Bzzlletin. Jaargang 14
(1985-1986)– [tijdschrift] Bzzlletin– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |||||||||||||||
1In De Som van Misverstanden vertelt Maarten 't Hart van zijn duistere knapenjaren, toen hij zich bij ontstentenis van boeken ‘die je tot tranen toe roerden’ verslingerde aan avonturenen detectiveromans, die ‘geen enkel verlangen bevredigden dan het verlangen om te lezen.’ Hij las er honderden en zijn afkeer voor detectives schoot in die jaren wortel: ‘In die tijd heb ik een afkeer van de detectiveroman opgedaan die wel niet zo sterk is als de afkeer van popmuziek of het stripverhaal maar die ik toch moeilijk kan overwinnen.’ (SOM: 16) Christie en consorten produceerden slechts verhaaltjes, met ‘altijd weer dezelfde vervelende intriges, dezelfde kleurloze personen, dezelfde formules.’ (SOM: 101; zie ook: 172, 177) Het oordeel lijkt wat bijgesteld te worden in Het eeuwige Moment. Het gaat dan over ‘het levendige, altijd genoeglijke werk van Agatha Christie’ (EM: 177); de meeste detectiveromans zijn dan al ‘boeiender, interessanter dan de bleekzuchtige kruimelwerken van Willem van Toorn of de modeprullen van Leon de Winter.’ (EM: 169) In 1983 ten slotte gebeurt het niet direct waarschijnlijk geachte: van 't Harts hand verschijnt de ‘detectiveroman’ De Kroongetuige. Het eeuwige Moment bevat een speciaal aan de detective gewijd artikel: ‘Darwins vinken en de detectiveroman’. 't Hart constateert daarin overeenkomst tussen soortvorming in de evolutie, kerkscheuring en het ontstaan van de detective. Volgens hem heeft de detective zich afgesplitst uit de roman door accentuering van het misdaadelement. Romans waarin een misdaad voorkwam (Dickens, Trollope, Dostojevski) vormden het vertrekpunt voor werken waarin de puzzel scherper gesteld en de oplossing geprofessionaliseerd werd. Na de splitsing gingen Darwins vinken, Gereformeerde kerken, zowel als de detective en de roman ieder een eigen weg, elk met ‘de helft van het oorspronkelijk erfgoed (...), waardoor beide ernstig verarmd zijn.’ (EM: 170). 't Hart somt dan het erfgoed op dat bij de boedelscheiding de detective ten deel viel: goede dialoog, spanning, strakke, sobere stijl en ‘exactere beschrijvingen van de geografie’ (sic!). De roman wist de psychologie, de karaktertekening, de beeldspraak en de vernieuwingsmogelijkheden uit het sterfhuis te redden. 't Hart betreurt de splitsing en spreekt de wens uit dat de genres elkaar weer weten te vinden, zodat de roman opnieuw spannend en leesbaar wordt. Ik twist niet met de bioloog over de vraag of specialisering (een snavelvorm toebereid om insekten dan wel zaden te nuttigen) een ernstige verarming is, noch spreek ik een oordeel uit over de verkommerde staat van Gereformeerde instituten, maar ik veroorloof me wel een paar kanttekeningen bij 't Harts vereenvoudigde voorstelling van literaire soortvorming. De opvatting dat de detectiveroman is ontstaan uit de roman verwaarloost bijvoorbeeld trivialere geboorte-omstandigheden van het detectiveverhaal in het begin van de vorige eeuw, zoals de oprichting van de officiële politie-instituten en de populariteit van ‘ware misdaadverhalen’ in kranten (vgl. Ab Visser: Wie is de dader: 9). Vervolgens suggereert de term afsplitsing een verzelfstandiging, in dit geval van het misdaadelement, dat daarna dan ook uit de roman verdwenen zou kunnen zijn. En dat is natuurlijk niet het geval. Vanaf het moment dat Elegast (de eerste speurder in onze literatuur?) bewijzen aan het verzamelen is onder de echtelijke sponde van Eggeric is de misdaad nooit meer weggeweest uit de Nederlandse roman. Men leze het werk van auteurs uit onze tijd er op na: Vestdijk, Hermans, Mulisch. In het vakantiepakket dat mij de vochtige vorige zomer doorhielp trof ik drie voorbeelden aan: Meeuwen van Bernlef, Het Dochtertje van de Wasvrouw van Kuyer en De Misdaad van Kossman.
Omslag De Kroongetuige.
En dat waren werken met voor mijn gevoel spanning, goede dialogen (In Meeuwen zelfs terwijl de hoofdpersoon zich een spreekverbod heeft opgelegd ter voorbereiding op een naderende keeloperatie), redelijke ‘trefzekerheid van stijl’ en een aanvaardbare lokatiebeschrijving, wat toch niet uitsluitend op het conto van het toegevoegde misdaadelement geschreven kan worden. Het gaat niet aan te beweren dat de vier hier genoemde ingrediënten na 1880 niet meer in de roman te vinden zouden zijn. Dat geldt zelfs niet voor de door 't Hart ver- | |||||||||||||||
[pagina 54]
| |||||||||||||||
guisde De Winter, die in zijn ‘modeprullen’ ‘helemaal geen dialoog meer’ zou voortbrengen (EM: 171). Ik las het laatst La Place de la Bastille en ik signaleer aantoonbaar aanwezig: spanning (vindt Paul zijn tweelingbroer?), dialoog (soms bladzijdenlang bijna uitsluitend dialoog: bv. 60-68, 74-77, 115-125) en een duidelijke tekening van o.a. Parijs. Ook met de verarmde staat van de detective loopt het niet zo'n vaart. Weliswaar diende in de beginperiode de psychologie, de karaktertekening, liefde enz. een ondergeschikte rol te spelen, omdat ze de oplossing van de puzzel in de weg zouden staan, maar de werkeljk goede schrijvers ontwrongen zich al gauw aan dit keurslijf. Bentley (Trent's Last Case 1913) is er een van de eerste bewijzen van. Christie een ander, bijvoorbeeld in de verderop ter sprake komende The Murder of Roger Ackroyd, in haar tekening van de nieuwsgierige, roddelzuchtige zuster van Dr. Sheppard. In de moderne midaadroman is psychologie, karaktertekening vaak zelfs het belangrijkste. ('t Hart onderscheidt in zijn artikel de detectiveroman niet van de misdaadroman; hij rekent het werk van Patricia Highsmith tot de detectiveromans (EM: 167), terwijl men de laatste term m.i. beter kan reserveren voor de roman waarin het speurderselement overheerst.) Ten slotte: als men de wens tot hereniging uitspreekt neemt men aan dat er vooreerst nog een duidelijke scheiding van genres is, terwijl de afstand tussen de literaire roman (met een misdaadelement) en de psychologische misdaadroman (John Bingham, Patricia Highsmith, Ruth Rendell) toch werkelijk niet zo groot meer is. Het artikel in Het eeuwige Moment zal dateren uit de tijd dat 't Hart zich aan het documenteren was voor De Kroongetuige. Het ligt voor de hand om te veronderstellen dat hij dit werk bedoeld heeft als een proeve om de roman te verrijken met de spanningselementen van de detective. (Voor andere, wraakzuchtiger motieven: zie Bibebinterview, VN 8.9.'79).
Café Pardoeza, Doezastraat, vergelijk pagina 7, 10 en 15.
