ‘Avontuur’ alleen maar zien als ‘hard werk’. De niet-gelovigen zijn ook niet echt ‘van de goede aarde aards’ (de Schaduw kent zijn Goethe!) maar net als de gelovigen wijden zij zich aan de bestrijding van de misdaad. Dan is er de speciale groep gelovigen die Discipel of Adept genoemd worden: een bescheiden benaming voor groten als de Schaduw. Het is hun uitzonderlijk recht in alle nederigheid de signalen der Goden op te vangen: zij hebben er de kundigheid voor en zijn dienovereenkomstig dankbaar. Hoe 's Schaduws inzicht groeit, moge blijken uit een, voor deze gelegenheid beperkt, aantal citaten. Dan wordt ook begrijpelijk, waarom een indeling policiers-Romans van Avontuur niet absoluut gegeven kan worden. In (6) denkt de Schaduw nog in termen die hem bijgebleven zijn uit opvoeding en opleiding: (...) hetgeen de Schaduw als een boos voorteken, als een vingerwijzing zijner beschermheiligen beschouwde. (6; 89) De verteller gaat verder in die lijn: In de ruime gezellige hal, (...) - waar diezelfde, steeds diezelfde goede goden hun devoten uit vele landen te zamen hadden gevoerd - (...) (7; 50) De ‘devoten’ zijn nù al degenen die zich wijden aan de oplossing van gepleegde misdaden. Uit dezelfde herinneringen duikt bij de Schaduw nog de spijt op dat hij zijn engelbewaarder niet eens op een goede sigaar en een glas wijn kan onthalen daar die een ‘zuivere geest’ is, maar in feite is hij een devoot van een andere richting aan het worden; zie het citaat (12; 44) hierboven. In de loop van de tijd rondt het nieuwe inzicht zich af: En feitelijk, luidde zijn stilzwijgende conclusie, was het méér, veel meer dan een ‘Plan’ - het was een ingeving van Hogerhand; en dùs kwam het voort uit de Conciliën en Raadsbesluiten van de Merkwaardige Goden en Helden, de Sankten en Sanktinnen, de Avonturiers en Boekaniers, die zijn zonderlinge Paradijs bevolken... alsmede de banen van zijn leven richten. (21; 104) De antiklerikale Schaduw, met zijn afkeer van zwarte pakken en witte boorden, en zijn dito geestelijke vader kunnen toch niet zonder boodschappen van Hogerhand... Ongetwijfeld dankt de Schaduw symbolen in zijn Theologie aan zijn omgang met de Saint, Havank aan zijn vertalingen van het werk van Leslie Charteris. De gegevens uit deze paragraaf staan ons toe een andere omschrijving voor Havanks Romans van Avontuur te formuleren. Romans van Avontuur zijn die romans waarin de Schaduw zich bewust wordt of is van de rol die de Goden van Avontuur spelen, en waarin de verteller zijn ‘Abel Spel’ met de lezer aangaat. De indeling is, zoals we zagen, niet absoluut te maken, doordat de verteller de bedoelde invloed geleidelijk ‘begrijpt’ en gebruikt. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
C De start-motievenMenselijk belangrijke situaties of gebeurtenissen die in literatuur en werkelijkheid herhaaldelijk voorkomen, noemen we bij traditie motieven; ‘start-motief’ noem ik voor ons geval een gebeurtenis of situatie die een optreden van de politieman in het begin van een verhaal uitlokt of noodzakelijk maakt. Dat het startmotief in de romans gevolgd en doorkruist wordt door diverse andere, ligt voor de hand. Een indeling van romans en verhalen op basis van de startmotieven geeft ons een beter inzicht in Havanks boeken dan de voorgaande splitsingen. De term policier is bovendien immers, wegens het overschrijden van de normale jurisdictie èn door de toepassing van Eigen Recht niet adekwaat; de door Havank gebruikte definitie van de Roman van Avontuur is gedeeltelijk strijdig met de inhoud van de verhalen, echter niet met de sfeer ervan. In de 31 romans en 14 verhalen, een totaal van 45 dus, komen | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11 