| |
| |
| |
‘In een goede thriller moet bloed vloeien’
Peter Swart in gesprek met Jef Geeraerts
Hoe ziet de dagindeling van Jef Geeraerts eruit? Is hij altijd met schrijven bezig?
Ik ben heel chaotisch, de discipline moet ik met moeite opleggen, zie je. Ik doe eigenlijk andere dingen dan schrijven veel liever: reizen en uitgaan, met vrienden praten, in de tuin werken, metselen, autorijden, al wat je wilt: het zijn allemaal excuses om niet te hoeven schrijven. Maar ik ben opgevoed door de Jezuïeten, ze hebben mij tien jaar onder handen genomen, en een, ja kadaverdiscipline bijgebracht die ik nooit meer zal afleren. Maar, eh, hoe schrijf je? Zo weinig mogelijk, maar genoeg! Ik schrijf eigenlijk alleen maar in de maanden mei en juni met de Jezuïetendiscipline, dus van 's morgens tot 's middags en dan in de namiddag weer een paar uur. Ik begin elke morgen opnieuw met wat ik de vorige dag geschreven heb, en dan schrijf ik verder; ik werk altijd met zo'n soort overlapsysteem. Op die manier schrijf ik per dag zo'n twee-drie-vier bladzijden.
Hebt u alvorens te gaan schrijven de plot in uw hoofd?
De plot heb ik in mijn hoofd, ja, als ik dat niet zou weten dan moest ik liever niet beginnen te schrijven. Als ik aan het schrijven ben, bijvoorbeeld in Sardinië, waar ik werk in een grote witte kamer met uitzicht op zee, dan hang ik op één van de muren met punaises vellen papier. Bijvoorbeeld: Hoofdstuk 1: Vincke komt uit de auto, bekijkt het lijk en gaat naar huis. In hoofdstuk 2 gebeurt dan weer wat anders. Als ik dan tot hoofdstuk 10 gevorderd ben, en ik moet iets schrijven wat misschien betrekking heeft op iets wat vroeger gebeurd is, dan moet ik niet in het manuscript hoeven te zoeken, want dat weet ik dan al lang niet meer zo duidelijk, dan kijk ik even naar de vellen papier aan de hand. Dat wél, maar geen fiches, en helemaal geen systeemkaarten, daar ben ik veel te chaotisch voor. Mijn research staat op vellen papier. Ik put graag mijn onderwerpen helemaal uit, zodat ik verplicht ben voor het volgende boek een heel ander onderwerp te zoeken.
Hoe gaat u te werk bij het modelleren van uw personages? Vertonen ze wel eens overeenkomsten met mensen die u kent?
In mijn boek De Coltmoorden heb ik kapitein Velge in het begin opgevoerd, daar had ik wel iemand bij voor ogen. Een officier van de Rijkswacht die zo was, zie je, die ik tamelijk goed had leren kennen tijdens het proces Jespers. Toen was hij nog luitenant, nu is hij majoor. Hij heeft zichzelf in het boek herkend en is er trots op. Bij de vorige boeken - die waarin Vincke en Verstuyft niet voorkomen - waren de karakters niet zo belangrijk. De plot, de verhoortechnieken, de manier waarop de misdaden worden opgelost, die zaken waren van groter belang dan psychologische karaktertekeningen van personages. Het zijn per slot geen psychologische romans, het zijn politieromans, dus als je te veel waarde hecht aan bepaalde trekjes van personages, dan vertraag je het ritme van het boek. Het moeten natuurlijk ook weer geen robotten, geen mechanieken of karikaturen worden. Maar met Vincke en Verstuyft ga ik daar toch iets aan doen; die karakters gaan evolueren, elk jaar schuiven ze een jaar op, veranderen ze, het zijn mensen van vlees en bloed. Misschien zal Verstuyft wel eens écht verliefd worden op een vrouw, mogelijk begaat hij eens een stommiteit.
Jef Geeraerts.
Waar haalt u de namen van de personages vandaan?
Ik haal ze uit het telefoonboek; namen moeten recht uit het dagelijks leven komen. Als ik bijvoorbeeld een Amerikaan nodig heb, dan kijk ik in de Newsweek - daar ben ik op geabonneerd. Als ik een naam samenstel is dat heel belangrijk voor mij. Als Hugo Claus een naam op een personage plakt, dan is dat altijd heel goed getroffen. Seynave uit Het Verdriet van België bijvoorbeeld, dat is een náám! Maar zoals andere collega's van mij die ik hier niet met name zal noemen te werk gaan... mensen krijgen altijd maar weer namen die niet bestaan: Zomerveld, Axel Zuiderkruis of iets dergelijks...
Beschrijft u de gebeurtenissen die zich in het boek afspelen in de volgorde waarin ze zich voordoen?