In dit artikel houd ik me uitsluitend bezig met de detective-elementen in De Kroongetuige (KRG). | |||||||||||||||
2John Bingham confronteert ons in My name is Michael Sibley met een onbeduidend, pafferig bleek, brildragend jongmens, dat zijn kostschooljaren doorbrengt als satelliet van de gevierde, sportieve Prosset. Michael is ongelukkig in de speelbalfunctie, maar kan zich niet aan de invloedssfeer van zijn vriend ontrekken, ook niet als ze al lang van school zijn. Als Prosset zijn handen ten slotte zelfs uitstrekt naar Michaels verloofde is de maat vol: Michael besluit het eertijds al gekoesterde plan om Prosset te vermoorden uit te voeren. Op het laatste moment ziet hij van zijn misdadige voornemens af, maar hij ontworstelt zich wel aan de meester door hem in een twistgesprek voor het eerst in zijn leven ferm de waarheid te zeggen. De volgende morgen wordt Prosset vermoord gevonden, terwijl in zijn dagboek de ruzie met Michael nog is vastgelegd. Er verschijnt een wakker gezagsduo, dat Michael al snel verdenkt, de aanwijzingen stapelen zich op en het motief voor de moord lijkt voor de hand te liggen. Op sommige punten vertoont deze misdaadroman overeenkomst met De Kroongetuige, in het bijzonder met het 1e deel: De Muizentorensage. Vanaf het 2e deel, als Leonie het heft in handen neemt, slaat KRG een heel andere weg in dan My name is Michael Sibley, ook al bevat dat werk dan een rechtbankverslag en komen er zwarte vogels in voor. Michael Sibley en Thomas Kuyper bevinden zich in een vergelijkbare situatie. Er is iemand vermoord (vermist), terwijl zij het laatst in het gezelschap van het slachtoffer gesignaleerd zijn. Beiden hadden een meningsverschil met het slachtoffer en | |||||||||||||||
[pagina 55]
| |||||||||||||||
ook verder lijkt er een motief voor de misdaad voorhanden te zijn. Zowel Michael als Thomas zijn als verdachte onschuldig en treden als verteller op. Om wat meer zicht te krijgen op de spanningsopbouw van KRG wil ik hier bij de laatste overeenkomst stil staan. Michael Sibley is van meet af aan voor de lezer onverdacht onschuldig. We kennen hem als een volgzaam persoon, die zich snel laat ompraten, vaak doet wat de ander wil, tijdens de politieverhoren hakkelend spreekt en zich in paniek steeds verdachter gedraagt. Met verbijstering zien we hoe het speurderskoppel telkens nieuwe verdachte omstandigheden bloot legt en het net nauwer om de prooi sluit. De spanning in de roman is volledig gebaseerd op de vraag of Michael bestand zal blijken te zijn tegen de last van de bewijsvoering. Tot het laatst toe blijven we vrezen dat hij onschuldig tot de strop zal worden veroordeeld, waar we in wezen ook nog vrede mee zouden kunnen hebben, want Michael is dan wel niet de moordenaar, maar hij had het willen zijn en is dus moreel schuldig: Zo ik dus het resultaat toejuichte, ik betreurde de methode en ik betreurde die alleen omdat ik zelf niet degene was die de daad begaan had. (38) Hoewel een veroordeling strijdig zou zijn geweest met de detective-conventie ‘het recht moet zijn loop hebben,’, zou het volledig in de ontwikkelingslijn gepast hebben - Michael slachtoffer van Prosset tot zijn dood - als de roman met een rechterlijke dwaling was afgesloten. Het spanningsverloop in KRG is heel anders. De lezer zal in eerste instantie in Thomas' onschuld geloven, waarbij de vrees dat hij toch veroordeeld wordt kan meespelen, maar al gauw krijgt de lezer informatie toegespeeld die hem doet aarzelen: Is Thomas nu echt wel zo brandschoon? Met Thomas' echtgenote Leonie moeten we op een zeker ogenblik, als het (een!) lijk gevonden wordt, het geloof aan zijn onschuld zelfs opgeven. Pas aan het slot krijgen we zekerheid omtrent Thomas' onschuld, maar zelfs dan is er nog enige speelruimte voor een aandeel van Thomas in de misdaad. Net als bij Bingham wordt de ware dader niet gepakt, wel zijn er sterke aanwijzingen in een bepaalde richting. Ik geef een paar voorbeelden van de soms subtiele wijze waarop de twijfel van de lezer wordt gevoed. Meestal betreft het situaties waarin Thomas gedrag vertoont dat voor tweeërlei uitleg vatbaar is. - Het begint al op blz. 10, als de door Jenny verstoten Thomas somber achterblijft en een citaat van Nietzsche oprispt: We wensen alles wat leeft, omdat het zo neerslachtig leeft, een eeuwige rust toe; de nacht overreedt tot de dood. De laatste woorden blijft hij mompelen. Even later besluit hij óm te lopen en Jenny op te wachten. De nacht overreedt tot de dood: het kan slaan op de gemoedsgesteldheid van Thomas, die met ‘krampen in zijn ziel’ haakt naar eeuwige rust, maar het kan ook vooruitwijzen naar een misdadig gebeuren. Als Thomas zich op weg begeeft klimt er een vurige zigzag aan de hemel, gevolgd door een hevige donderslag: voor de lezer een herkenbare begeleiding van dramatische evenementen. - Een paar dagen later volgt Thomas de route naar Jenny's huis, door het steegje met spiegelscherven op de muren, langs de plaats ‘waar het gebeurd was’ ‘die avond’ (21). Wat is er gebeurd en op welke avond? Thomas verwijderde die avond hondepoep van Jenny's schoenen, zodat het niet de avond van haar verdwijning zal zijn geweest, toen ze hooggehakte, witte laarsjes droeg. Hij zal dus de bedevaartganger zijn, die verwijlt op de plaatsen waar hij het geluk met de geliefde smaakte. Maar de keuze van het schoeisel zal de lezer gemakkelijk ontgaan, zodat de overweging dat we hier van doen hebben met de misdadiger die onweerstaanbaar naar de plaats van het misdrijf wordt teruggelokt, een kans krijgt. - Tijdens de ondervraging door de politieman Lambert spreekt Thomas ‘haastig’ en is hij ‘nerveus’ (28), thuis signaleert Leonie vreemd gedrag en overmatige transpiratie. Wordt het schuldige gedrag veroorzaakt door de begane misdaad of door het gepleegde overspel? - Als Thomas na zijn arrestatie met Leonie gebeld heeft, denkt hij: ... nu zou ik tegen haar kunnen zeggen: ‘Ik heb het niet gedaan,’ en dan zou ze me geloven, mits ik haar maar in de ogen keek en mijn handen niet trilden. (61), wat de mogelijkheid open laat, dat hij een strategie ontwerpt om Leonie aan zijn onschuld te doen geloven, waarbij mislukking niet uitgesloten is en het denkbaar is dat de handen toch trillen. Het aantal voorbeelden is gemakkelijk uit te breiden. naast deze min of meer vage suggesties van schuld ontwikkelt zich natuurlijk onmiskenbaar de bewijslast die door het politiespeurwerk wordt opgebouwd. Ik kom daar later op terug, maar het zal hier al duidelijk zijn dat de ingebrachte beschuldigingen door de lezer in KRG anders geïnterpreteerd worden dan in My name is Michael Sibley, waar ze t.a.v. het lezersoordeel over Michaels schuld irrelevant zijn. Het perspectief in My name is Michael Sibley ligt als in het le deel van KRG bij de ik-verteller, de verdachte. We zien de ontwikkeling van het gebeuren door de ogen van Michael, we ontvangen zijn reflecties erop. In omstandigheden die met Thomas' situatie vergelijkbaar zijn ventileert Michael overdenkingen waaruit zijn onschuld ondubbelzinnig blijkt. We treffen passages aan als: Ik had natuurlijk vaak nagedacht over de vraag wie Prosset vermoord had. Ik had daarbij één ding voor op de inspecteur, namelijk de wetenschap dat ik het niet gedaan had, terwijl de inspecteur mij nog steeds onder de verdachten moest rangschikken. (193) Zulke ontboezemingen kunnen we in KRG niet verwachten. Omdat de spanning op andere wijze wordt opgeroepen, moet 't Hart vermijden dat Thomas overdenkingen weergeeft die uitsluitsel omtrent (on)schuld geven. Evenzo moet Thomas informatie achterhouden of onwaarheid spreken, opdat de oplossing niet vroegtijdig wordt prijsgegeven. Ik geef van deze niet altijd even bevredigende situatie enkele voorbeelden. De verdwijning van Jenny verwekt zoveel opschudding dat het politie-apparaat in beweging wordt gezet. Ook Thomas die zo verliefd was moet zich toch afvragen wat er met haar aan de hand is, enige ongerustheid tonen als hij onschuldig is en bij schuld de vorderingen van het speurwerk in zichzelf becommentariëren. Zulke overwegingen vinden we in KRG niet. Op blz. 24 en 37 geeft Thomas in een gesprek met de politieman Lambert als zijn mening te kennen dat Jenny gewoon met één van de vele vrienden is meegegaan, maar daaruit kunnen we omtrent zijn (on)schuld niets concluderen, evenmin als uit de verzuchting in de brief aan Leonie: ‘Ik begrijp er eerlijk gezegd niets van.’ (77). De lezer is gewend dat gedachten van romanpersonages in normale gevallen betrouwbaar zijn, maar zal er rekening mee houden dat het gesproken woord, zelfs het ‘eerlijk gezegde’, onwaarheid kan bevatten, zeker in een situatie waarin iemand van moord wordt verdacht. Nadat een eerder gesprek al dreigend is afgesloten (29) beschuldigt Lambert op blz. 40 Thomas onomwonden van moord. Hij offreert ook meteen het motief: Jenny had gedreigd Thomas's vrouw in te lichten. Weliswaar verklaart Lambert later in Thomas's onschuld te geloven en verzoekt hij hem om medewerking, maar de handdruk waarmee het verbond bezegeld wordt taxeert Thomas terecht als een proef om de kracht in zijn vingers te beoordelen. Beschuldiging van moord! Dat moet Thomas, als angst en paniek hem niet overweldigen, toch op zijn minst niet onverschillig laten. En de sporen daarvan moeten we toch in de overdenkingen vinden. Het enige wat Thomas doet is ontkennen (40); geen overwegingen van de ik-figuur omtrent de ernst van de beschuldiging en zorg daarover. Als Lambert in Thomas' woning in diens bijzijn op zoek is naar aanwijzingen zijn de voornaamste gedachten van Thomas die over vormelijk converseren in huiskamers. Op blz. 58 lijkt Thomas even op een te verwachten wijze te reageren. Lamberts veronderstelling dat hij het slachtoffer door uitgehonderde ratten heeft laten verorberen wijst hij dan in gedachten als absurd van de hand. Maar de mogelijkheid dat hij een andere manier heeft gekozen om het lichaam te laten verdwijnen blijft natuurlijk open. Op blz. 47 vinden we een passage die voor ondubbelzinnige uitleg vatbaar lijkt. Thomas observeert Lambert: ..., ging door mij heen: ‘Dat kan toch de man niet zijn die mij verdenkt van een moord, die het zelfs voor mogelijk houdt dat ik haar heb meegenomen naar mijn laboratorium waar ik een witte jas zou hebben aangetrokken, voor ik haar... nee, dat kan niet, zo'n man zou je toch niet bij je | |||||||||||||||
[pagina 56]
| |||||||||||||||
thuis uitnodigen...’ Als Thomas hier niet het vervreemdende van de situatie aangeeft en wij er zekerheid omtrent zijn onschuld uit menen te kunnen distilleren, geeft het meteen een tekort van de auteur aan: 't Hart heeft een opstelling gekozen waarbij hij klaarheid omtrent Thomas' (on)schuld in het midden moet laten. Wanneer Thomas informatie achterhoudt of onjuist weergeeft kan dat natuurlijk te wijten zijn aan een falend geheugen, waarbij we ook in aanmerking moeten nemen dat hij op de bewuste avond beschonken was. De witte laarsjes vermeldt hij bijvoorbeeld niet in het signalement (16), omdat hij er niet aan denkt. Een toen benevelde geest belet hem mogelijk een getrouwe inventarisatie te geven van de gespreksstof met Jenny op de stoep voor het café (28). Op blz. 15 verklaart Thomas dt ze afscheid namen: ‘Zij liep naar haar kamer, ik naar mijn huis.’ Op dat moment verkeert de lezer nog wat in het onzekere omtrent het waarheidsgehalte van deze bewering door de geraffineerde beschrijving van het gebeuren op blz. 11. Daar heeft hij gelezen (cursivering van mij): ..., als ik snel langs de Singel wandel kan ik, al volg ik een andere route, gemakkelijk nog eerder bij haar kamer zijn dan zij. Is het een overweging of een besluit? Even later lezen we: Het lukte me tamelijk goed om snel te lopen... We hellen over naar de opvatting dat Thomas op weg gaat naar Jenny's huis, maar we twijfelen direct weer door een onmiddellijk toegevoegd meteorlogisch motief voor het snelle lopen: en dat was ook wel nodig want hoog boven mij klonk een gesmoord gerommel. Bewust liegend treffen we Thomas aan op blz. 26, als Lambert vraagt waarom hij Jenny nu zo leuk vond. Overeenkomstig de verwachtingen bij een ik-roman krijgen we via de gedachten een verklaring voor de leugen en het juiste antwoord (zoals Michael Sibley zijn leugens ook steeds van innerlijk commentaar voorziet): Als Meuldijk daar niet had zitten notuleren, had ik het hem misschien opgebiecht, maar met Krijn erbij kon ik niet beginnen over haar grilligheid, over haar vrolijke, onbezorgde, altijd enigszins giechelende lach, over haar lange, meestal zwart gelakte nagels, over het raadselachtige feit dat haar spiegelbeeld me tot tranen toe roerde. Op crucialere momenten moet 't Hart dat commentaar echter achterhouden. Op de vraag ‘U heeft er geen idee van waar ze heen kan zijn gegaan...?’ (27) geeft Thomas als antwoord ‘nee’ en op ‘U bent zelf dadelijk na het verlaten van het café naar huis gegaan?’ even commentaarloos ‘ja’. Hij had genuanceerder kunnen antwoorden en moet zeker zijn begeleidende gedachten hebben gehad. Uit een vrij abrupte mededeling aan het slot (185) is ons immers bekend dat Thomas al de tijd geweten heeft wat er met Jenny aan de hand was. Hij heeft haar op de bewuste avond uit het laboratorium zien komen en een tas vol drugs naar de auto van Robert zien transporteren. Een ik-verteller die gegevens achterhoudt en hier en daar liegt: een vergelijking met het ‘bedrog’ dat Christie pleegde in The Murder of Roger Ackroyd dringt zich op. De detectivelezer weet misschien nog: Roger Ackroyd is vermoord gevonden in de afgesloten studeerkamer door de ik-verteller, dokter Sheppard. Op klassieke wijze wordt de lezer langs verschillende verdachten gevoerd: de butler, de huishoudster, de stiefzoon Ralf, het dienstmeisje Ursula, een onbekende Amerikaan, tot de onnavolgbare Poirot in de gebruikelijke slotbijeenkomst met alle verdachten, Dr. Sheppard als de dader aanwijst. Sheppard treedt op als Watson van Poirot en doet het als belevend verteller voorkomen alsof hij met de lezer op zoek is naar de oplossing. Hij weet meer dan de lezer, verbergt dat bewust, maar de lezer ontdekt dat pas aan het slot. Dan blijkt dat er naast het belevend ik een vertellend ik is. Ligt het aan de manuscriptfictie, de vertellende ik die aan het slot een rechtvaardiging voor de vermeden overdenkingen en leugens geeft, dat we de situatie in The Murder of Roger Ackroyd acceptabeler vinden dan die in KRG? Sheppard bekent ten slotte dat hij het gebeuren geboekstaafd heeft omdat hij er een verhaal van wilde maken met als attractie het falen van Poirot. Hij somt ook enkele voorbeelden op die de opmerkzame lezer het vermoeden hadden kunnen geven dat de verteller informatie achterhield. We ontdekken het ‘bedrog’, dat Christie verweten is als een zonde tegen de ‘Tien Geboden van de Detective’ aan het eind, terwijl Thomas zich zo verdacht gedraagt dat de lezer van meet af aan zijn bedenkingen heeft.