verschillende startmotieven voor. Hier geef ik ze in alfabetische volgordeGa naar eindnoot19.: chantage, cocaïnehandel, diefstal, financiële manipulaties, moord, sabotage, spionage, spiritisme, spoken, vervalsingen en vrouwenhandel. Deze reeks laat in elk geval zien welke motieven het karakter van een roman of verhaal verder bepalen; ze is, mag ik zeggen, redelijk gevarieerd. Het start-motief chantage in (6) - waarop (32) een vervolg is - en (16) leidt tot enkele komische effecten. Sommige slachtoffers zijn namelijk zo geladen met een vorm van onnozelheid of van hybris, dat de verteller zijn toon daarbij aanpast. Ik noem het geval van de jonge minister die zich door een knappe sollicitante zo laat inpalmen - na bedreigingen van de N.V. Mateor en de ontvangst van een handleiding over tropische vergiften - dat hij zich prikt aan de vergiftigde speld van haar broche (6; 16). In (16) verschijnt o.a. Abzamut Schwiebelkuche die zich heeft opgewerkt van proletariër tot proleet. Hij ontploft mèt zijn auto op het parkeerterrein bij de Effectenbeurs in Amsterdam, na een stevige portie grootspraak aan het adres van Huck & Habacuck, de chantage-firma. (16; 51). Ronduit tragisch echter tekent de verteller het lot van Jeanne Delamour, de door een erfenis rijk en roekeloos geworden mannequin. Zij wordt krankzinnig van angst door de herhaalde dreigementen van Huck & Habacuck. De Schaduw wreekt haar dan ook door een der fimanten de strot dicht te knijpen op een moment dat alle geluid gevaarlijk zou zijn. (16; 52, 173). Tragisch in (6) is de met chantage gepaard gaande ontvoering van twee kinderen, onder wie de kleine Charles Carlier, junior. Cocaïnehandel is een motief dat bij de verteller kennelijk afkeer opwekt door de levens die, hoe dan ook, erdoor verwoest worden. Natacha Wassiljev (11) weet te veel over de ‘Voerman’ der ‘Zeven Dwergen’ en wordt beestachtig neergeschoten, uiteindelijk door een genadeschot van de Voerman geveld. In (21) zijn moord en overdoses consequenties. In (30) wordt een jarenlange vriendschap verbroken en met zelfmoord beëindigd. Diefstal varieert sterk in de objecten: het goud van de Queen Mary (8), nazipapieren uit Wenen (10), juwelen, gesmokkeld in stukken zeep (14), een kerkschat uit Altamira, Mexico (15), atoom-documenten (22), documenten over nieuwe, verdragende kanonnen (28i). Financiële manipulaties kunnen zich als oorzaak van activiteiten in het heden afspelen (4) of in het verleden hebben plaatsgehad (5). Moord varieert als start-motief o.a. in de omstandigheden of de erbij gebruikte middelen: een dubbele moord, met pistool en elandengeweer (7); de roofmoord op een bankbediende, met een pistool (13); moorden op juryleden uit wraak vanwege een gerechtelijke dwaling, door wurging of verhanging (17); moord i.v.m. ‘wetenschappelijke’ proeven, door onthoofding (19); gifmoord uit godsdienstige motieven (20); moord i.v.m. Satansdiensten, via geweerschoten en verdrinking (23); moord uit angst voor verraad na chantage, met een pistool (26); een postume gifmoord (29b); moord om een erfenis (29c en 28f) resp. middels verdrinking en verhanging; moord uit jaloezie middels stiletto, dolk of pistool (28a, 28g, 28k); moord uit liefde voor een ander dan de echtgenoot, middels een pistool (28c) pistoolmoord uit een onbekend motief, waarbij het accent ligt op de linkshandigheid van het slachtoffer (28d); moord door brand om verzekeringsgelden (28e); moord uit wraak voor generatieslange onrechtvaardige behandeling, door ‘ongelukken’ (31) en moord door verdrinking op een mogelijke getuige (33). In de verhalen (28a) en (28g) is de moordenaar linkshandig een begeleidend motief -, in (28d) de vermoorde. Dat laatste verklaart misschien het