Leids straatje naar de kerk: muren met glas bezet, vergelijk pagina 21.
't Hart is zich de problematiek bewust geweest, getuige de oplossingen die hij heeft nagestreefd. Afgezien van verteltechnische zaken (bijv. het plaatsen van veel snelle dialogen achter elkaar, zodat het ontbreken van commentaar niet opvalt) vinden we die in de plooiing van Thomas' karakter naar de spanningsopbouw van de roman. Thomas is ‘timide en bescheiden en goeiig’ (153), een man die vaak zijn ziel in lijdzaamheid bezit. Die houding wordt al ingeluid door de ruzie met Jenny: zonder veel verweer laat hij zich slaan (9). In zijn huwelijk heeft hij zich jarenlang op eisprongmomenten voor copulatie beschikbaar gesteld (19) en verdragen dat de geliefde Verdi werd afgezet bij Leonies binnenkomst (146). In winkels heeft hij moeite aan de beurt te komen en als iemand op zijn tenen gaat staan is hij het die zich meent te moeten verontschuldigen (143). Zo'n weinig dominant, hier en daar zelfs masochistisch ingesteld karakter sluit het best aan bij een houding waarbij men beschuldiging en arrestatie min of meer commentaarloos over zich laat komen. De opsluiting ziet Thomas als een mogelijkheid om tot rust te komen, ‘bevrijd van die altijd maar waakzame, bijziende ogen van Leonie,’ en de ruwe behandeling brengt een ‘serene, kalme, bijna opgewekte stemming’. (62) teweeg. Daarnaast heeft 't Hart zich van een tweetal kunstgrepen bediend, die in de kritiek als tekortkomingen zijn gegispt. 1. Thomas krijgt een verbod opgelegd om kranten te lezen en contacten naar buiten te onderhouden: Leonie krijgt haar tweede brief geretourneerd en mag Thomas niet bezoeken, zodat de voor de hand liggende vrag ‘Heb je het gedaan?’ (die uitsluitsel zou brengen, want leugens tegenover Leonie lukken niet (61)) niet gesteld kan worden. 2. Na zijn arrestatie vervalt Thomas tot volledig zwijgen. Het algehele isolement lijkt me inderdaad kunstmatig: het is strijdig met ons rechtsstelsel dat een verdachte maandenlang | |||||||||||||||
[pagina 57]
| |||||||||||||||
geen woord met zijn echtgenote mag wisselen. Het is ook bijna ondenkbaar dat iemand die van moord verdacht wordt, kennis omtrent zaken die ontlastend zouden kunnen werken achterhoudt. Via Lambert laat 't Hart ook verschillende keren vaststellen dat dit merkwaardig is (132, 203). Maar het is voorstelbaar; 't Hart hoeft tenslotte geen doorsneemens te beschrijven en hij geeft een redelijke verklaring voor dit eventueel unieke gedrag: Thomas wantrouwde Lambert en voorzag een complot (179), de advocaat heeft zwijgen geadviseerd (180), Thomas voelde zich zo vernederd door de afwijzing van Jenny en het feit dat ze misbruik maakte van zijn vertrouwen dat je ‘daar niet over kunt praten’ (187) en hij wilde Jenny niet verraden (189). | |||||||||||||||
3.In misdaadromans treffen we meestal een speurder aan, professioneel of op amateuristische basis werkend. In KRG vinden we de ene zowel als de andere: in deel 1 Lambert en Meuldijk, ‘een reus en een dikzak’ (13) en in het vervolg Thomas' echtgenote Leonie, die volgens het geijkte patroon het professionele duo in de schaduw stelt. Lambert wordt duidelijk getekend: een wat vulgaire, in ambtelijke taal (‘mejuffrouw J., meneer K.’) sprekende politieman, die op de een of andere manier betrokken lijkt bij de verdwijning van Jenny en bewondering koestert voor de op Jenny lijkende Leonie. De met Nietzschesnor getooide speurder kent weinig scrupules en geen medelijden met zijn slachtoffer: als een roofdier probeert hij de prooi in een hoek te dirigeren. We treffen hem vaak zich opdrukkend en wiegend (26), met zwaaiend bovenlijf (38) aan, wat associaties oproept met een roofdier klaar voor de sprong, of een deinende slang die elk ogenblik kan uitvallen. Een wat opzichtige metafoor in deze richting vinden we ook nog op blz. 43, waar een sperwer een spreeuw uit een boom plukt. Een attribuut van Lambert is zijn stropdas, die als symbool van de strop die het slachtoffer boven het hoofd zweeft soms doodstil hangt (51), maar ook de vreemdste capriolen maakt: over de schouder vliegt (39), onopvallend zwaait (42), wild fladdert (28) of vervaarlijk zwiept (47). Meuldijk, de ‘Watson’, blijft in het hele werk een schaduw. Hij wordt traditiegetrouw als dom getypeerd; als hij een keer het woord neemt ‘buldert’ Lambert dat hij ‘stomme dingen zegt’ (51) of geeft hij hem ‘donderend’ het advies een dagje uit vissen te gaan (52). Zijn enige functie lijkt het notuleren te zijn. Hij had in het verhaal gemist kunnen worden. Op belangrijke momenten, als Lambert Thomas thuis bezoekt of tijdens de ontknoping in het laboratorium, is hij niet aanwezig. Zeker fungeert hij niet als ‘sparring partner’ op wie de speurder zijn reconstructies en gedachtenspinsels uitprobeert (Thomas en Leonie vervullen die rol), maar dat kan ook moeilijk als het perspectief bij Thomas en later bij Leonie ligt. De werkzaamheden van Lambert en Meuldijk blijven ook grotendeels uit het zicht. We komen er iets van te weten, omdat Leonie verschillende keren in hun voetsporen treedt: het tweetal heeft opschudding in het vrouwenhuis gebracht, heeft het oude buurvrouwtje van Robert al ondervraagd, enz. Mogelijk heeft 't Hart oorspronkelijk andere bedoelingen met het gezagskoppel gehad. In het Bibetinterview (VN 8 sept. '79), waar hij het karakter van KRG als sleutelroman toelicht: Lambert is Poll, een agent (Meuldijk?) is Reinjan Mulder, had hij NRC-hoofdredacteur Spoor ook een rol als commissaris toebedeeld, maar de hoofdcommissaris wordt een enkele keer even genoemd (41, 42, 52, 61), zonder dat hij handelend optreedt.
Na deel 1 krijgt Lambert concurrentie van Leonie. Een vrouw als speurder: nog vrij ongewoon in de detectivewereld, maar niet exclusief. Julian Symons (Bloody Murder) deelt ons mee dat er in 1900 al verhalen waren als Dora Myrl, the Lady Detective (McDonnell Bodkin) en dat de barones Orczy in 1910 Lady Molly of Scotland Yard introduceerde, een detective waarin de echtgenoot van Molly in Dartmoor zit wegens moord, tot zij zijn onschuld weet te 6bewijzen. Uit latere tijd kennen we voorbeelden als juffrouw Teatime van Colin Watson, natuurlijk miss Marple van Christie en van eigen bodem Ivans' miss May O'Neill, die bijvoorbeeld in Het Geheim van de Koepel in wedijver met Geoffrey Gill speurt (curieus genoeg trouwens een werk dat zijn ontknoping ook in een zoölogisch laboratorium en museum vindt). Leonie is een gestudeerde vrouw die ‘sokken stoppen en boontjes afhalen’ (46) verkoos boven een carrière, een type als Lucy Eyelesbarrow: ‘She had no desire whatever to teach and she took pleasure in contacts with minds much less brilliant than her own.’ (Christie: 4.50 from Paddington (25)). Met gezond verstand, wat vrouwelijke intuïtie en een behoorlijk ontwikkeld opmerkingsvermogen betreedt ze het speurderspad. Naast het geloof in Thomas' onschuld is een belangrijke motivatie de onstuitbare nieuwsgierigheid naar de grenzen van Thomas' buitenechtelijk pionierswerk. Ze kent twee passies: het luisteren naar klassieke muziek en het fotograferen van wolken. De eerste brengt ons in herinnering dat Dresden in Marionettenspel met de Dood (59) constateert dat vrij veel detectives een voorkeur voor klassieke muziek aan de dag leggen, wat symbolisch zou zijn: de speurder zoekt het patroon in de misdaad en haar omstandigheden en klassieke muziek wordt gekenmerkt door een volmaakt patroon (Ook Lambert is niet onmuzikaal: hij heeft luitles gehad!) De fascinatie door wolken kunnen we in dezelfde richting duiden: wolkenformaties bieden de beschouwer de mogelijkheid er iets herkenbaars in te ontdekken. Menig lezer zal ook denken aan het beroemde gedicht van Nijhoff ‘De Wolken’: de ‘met een glimlach wenende’ moeder met haar zoon ‘in de warme hei’ en dan kunnen we er een verwijzing in zien naar het kinderloze huwelijk van Leonie en haar droom over een zoon. Leonies optreden in deel 3 wordt al voorbereid in deel 1. Voor Leonie op blz. 80 aankondigt alles te zullen natrekken, hebben we haar leren kennen als een vrouw die niet licht te misleiden is. Niet alleen heeft ze door dat Thomas iets dwars zit, dat zijn lakens naar ‘tobberig zweet’ ruiken, al snel begrijpt ze ook dat Lambert niet de man is voor wie hij zich uitgeeft (‘zijn handen zijn veel te grof voor de handen van een onderzoeker.’ (48)) Op eigen initiatief heeft ze weldra ontdekt dat hij van de politie is (61).
Café De Twee Spieghels, Nieuwstraat, tegenover de Bibliotheek, vergelijk pagina 27 en 85.
Ook als de detective geen superspeurder maar een gewoon mens is, beschikt hij meestal over een bijzondere opmerkingsgave. Hij ziet meer dan de gewone beschouwer en weet aan zijn observaties belangrijke conclusies te verbinden. Bij het bezoek aan Jenny's kamer constateert Leonie dat Jenny | |||||||||||||||
[pagina 58]
| |||||||||||||||
linkshandig is, zodat thuis de stand van de lepels in de suikerpotten gecontroleerd kan worden. Bepaald excentriek is haar vaststelling dat vrijgezellen en weduwnaars digitaalhorloges dragen en elke theedrinker een voor hem karakteristiek bezinksel in zijn kopje achterlaat, op grond waarvan ze kan concluderen dat Lambert bij Jenny thuis is geweest voor ze verdween. Hoewel het winter is heeft Leonie de verwarming niet aan, omdat ze aanneemt dat Thomas het in zijn kerker ook wel koud zal hebben. Verder slaagt ze er niet zo gemakkelijk in de speurderstechniek om zich te verplaatsen in de situatie goed toe te passen, ook al heeft ze haar professionaliteit dan op peil gebracht door veel detectives te lezen (81) en had ze kunnen opmerken dat bijvoorbeeld Maigret zich zo identificeert met het slachtoffer of met de dader, dat zijn gedrag soms volledig naar het hunne toegroeit. Arianne verstrekt haar wel adviezen in deze richting: ..., jij hoeft je alleen maar heel goed in te denken wat jij zou doen als je 's nachts om drie uur alleen naar huis liep, om te weten te komen wat zij heeft gedaan. (120). En als ze wil weten waarom Jenny op hoge witte laarzen strompelde: Moet je zelf zulke laarsjes aantrekken, dan kom je er wel achter. En je moet je ook flink opmaken, net als zij, en je nagels laten groeien en zwart verven... (120; vgl. ook: 149) Het speurwerk bestaat voornamelijk uit getuigenverhoor en wat onderzoek om de belastende feiten te ontkrachten (hoeveel eet een hongerige rat?). Ze bezoekt de spiegellokaliteiten waar Thomas met Jenny kwam en onderhoudt zich met barkeepers en bezoekers. De oude man die tegenover het laboratorium woont vertelt haar van zijn nachtelijke waarnemingen, terwijl de oude buurvrouw van Robert met behulp van restjes melk uit de poezenbak chocolademelk bereidt en verward spreekt over Roberts vrouw, die getooid met een wintermuts en met een sjaal om de mond de sneeuw in stapte. Ze maakt kennis met Arianne, die een zolder met Jenny deelde en gaat met haar naar het Vrouwenhuis om de over postnatale depressies kakelende feministes aan te horen. Door Leonies bemoeiingen krijgt de lezer, volgens goed gebruik in een detective, nog een aantal andere verdachten aangeboden. Omdat de spanning in KRG in eerste instantie niet afhankelijk is van de vraag wie van de verschillende verdachten uiteindelijk de dader is, heeft 't Hart niet zoveel werk gemaakt van de andere verdachten. Uit de opsomming van Jenny's vriendenkring (24, 25): een Braziliaan, een psychiater, een journalist, een pop-vriendje, de jurist Robert, laat hij de eerste vier rustig schieten. Alleen Robert wordt als verdachte opgevoerd: uit Ariannes verslag blijkt dat hij graag van Jenny af wilde, omdat hij niet meer aan haar hooggespannen seksuele verwachtingen kon voldoen (101) Arianne zelf is een tweede verdachte: zij is afgewezen door Jenny, jaloers en zeer sterk in de handen, zoals Leonie merkt als ze een omhelzing moet ondergaan (122). Het meeste accent als medeverdachte krijgt Lambert. Hij kende Jenny blijkbaar, hij moet voor de verdwijning op haar kamer zijn geweest en hij probeert Thomas met een verdachte hardnekkigheid vast te zetten en vast te houden. Als een goed speurder neemt Leonie alle gegevens in zich op. Zij is zich er op den duur van bewust dat ze dicht bij de oplossing is, dat ze een alles oplossend element nog over het hoofd ziet: Nietzsche heeft gelijk met zijn uitspraak ‘dat de direct voor de hand liggende dingen door de meeste mensen zeer slecht worden gezien.’ (144) Tot de verschillende deeltjes van de puzzel op de juiste plaats vallen: de sneeuw was populierenpluis, enz. | |||||||||||||||