ontbreken van een motief voor de secretaris-moordenaar, door concentratie bij de auteur op het motief van de linkshandigheid van het slachtoffer. Eenzelfde nadruk op linkshandigheid van een vermoorde is in (12) te vinden, maar daar is het een kwestie van misleiding. Door sabotage proberen Franse circussen het Circus Mikkenie te torpederen uit overwegingen van concurrentie. Bij spionage gaat het om een ‘tastende straal’ ter verovering van de wereldmacht (9, ZH), om Duitse spionnen in Frankrijk (12; 1952) of er is sprake van industriële spionage waarbij de tegenstelling Oost-West een rol speelt. (18) Waar spiritisme aan de orde is (3) gaat het om invloed van overledenen op levenden. De zaak wordt gecompliceerd door de misdadiger, kenner van Psychische Verschijnselen, die via hypnose een slachtoffer tot moord aanzet. In (31) vormt de invloed van overledenen een zeer belangrijk bij-motief; ik vermeld dit apart, omdat de invloed werkt in Havanks vermoedelijk eerst-geschreven boek (3) èn in zijn èigenlijk laatste. De spookverhalen (29d, 28b en 28j) hebben betrekking op de verschijning van door geweld omgebrachte personen uit het verleden. Alleen in (28j) treedt de Schaduw op om er, net als in (3) een eind aan te maken. In (3) deed hij dat, behalve door zijn speurzin, met zijn kennis van het liturgisch exorcisme, in (28j) door zijn doorzettingsvermogen. De vervalsingen hebben betrekking op schilderijen (24) en op dollarbiljetten. In (24) wordt het startmotief snel gevolgd door moord en persoonsverwisseling die eigenlijk de belangrijkste motieven zijn in dat verhaal. Vrouwenhandel is in (1) de oorzaak van de verdwijning van Madeleines moeder, die na haar ontsnapping ook de moordenares wordt van Abel Goldstream, zoon van haar ontvoerder. De vader, Samuel Goldstream, wordt vermoord om de ontvoering van een - niet teruggekeerde - andere vrouw. In (2) beheerst het motief het hele verhaal. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
D De plotsOver Aristoteles' Poëtica zegt Dorothy L. Sayers in een hoogst interessant essayGa naar eindnoot20.: ‘But what in his heart of heads, he desired was a good detective story; (...).’ Om te krijgen wat hij eigenlijk wilde, was hij, ‘poor man’, zo'n twintig eeuwen te vroeg geboren. Verder schrijft zij: ‘He maintained that dreadful and alarming events produced their best effect when they occurred “unexpectedly”, indeed, but also “in consequence of one another.” In one phrase he sums up the whole essence of the detective story proper.’ Havank, die op het gymnasium natuurlijk had gehoord over de renaissancistisch-klassieke vijfdeling van de tragedie, en die in Parijs behalve Theologie waarschijnlijk ook colleges over Aristoteles' Poëtica en (Pseudo-) Longinus' ‘Over het verhevene’ volgde in de late jaren dertig, kende uit leeservaring het feit dat veel detectiveromans eenzelfde structuur hebben. Die structuur ligt, ook rationeel gezien, voor de hand: een periode met een (betrekkelijk) statische situatie en van kennismaking met een hoofdpersoon - de ‘expositie’ - wordt gevolgd door het optreden van een rustverstoorder - de ‘intrige’ -; dan klimt de spanning, de vraag naar een oplossing, in de ‘climax’; daarop volgt in uitgebreider werk de ‘katastrofe’, waarin de druk op de hoofdperso(o)n(en) tot tragiek lijkt te voeren; de afronding vindt dan plaats in een terugkeer naar rust of tevredenheid: de ‘peripetie’, die in de speurdersroman de arrestatie of de ondergang van de rustverstoorder laat zien. Havank heeft t.a.v. Aristoteles en de Pseudo-Longinus ongetwijfeld gedacht: ‘Je prends mon bien où je le trouve’: qua structuur koos hij waar mogelijk voor een vijfdeling in de ‘episoden’, in korte verhalen voor een