4.Ik zet de belangrijkste belastende feiten en verdachte omstandigheden op een rij, om te volgen hoe de verdenking en beschuldiging van Thomas zich ontwikkelt. Allereerst vallen er enkele merkwaardige zaken op in het gedrag van Thomas: 1. (20): zegt onverstaanbare dingen 2. (28): is nerveus tijdens een ondervraging 3. (31): draait Verdi en laat Desdemona vergeving vragen 4. (49): maakt een gedeprimeerde indruk 5. (36, 49): produceert ‘tobberig zweet’ Verontrustend gedrag, maar de interpretatie ervan staat in het spanningsveld van het eerder besproken dubbelzinnig schuldig gedrag, dat wordt ingegeven door Jenny's verdwijning of door het overspel. Tot zover is de lezer eigenlijk nog het meest verontrust. Er zijn geen aanwijzingen in de tekst dat 2 door Lambert wordt waargenomen. De andere zaken zijn alleen Leonie bekend, maar zij brengt ze niet met Jenny's vermissing in verband; misschien wel met het overspel: ‘Wie heeft toch je pad gekruist toen ik bij m'n moeder was? Een meisje?’ (49). De eventuele boodschap van 3 dringt op dit moment nog niet tot haar door; dat komt later pas: 146, 147. De volgende bezwarende feiten hoeven ook nog niet direct op schuld te wijzen. Ze kunnen coïncidenteel zijn of op andere wijze verklaard worden: 6. (21, 22): volgt het spoor naar Jenny's huis 7. (24): heeft Jenny het laatst gezien. 6 vindt trouwens plaats buiten de waarneming van Leonie, ook grotendeels buiten die van Lambert. Hij ontvangt Thomas wel op de zolderkamer van Jenny en maakt dan het grapje met enige dreiging: ‘Nou zie je toch maar dat het waar is dat ze altijd terug komen naar de plek van het misdrijf.’ De getuigenverklaringen wegen zwaarder en beginnen voor de politie mee te tellen: 8. (37): dobbelend trio: Thomas en Jenny hadden ruzie 9. (38): cafébezoeker: Jenny dreigde Leonie in te lichten 10. (39): jongen: T. is na het afscheid bij Jenny's huis gezien. Ter ontlasting weet Leonie op dit punt weinig te bereiken. Ze bezoekt de cafés waar Thomas kwam, maar de getuigen ontmoet ze niet. Daardoor kan de aantijging van Lambert: ‘U hebt haar geslagen’ en de suggestie dat bij zulk agressief gedrag moord voorstelbaar is, ook niet weerlegd worden, terwijl de lezer toch weet dat Thomas geslagen is, maar niet teruggeslagen heeft (9). Lambert heeft de kleding van Thomas laten onderzoeken en een belangrijke ontdekking gedaan: 11. (51): bloed op Thomas' kleding Thomas komt onmiddellijk met een ontkrachtende verklaring, gevolgd door een demonstratie. Hij weet een rat zo te guillotineren dat Lamberts pak met bloed bespat raakt. Bloed op de kleding van de verdachte kan in een detective een spanningsvol element zijn. Het is daarom te betreuren dat de op zichzelf zo originele oplossing in KRG zó snel wordt prijsgegeven, dat het geconstateerde feit nauwelijks kan bijdragen tot het verhogen van de spanning. Inmiddels neemt Lambert aan dat Thomas het meisje in het labotratorium heeft omgebracht en het lichaam door zijn uitgehonderde ratten heeft laten wegwerken. Thomas zelf heeft aangegeven dat zoiets mogelijk is: Maar als ze echt gek zijn van dorst en honger vind je op z'n hoogst nog een trouwring terug. (56) en er zijn verschillende aanwijzingen die het vermoeden in deze richting laten gaan: 12. (57): T. verzorgt sinds de onweersnacht zelf de ratten 13. (57): Alex versliep zich en was er die morgen niet het eerst 14. (59): De ratten leken verzadigd, zonder sporen van kannibalisme. Het lijkt wat toevallig en onvoldoende gemotiveerd dat Thomas na de onweersnacht de verzorging van de ‘kannibalen’ van de dierenverzorger overneemt. Zonder veel aanleiding: de wel vaker mopperende Alex uit zijn onvrede over de hongerproeven, biedt Thomas aan zelf voor de ratten te zorgen. Even later memoreert hij wel de ontsteltenis die bij Personeelszaken ontstond, toen Alex, buiten zijn taakomschrijving om, webben van spinnen tekende. (12) De belastende omstandigheid van 13 is niet gefundeerd, maar wordt (afgezien van een kleine aanduiding op blz. 163) door Thomas alleen tegenover Alex weersproken. Thomas probeert zijn assistent ervan te overtuigen, dat hij zich vergist en dat hij zich na de tweede onweersnacht verslapen heeft. Uit de beschrijving van de morgen na de eerste onweersnacht op blz. 11 weten we dat Thomas gelijk heeft. Die morgen waren de ratten wel verzadigd, zonder dat ze zich aan elkaar tegoed hadden gedaan. De twijfel aan Thomas' goede trouw wordt weer gevoed als de lezer merkt dat Thomas probeert deze verdachtmaking te ontkrachten door Alex voorzichtig over te halen tot een valse verklaring. Hij suggereert | |||||||||||||||
[pagina 59]
| |||||||||||||||
dat er toen wél sporen van kannibalisme waren: ‘En zei je niet tegen hem wat je toen aan mij verteld hebt?’ Leonie vindt de oplossing: weekhartige werksters hebben de knaagdieren in het geheim versnaperingen verstrekt (69), ondanks Thomas' voorkennis van de natuurlijke verzorgingsdrang van de dames, die hem zelfs noopte de rattenzaal altijd af te sluiten. Hij moet dat die ene keer verzuimd hebben, zodat de dames vrije doortocht hadden, zoals ook Lambert bij de ontknoping een toevallig niet in het slot gevallen deur vindt. In wezen een zonde tegen de ‘tien geboden’ van de detective, waarin voorgeschreven wordt dat oplossingen niet van zulke toevalligheden mogen afhangen. In de intrige van KRG is een belangrijke plaats ingeruimd voor de veronderstelling dat Thomas Jenny aan de ratten heeft voorgelegd. 't Hart heeft hier ook knap naar toegewerkt: op blz. 17 vinden we al een rat die Lambert in de vinger bijt. Het is jammer dat 't Hart in dit onderdeel verteltechnisch een verstrekkende slordigheid begaat. Eerder is het ons duidelijk geworden dat de spanning in KRG vooral zit in de twijfel omtrent Thomas' al of niet schuldig zijn, als gevolg waarvan de auteur behoedzaamheid dient te betrachten in het weergeven van de gedachten van de hoofdpersoon. Op blz. 58 vinden we dan de volgende passage (Lamberts veronderstelling heeft betrekking op het consumptiegedrag van de knagers): Aan Lambert dacht ik, en aan de mogelijkheid dat hij zou veronderstellen... nee, dat leek me absurd, dat zou toch al te belachelijk zijn,... Thomas wijst hier in een betrouwbare gedachte het idee als absurd van de hand. De lezer kan niet meer twijfelen. Hij weet met zekerheid dat Thomas, wat hij ook gedaan heeft, Jenny niet aan de ratten heeft geoffreerd. En daarmee verliezen de met kracht gebrachte en gevarieerd uitgesponnen beschuldiging en het hele onderzoek van Leonie om na te gaan hoeveel een vier dagen hongerende rat eet (72, 83 en de proef op 129) hun spanningskracht.
Loridanshofje aan de Oude Varkenmarkt, vergelijk pagina 92 en 107.
Lambert gaat tot arrestatie over als hij in de oude man die tegenover het laboratorium woont, de kroongetuige vindt: 15. (61): getuige: T. ging met een vrouw het lab. binnen en vertrok alleen. Thomas had deze getuigenverklaring met hetzelfde gemak kunnen weerleggen als waarmee hij het bloed op zijn kleding verklaarde, maar hij heeft nu een spreekverbod van 't Hart gekregen. Leonie bezoekt de oude man, maar weet niet veel meer informatie uit hem te krijgen dan een nadrukkelijk vermelde lengteaanduiding: de vrouw was groot, groter dan Thomas (De lezer heeft op blz. 7 kunnen vernemen over Jenny: ‘Het leek wel of ze groter was dan ik’). De verklaring dat Thomas in een auto is gestapt reserveert de getuige voor de rechtszaal. Anders had Leonie geweten dat het Thomas niet was, omdat hij niet kan chauffeuren. Ook de lezer had die conclusie voortijdig kunnen trekken, want hij wordt op blz. 121 geïnformeerd over Thomas' onvermogen auto's te besturen. Minstens zo belastend als de verklaring van de kroongetuige is 16. (124): Jenny's kleding in het lab. gevonden Het valt Leonie onmiddellijk op dat de kleding oud en versleten is. Zij veronderstelt dat Jenny de lompen met opzet heeft aangetrokken om iets van geringe waarde achter te kunnen laten en beweert ook dat Thomas heel wat betere plaatsen om iets te verstoppen zou weten dan de stortbak van de w.c. Ze brengt Lambert zelfs in verlegenheid door er op te wijzen dat de fraaie, nieuwe laarsjes ontbreken. Een alterntaief voor het laten verdwijnen van Jenny meent Lambert gevonden te hebben in het bevriezen en delen van het lichaam. 17. ( 62): In T's boekenkast stond Gesponnen Suiker van Wolkers 18. (164): De zure-zultmethode De hoogleraar van Thomas geeft een plastische beschrijving van de mogelijke verwerkingswijze van het lichaam, maar verklaart ten slotte toch dat hij zijn medewerker niet tot het ten laste gelegde in staat acht. Een laatste categorie bezwarende feiten vinden we in de alleen bij Leonie bekende ontdekkingen: 19. (134): het filmpje Moord in het laboratorium is ontstoft 20. (136): In Grzimek staan streepjes bij de zeekoeien 21. (137): In de pot met zeekoeien zit een lijk. Het uit de studententijd daterende filmpje van Thomas (van 't Hart! Een jaargenote, die zelf voor lijk speelde, claimt in VN 28.7.'84 de rechten!) heeft de moordenaar op een idee gebracht. Thomas heeft het filmpje aan Jenny vertoond, maar dat gegeven komt op blz. 200 wat onvoorbereid uit de lucht vallen. De verbergingswijze is origineel, minstens zo uniek simpel als het ergens in KRG gememoreerde verstoppen van een lijk als vogelverschrikker (Patricia Highsmith). En dat de overeenkomsten tussen mens en zeekoe verwarrend kunnen werken bewijzen de verhalen van zeevaarders van weleer, die doejongs ook voor vrouwen aanzagen (vlg. sirene, zeemeermin), hoewel hun blik mogelijk wat beneveld was door het lange verblijf op zee en de ontwenning aan de vertrouwde contouren van moeder de vrouw. Leonie gaat ter kerke om onder een preek na te kunnen denken.
Terloops wordt vermeld dat de bedienaar van het Woord ‘murmelt’ over Gen. 27 vers 22. We vinden daar de geschiedenis van Jacob, die zich met het vel van geitebokjes over de handen laat betasten door zijn blinde vader Izaäk( en zo Ezau de vaderlijke zegen weet te ontstelen. En daarmee zal 't Hart dan wel bedoelen dat ook Leonie in haar ‘blindheid’ de een (in de pot) voor de ander houdt of dat Jenny met haar opschik Leonie oneerlijke concurrentie aandoet tegenover de ‘blinde’ Thomas. 22. (151): Thomas beschuldigd van diefstal drugs Een nieuw element, waarmee de oplossing ingeluid wordt. Meermalen is er al melding van gemaakt dat Jenny aan de drugs was (26, 92) en Arianne heeft al een paar keer gesuggereerd dat Jenny Thomas ergens voor gebruikte: ..., wat had jouw man voor bijzonders dat het voor haar de | |||||||||||||||
[pagina 60]
| |||||||||||||||
moeite waard maakte om ruim een week lang te huichelen? (100) Leonie heeft inmiddels ontdekt dat Jenny niet, zoals ze Thomas had wijsgemaakt, op 30 juli naar het Vrouwenhuis is geweest en het weekend daarop ook niet naar een familiereünie. Toen moet ze de eerste lading drugs hebben ontvreemd (of verkocht) en hoewel ze met Thomas' sleutel de hoofdingang moet hebben genomen, is ze blijkbaar niet gesignaleerd door de kroongetuige. Na de abrupte verklaring van Thomas dat hij Jenny uit het laboratorium zag komen (185) en de ontdekking dat niet Jenny de zeekoeien gezelschap houdt (194) vallen de laatste stukjes van de puzzel op hun plaats. Het wordt Leonie duidelijk waarom Jenny uit Thomas' portemonnee betaalde, waarom de lange nagels geknipt waren, de laarsjes niet in de stortbak zaten en hoe de door de oude vrouw gesignaleerde sneeuw te verklaren is. Wat ze al op blz. 80 in een brief aan Thomas voorspelde: ‘Die is natuurlijk met haar advocaat naar Zuid-Amerika gegaan, dat is zo duidelijk als wat.’ blijkt bewaarheid te zijn. Bij het volvoeren van het misdadig plan verricht het duo Robert-Jenny enkele opmerkelijke, maar niet erg overtuigende verkleedpartijen. Robert gaat om 3.30 uur in de nacht vermomd als Thomas het laboratorium binnen met zijn vrouw (‘hij had net zo'n jack aangedaan als ik altijd draag, expres, denk ik, om op mij te lijken.’ (185)). Jenny voegt zich bij hen, waarschijnlijk door een zij-ingang binnengelaten, want ze wordt niet door de kroongetuige gesignaleerd. Na de moord trekt ze de kleding van Roberts vrouw aan en verlaat via een brandtrap het laboratorium, door niemand behalve Thomas waargenomen.
Groot Sionshofje, Sionssteeg, vergelijk pagina 92 en 107.
De noodzaak om zich als Thomas te kleden is alleen aanwezig als Robert kon aannemen dat hij werd waargenomen. Maar het is midden in de nacht en er zijn geen aanwijzingen in de tekst dat hij weet heeft van het observerende gedrag van de oude man. 't Hart had die wel gemakkelijk kunnen aanbrengen door bij de excursie met Jenny naar het laboratorium (67) terloops te wijzen op een altijd waakzame oude heer. Een niet zo erg overtuigende actie van Robert om Thomas te beschuldigen. (Speculatief kan men zich afvragen of hij niet een perfectere misdaad had gepleegd als hij zijn vrouw met enige knaagvrije sieraden van Jenny bij de ratten had gelegd.) En waarom is het nodig om Jenny verkleed het laboratorium te laten uitgaan? Blz. 188 licht toe: ‘Om er anders uit te zien. Om te zorgen dat haar signalement niet meer klopte.’ Ze gaat echter via de brandtrap en het is midden in de nacht. Hoogstens is de kleding van belang om de buurvrouw van Robert te misleiden, maar de oude vrouw is dement, komt uit bed omdat ze een engel verwacht, ziet sneeuw in een zomernacht: over haar verklaringen hadden ze zich niet ongerust hoeven te maken. Na blz. 194 neemt KRG een verrassende wending. Niet de veronderstelde misdaad is gepleegd, maar wel een soortgelijke: er verblijft tenslotte een dame in het conserverende water. Daarna neemt de spanning snel af. We weten dat Robert zijn huisje verkocht heeft en van plan is met zijn vrouw naar Zuid-Amerika te emigreren. Na Thomas' mededeling op blz. 185 dat Robert met Jenny is weggereden, eventueel op blz. 194: de vrouw bij de zeekoeien is Jenny niet, is er voor de lezer die het denkvermogen niet helemaal heeft uitgeschakeld maar één conclusie mogelijk. Als puzzel moet KRG het hier afleggen tegen de klassieke detective, waar bijvoorbeeld Queen een denkpauze inlast om de lezer met alle gegevens in handen meestal tevergeefs naar de oplossing te laten zoeken, of waar Christie met raffinement de lezer tot het laatst op het verkeerde paard laat wedden. | |||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||