driedeling, qua stijl voor de mogelijkheden die de minder stugge eisen stellende Longinus boodGa naar eindnoot21.. In 1939 verscheen Polka Mazurka (11), een roman in vijf hoofdstukken, die demonstreert hoe Havank de beschreven vijfdeling zag. Op speurtocht naar cocaïne (‘expositie’) vindt de Schaduw het lijk van de cabaretartieste Natacha Wassiljev in de rue Joseph Bara. (I) Op de préfecture verschijnen de tandarts Theodoros Diamandogion - een Griek, dus niet te vertrouwen volgens Vergilius! - en zijn overmachtige echtgenote Theodora, om te vertellen dat zij Natacha op een krantefoto herkennen als de assistente van de dokter; in de woning van Natacha's collega's blijken werknemers (onder wie Zangarelli) van het cabaret ‘Les sept Nains’ de meisjes tot zwijgen te hebben geprest (‘intrige’, II). Op de hoek van de Quai d'Orsay en het Gare des Invalides vindt de Schaduw in een taxi Yvonne Maleribes, een huisgenote van Natacha die hem heeft gewezen op de handel in coco in het cabaret in de rue Blanche, gewurgd met een vioolsnaar. Een anoniem briefje wijst hem op de villa Charlotte. Daar wordt hij getroffen door de ploertendoder van Esteva Kazaroff, en door haar ondervraagd. Hij belooft haar te beschermen tegen de ‘Voerman’ van de Zeven Dwergen. Aangezien hij met zijn eigen speciale handboeien op een stoel | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is vastgebonden, kan hij zich bevrijden, de kamer waar Natacha is vermoord en een voorraad verdovende middelen ontdekken (‘climax’, III). Op weg terug naar Parijs loopt hij in een val. In een huis aan de Seine van Carlos Pamplona wordt hij voorbereid op zijn terechtstelling door verdrinking in een put (‘katastrofe’, IV, 1, of, zols hij het in (26) zal noemen: de beerput van Avontuur). Hij weet zich ook hier, zwemmend, te redden via een riool. In het cabaret blijkt, dat Esteva Kazaroff, verdacht van hulp aan de Schaduw, is ontvoerd naar de rue Mirabeau (IV, 2). De terechtstelling van Esteva wordt voorkomen, en de ‘Voerman’ der Dwergen sterft door een mesworp van de Schaduw. Hij blijkt Theodoros Diamandogion te zijn... (V). Duidelijk zijn hier de trouw aan de ‘jonkvrouw’ en het gevecht tegen de goddelozen waar te nemen, maar tevens de klassieke indeling in vijf ‘episoden’. In de ‘katastrofe’ (IV) valt op, dat er een mogelijk slachtoffer blijft, ondanks de ontsnapping van de Schaduw. Een persoonlijke variant van de auteur binnen de structurele ‘regels’. Psychologisch valt op, dat Theodoros, die tegen zijn vrouw niet op kan, macht zoekt in de handel in verdovende middelen en in tirannie over zijn medewerkers daarin. Het is typisch Havank, op zo'n verborgen manier een schuldige aan te duiden via een bijna letterlijk citaat uit boek II van de Aeneïs. De befaamde ‘exodus’ van de klassieke tragedie beleven we bij Havank als het ‘Groot Requisitoir’ of de ‘Grote Finale’, soms de ‘epiloog’ in de romans, als het ‘koor’ van Gezellen en medewerkers zich verenigt om uit de mond van Silvère, maar meestal van de Schaduw, te vernemen hoe de conclusies getrokken zijn. Het spreekt vanzelf dat het schema van vijf episoden ook gespreid kan worden over (heel wat) meer hoofdstukken. De vraag blijft nu nog, hoe de ketens van oorzaken en gevolgen naar de lezer worden overgebracht. Zoals het in romans, zelfs Romans van Avontuur, met politiemensen als hoofdfiguren past, vindt dat in de meeste gevallen plaats via nauwkeurige waarneming van feiten (observatie, deductie, conclusie) door de politieman persoonlijk, of gedeeltelijk door meewerkende Gezellen en collega’, of, ook weer gedeeltelijk door de Particuliere Geheime Dienst van de Schaduw; een enkele keer door toedoen der Goden van Avontuur, door leken gewoonlijk ‘toeval’ genoemd. De lezer wordt in vroeger werk nog geholpen - soms misleid - door lijsten van feiten en veronderstellingen (in 6, 7, 10, 11 en 12), zodat hij zijn eigen antwoorden kan zoeken. Van de reeks oorzaken en gevolgen wil ik twee voorbeelden geven, één roman en een kort verhaal. De zwarte Pontifex (23). Als de Schaduw in Londen rondzwerft, wachtend op een signaal van de Goede Goden, treft hij in een dubbeldekker een meisje, Veronica Watford, dat een advertentie omkringelt. In gesprek met kopstukken van de Yard verneemt hij, dat ze te kampen hebben met de verdwijning van jonge vrouwen en een aantal kleine kinderen. Als dan ook nog het bericht binnenkomt dat in Mawgan Porth (Cornwall) een ciborie met inhoud is gestolen uit de katholieke kerk, begint voor hem een verband duideljk te worden, en hij beveelt superintendent Joram Jorkins de lezing van een boek over Madame de Montespan aan. De Yardmensen kunnen hem niet volgen. Een maand later blijkt Veronica Watford al weken verdwenen te zijn uit haar kosthuis, en in Godalming bij Guildford wordt een vermoorde jonge vrouw gevonden met rode aarde van Devon aan haar schoenen. Een der Gezellen, Sir Richard Aberdeen, blijkt Veronica gezien te hebben in ‘The Moonliner’, met een hem bekende ‘klant’ van MI 5. Ze verdwenen in een zwarte Austin. Die is wegens verkeersovertredingen gesignaleerd tot in Devon, en blijkt gehuurd in Sidmouth. De Schaduw besluit, nadat hij in een Engelse krant een foto van de vermiste Veronica heeft gezien, mee te doen aan het onderzoek, en vertrekt met zijn ‘eeuwige verloofde’ Aranea Forster naar een herberg in Thorncombe. Intussen weet de lezer al, dat Veronica door Lady Françoise op Thorncombe Manor onder verdoving wordt vastgehouden voor een Satansdienst. Jorkins laat weten, dat de vermoorde uit Godalming in Thorncombe thuishoort. Terwijl de Schaduw in Mawgan Porth en St. Columb overleg pleegt over Satansdiensten met de katholieke R.P. O'Fada, van de beroofde kerk, en de anglicaanse geestelijken Percy Popwobble en Dr. Probus Bray, bijgenaamd ‘Chasuble’ naar Oscar Wilde, ontvangt Aranea de heren van de Yard en wordt zij door een pseudo-Schaduw uitgenodigd naar een schuur in de richting Exeter te komen, voor ‘Avontuur’. Bij die poging tot kidnapping sneuvelt de ontvoerder van Veronica door een schot van Nigel Green van de Yard. Nu begaat Lady Françoise een fout, de hybris van een waanzinnige: in de herberg waar de Schaduw en Aranea logeren, begint zij via haar dwingende ogen een gevecht met Carlier, en zij nodigt hem uit voor een bezoek aan de Manor. 's Nachts betrapt de Schaduw de reverend Popwobble op spionage. Die blijkt ook onder invloed van de Lady van de Manor. De volgende middag wordt de Schaduw in het park van de Manor in opdracht van Lady Françoise neergeslagen. Zij laat hem opsluiten, maar Popwobble opent de deur van de kerker. Bij het begin van de Satansdienst, terwijl de Zwarte Pontifex Veronica, die te lastig geworden is, wil doorsteken, valt het schot van de Schaduw. Lady Françoise treft eenzelfde lot als zij het mes wil opnemen. De neergeschoten Pontifex blijkt Dr. Probus Bray. Veronica en Percy Popwobble gaan mee naar de Provence om bij te komen. In deze roman zien we het gewone speurwerk van de politie, naar een hoogtepunt gevoerd via het Avontuur van de Schaduw door een fout van de ‘hoofdschuldige’. Daartussen ligt de hypnotische invloed van Lady Françoise op beide anglicaanse geestelijken en andere mannen in haar omgeving, onder wie de ontvoerder van Veronica. Zij wordt in deze situatie, mede door haar telkens tijdelijk terugkerende waanzin, waarin ze zich bij volle maan verbeeld de Marquise de Montespan te zijn, ook niet de volslagen