Het is ook een oerwet van de detective om de oplossing zo ver mogelijk naar achteren te plaatsen. Ooit lukte het iemand (Queen: The French Powder Mystery) om de lezer tot het slot in spanning te houden door de identiteit van de dader verrassend te onthullen in de laatste woorden van de laatste zin. De reconstructie die vaak volgt na het aanwijzen van de dader is ook zo beknopt mogelijk. Maar na 185 (eventueel 194) gaat KRG nog door tot blz. 212. Die ruimte had 't Hart natuurlijk ook nodig om de draadjes van het huwelijksthema nog af te hechten, maar voor het afronden van het misdaadgegeven neemt hij toch veel overbodige ruimte. Na de identificatie door de oude buurvrouw - zonder spanning, want in haar functie als buurvrouw is het duidelijk wie ze zal identificeren - volgt een uitvoerige reconstructie die alleen bedoeld lijkt om Lambert te overtuigen. De lezer weet immers al lang hoe het zat met Jenny's sjaaltje en mutsje en waarom het in augustus leek te sneeuwen. | |||||||||||||||
5.De flaptekst deelt mee dat KRG een roman over liefde en (kinderloos) huwelijk beoogt te zijn en ‘pas in de tweede plaats handelt over iemand die van moord beschuldigd wordt.’ Na het pleidooi van 't Hart voor het verrijken van de roman met de spanning verwekkende elementen van de detective hadden we zulks ook verwacht. Maar het is de vraag of 't Hart wel de juiste ingrediënten heeft gebruikt en of de flaptekst wel een correct oordeel velt. Een snelle score van de handelingsmomenten leert ons dat driekwart van de ruimte in de roman ingenomen wordt door actie die volledig betrekking heeft op het misdaadgebeuren. In deel 1 staat de verdwijning van Jenny en de argwaan van Lambert centraal. In de briefwisseling komt de liefde en het huwelijk ter verklaring van Thomas' handelen wat meer aan bod. Het dagboek van Leonie bevat aantekeningen over het kinderloze huwelijk, maar de doorgaande lijn is de tegen Thomas ingebrachte beschuldiging en Leonies speurtocht. Deel 4 is geheel aan het proces gewijd en het slotdeel vooral aan de oplossing van de misdaad. Het is de misdaad die de lezer in spanning houdt, niet het huwelijk, want daar is nauwelijks ontwikkeling in te bespeuren. KRG leest men als een detectiveroman, die betrekking heeft op een hoofdpersoon met huwelijksproblemen en niet als een roman over een man met huwelijksperikelen in wiens leven iets gewelddadigs gebeurt. Daarin ligt het verschil met het werk van Patricia Highsmith. Op het eerste gezicht bijvoorbeeld lijkt KRG zich aardig te spiegelen in Highsmiths The Cry of the Owl en niet alleen op grond van het feit dat er liefdesparen optreden met identieke namen: Robert en Jenny. In The Cry of the Owl ontvlucht de hoofdpersoon Robert de huwelijksproblematiek met zijn vrouw Nickie. Hij leert kijkend door een ruit Jenny kennen, zoals Thomas - huwelijksproblemen met Leonie - kijkend in een spiegelende ruit de bibliothecaresse Jenny leert kennen. De driehoek van Highsmith: twee mannen - één vrouw (met Nickie op de achtergrond) is in KRG omgebogen tot een driehoek met twee vrouwen - één man (met Robert op de achtergrond). De jaloezie en de haat gaan in The Cry of the Owl uit van Greg naar Robert, in KRG van Leonie naar Jenny. Greg verdwijnt na een handgemeen, om de verdenking van moord op Robert te laden, zoals Jenny na de ruzie verdwijnt, om Thomas aan beschuldiging van moord bloot te stellen. Geen toevallige overeenkomst lijkt me, maar het grote verschil ligt in de uitwerking van het thema. Highsmith laat geen onduidelijkheid bestaan omtrent Robers onschuld. De lezer weet dan ook in het begin al dat Greg niet vermooord is, maar zich verborgen houdt. Er is ruimte voor de innerlijke ontwikkeling van Robert: welke invloed heeft het demonisch gedrag van zijn ex-vrouw op hem, hoe stelt hij zich op tegenover de nederige liefde van Jenny, tegenover de hem meedogenloos achtervolgende Greg, enz.? Doordat 't Hart een andere spanningsopbouw heeft verkozen blijft het puzzelelement overheersen. In het voorafgaande is KRG een aantal keren geplaatst naast de klassieke detectiveroman en dat is gerechtvaardigd, omdat KRG veel elementen geleend heeft van de ouderwetse deductieroman en daar soms meer op lijkt dan op een misdaadroman à la Highsmith. In The Cry of the Owl ontbreekt de puzzel ‘wie is de dader?’, er zijn geen andere verdachten, er is geen amateurdetective, enz. KRG heeft zelfs zoveel gemeen met de klassieke detective dat daaruit misschien ook begrepen kan worden waarom de kritiek een gebrekkige karaktertekening signaleerde. In de detectiveroman vinden we een vaak bewust nagestreefde rudimentaire karaktertekening, omdat te veel psychologie de aandacht van het raadsel zou afleiden. De personen zijn marionetten (vgl. Dresden: Marionettenspel met de Dood) en wat is bijvoorbeeld Jenny anders? Is het in KRG aannemelijk gemaakt dat de dartele bibliothecaresse verwordt tot de kille assistent van een moordenaar, hem het gruwelijke idee voor de verberging van het lijk levert?
Pieterskerkchoorsteeg: platenzaak van Nic de Tombe, vergelijk pagina 175.
KRG een detectiveroman: dat is merkwaardig, om met de Schaduw te spreken zelfs hoogst merkwaardig, want de detectiveroman boezemde 't Hart immers zo'n afkeer in (zie zijn uitspraken in het begin van dit artikel geciteerd). In De Som van Misverstanden verklaart hij ook wat er aan de detectiveroman ontbreekt: Die detectiveromans ontkenden nu precies datgene in je waar het om ging al was dat ‘het’ dan niet zo gemakkelijk onder woorden te brengen. Ze vergrootten het raadsel niet, ze verkleinden het, ze deden alsof alles oplosbaar was. (16) En in Het eeuwige Moment zegt hij: In de meeste gewone romans waarin het onderwerp moord wordt behandeld, weten wij vanaf het begin wie het deed. Het puzzelelement hoort, vind ik, ook eigenlijk niet thuis in de literatuur. (179) Men kan zich afvragen waarom 't Hart dan niet een ‘gewone roman’ zonder puzzel, of een psychologische misdaadroman | |||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||
in de traditie van Highsmith heeft geschreven. Het antwoord zou kunnen zijn: omdat hij Aksel Sandemose leerde kennen. Bij de Skandinavische auteur valt waar te nemen, hoe de literaire roman met een misdaadgegeven wél plaats kan bieden aan het puzzelelement, zonder dat ‘het raadsel verkleind wordt’. In een bespreking van Sandemoses Wat voorbij is is een Droom (VN, 17.11.'79) komt 't Hart dan ook tot de volgende overweging: Nu de detective-roman de ‘puzzelmoord’ steeds vaker opoffert (denk aan de romans van Patricia Highsmith) kan er in de literaire roman misschien weer een plaats voor komen. Wat voorbij is is een droom kan dan een goed voorbeeld zijn. Wat voorbij is is een Droom is een psychologische roman met grote diepgang. John Torson gaat na dertig jaar terug naar zijn vaderland, op zoek naar het verleden. Hij leest in de krant dat zijn broer, die hij ook in dertig jaar niet gesproken heeft, van moord wordt beschuldigd en gaat op onderzoek uit. Na 380 blz. spanning blijft de lezer onthutst achter (en als hij de roman uitsluitend als detectiveroman las: teleurgesteld): wie was nu de moordenaar? Was het misschien Torson zelf? De lezer kan slechts gissen naar een oplossing; het raadsel wordt niet verkleind, maar vergroot. We stemmen in met 't Hart: zo aangewend kan het misdaadelement, in het bijzonder het puzzelelement, de roman verrijken. 't Hart heeft een aanloop in deze richting genomen, maar zijn eerste proeve nog niet succesvol kunnen afsluiten. In KRG krijgen we te veel de oplossing van de detectiveroman aangeboden, ‘het raadsel wordt verkleind’. Vergeleken met Sandemose is 't Harts poging om aan het slot nog snel iets van het raadsel te redden, door te suggereren dat Thomas' kerfstok toch niet helemaal inkepingsvrij is, zelfs wat onbeholpen. | |||||||||||||||
Verantwoording- Mijn collega Johannes Hoogeboom las een werkversie van dit artikel en voorzag mij van enige suggesties. lk wil hem ook op deze plaats bedanken. | |||||||||||||||
Literatuur
|
|