schurk waar o.a. Aristoteles zo'n hekel aan had. De ‘beerput van Avontuur’ ontvangt in de eerste plaats Veronica, maar ook de Schaduw verkeert er even door de vernedering die Percy Gosport hem met een bola aandoet. Wat opvalt is dat de verteller - middels het tussengevoegde verhaal over Veronica, dat aan de politie nog niet bekend is - kiest voor een zijweg naast het pad van de speurder. Voorwaarde bij zo'n aanpak is volgens Dorothy SayersGa naar eindnoot22., die namens Aristoteles spreekt, dan wel: ‘to make an agreeable story by showing the moves and countermoves made succesively by villain and detective (...).’ Ik denk dat ik hiermee een ‘gemiddelde’ van de typische Schaduwromans heb getoond. Dat correct observeren belangrijk is bij speurderswerkzaamheden blijkt uit de betere korte verhalen als ‘Onderzoek in vijf minuten’ (een droge plek onder een auto tijdens regenweer), ‘De kaars en de kaper’ (het ontbreken van sporen waar ze hadden moeten zijn), maar zeker uit het iets langere ‘Mary Christmas.’ In Hôtel Provence in Beuil (Alpes Maritimes) leren de Schaduw en Aranea twee paren kennen die elkaar onverwacht ontmoeten, enerzijds Derick Truscotte en zijn secretaresse Mary Christmas, anderzijds de voor de zoveelste keer ontrouwe Diana Truscotte en haar minnaar Pietro Ettatore. Na een niet zo geslaagde Kerstavond ligt de Schaduw - als altijd alléén slapend - nog wat te lezen, Dickens' Christmas Carol, bij traditie. Buiten zijn bewuste wil om neemt zijn gehoor de geluiden op de gang waar: deuren die open en dicht gaan, één ervan kraakt, de badkamerdeur die één keer te weinig geopend en gesloten wordt, het ontbreken van een protest vanuit die badkamer, en het ontbrekende geluid van weglopend badwater. Als de Schaduw een uur later in de badkamer gaat kijken, constateert hij dat Diana Truscotte onder water gewurgd is. De volgende dag wordt Derick Truscotte verdacht door commissaris Chatillard... maar voor de Schaduw is het een pure luisteroefening geweest: de dader sliep blijkens zijn waarneming vooraf en de grammofoonplaat van geluiden in zijn geheugen, achter de krakende deur, en dat was Truscotte niet. Het motief voor de moord komt bij het onderzoek van Diana's papieren aan het licht. Overigens: de titel van het verhaal - als zo vaak bij Havank - verschaft de lezer niet de verhoopte hulp, net zo min als de krakende deur. Maar dáár wist de Schaduw natuurlijk alles van. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een kort RequisitoirVoorkennis bij de Schaduw, maar niet bij de lezer, zijn beschermende houding (wel ‘paternalisme’ genoemd) zijn grote groep Gezellen, Havanks metaforen en woordspelingen, het zijn allemaal zaken die sommige critici geërgerd heb- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben. Zulke aanmerkingen leiden mij naar een laatste constatering. Sinds ik Havank chronologisch ging lezen, raakte ik méér bij het lot van verhaalfiguren betrokken dan gespitst op het volgen van de plotontwikkeling in het totale verhaal; de auteur kreeg mij waar hij me hebben wilde. Ongetwijfeld hebben zijn stijl en zijn talrijke talige listen daaraan meegewerkt. De ‘autonomie van de tekst’ werd voor mij van betrekkelijke waarde bij de ontdekking van zoveel, soms tragische, autobiografische elementen in de romans. Wat kan ik méér verlangen van een auteur in het genre Roman van Avontuur? Als kind van zijn tijd en van de gymnasiale cultuur in de jaren twintig en dertig, aanvankelijk werkloos door de toenmalige omstandigheden, werd hij een traditioneel auteur in de beste zin van het woord: zijn werk weerspiegelt de Westeuropese beschaving en het tijdloze belang ervan, zoals de ontwikkelde individualist in zijn milieu dat zag. |
|