Ik volg altijd de chronologie. Ik heb het één keer niet gedaan, één hoofdstuk niet in Sardinië geschreven omdat ik dacht: dat zal ik maar hier schrijven, maar toen heb ik een zwáre fout gemaakt. Ik heb iemand iets laten zeggen waar hij nog niets van kon weten, maar daarvan ik natuurlijk wel op de hoogte was omdat ik het al bedacht had. Het was een fout die mij al niet meer opviel, maar iemand van de politie die het manuscript nalas - het was De Zaak Alzheimer - had er héél discreet bijgeschreven: ‘Dit is een vooruitwijzing...’ Dus ik zal nooit meer van de chronologie afwijken.
Hoeveel versies schrijft u van ieder boek? En met de pen of op de schrijfmachine?
Soms drie, soms vier, soms zelfs méér. Moeilijke passages
| |
| |
worden vaak meermalen herschreven, met een pen. Als het klaar is ga ik typen op die kleine rotmachine, die Remington, en als ik dat gedaan heb - er zijn dan weer veranderingen aangebracht - en alles af is, dan typ ik 't nog een keer op een elektrische machine; zo'n IBM meteen bolletje. Je moet in dit verband ook niet vergeten, dat ik als een zuiver literair schrijver, voor wie de stijl héél belangrijk was, begonnen ben. Stijl blijft belangrijk. Het gaat soms om een komma, een punt of een voegwoord; het is petieterig werk, dat bijvijlen en bijschaven; het zijn kleine details die veranderen. Maar alles moet kloppen, althans zoveel mogelijk.
Bent u afhankelijk van inspiratie?
Ik geloof niet in inspiratie. Zoals gezegd, de plot staat van tevoren vast, en bij het invullen daarvan permitteer ik mij vrijheden in de orde van grootte van het veranderen van het weertype of het kiezen voor een ander interieur. Details dus. De draad van het verhaal, de plot, moet gevolgd worden, anders krijgt men wat ik noem ‘waterloten’.
Welke passages schrijft u het gemakkelijkst; waar hebt u het meeste plezier in tijdens het schrijven?
Dat zijn de dialogen. De eerste gulp gaat snel. Dialogen lees ik altijd hardop, omdat een dialoog zo gauw gekunsteld wordt. De spreektaal binnen de dialogen moet zo nauw mogelijk aan de werkelijkheid raken.
Werkt u tegelijkertijd aan verschillende boeken?
Nee, nooit. Ik werk altijd maar aan één boek tegelijk. Als je iets goed wilt doen kan je er niets naast hebben; moet je je concentreren op dat ene ding.
Leest u ook in de periodes waarin u aan het schrijven bent?
Jawel, maar dan lees ik literatuur; geen thrillers, dat zou storend kunnen werken, interfereren. Mijn vrouw leest op Sardinië vrijwel permanent. Ze heeft dan twee grote kartonnen dozen vol boeken, en daar pik er zo af en toe eens eentje uit. Zuid-Amerikanen, Japanners, Fransen. Ik vraag mijn vrouw wat de moeite waard is en lees dat.
Welke thriller-auteurs leest u graag?
Forsyth, The day of the Jackal is prachtig. The Fourth Protocol is ook goed, hoewel er onduidelijkheden in geslopen zijn. Trevanian lees ik graag, Ira levin. Tomas Ross lees ik ook zeer graag. En dan de oude meesters: Dashiel Hammett en Raymond Chandler.
Uw thrillers worden gekenmerkt door de enorme berg feitenmateriaal die erin verwerkt is, kunt u iets vertellen over de manier waarop u te werk gaat bij de research?
Ik kan pas gaan schrijven als alle research gedaan is. Dat betekent niet dat ik daar dag in dag uit mee bezig ben, maar om je een indruk te geven hoe ik dat aanpak: ik ben bijvoorbeeld naar New York geweest om autopsieën te kunnen meemaken, dat zijn secties op lijken. Hier kon dat zogenaamd niet - het kan natuurlijk best, maar ze willen het niet.
Velge en Boel gingen dichter bij de autopsietafel staan, gevolgd door Thibau en Van Wesemael. Dr. Noré wachtte totdat ze dichtbij genoeg waren en bracht met zichtbaar genoegen een snelle incisie van oor tot oor in de schedelhuid. Met ontleedmes en vingers stroopte hij de huid af en trok ze naar voren over het gezicht van Hélène Leblanc. De gladde witte schedel lag voor drie vierden bloot. Het achterste stukje huid trok hij over de nek. Net een eivormig kinderhoofdje, dacht Velge. Dr. Noré keek zijn publiek aan en zei: ‘Bij het omklappen van de galea aponeurotica ziet men frontaal links een discrete ecchymose. Een tweede ecchymose is aanwezig rond de inschotopening in de linker slaap en de slaapspier. In het linker slaapbeen ziet men de inschotkrater. De rechter temporale spier is zwaar ecchymotisch. Aanwezigheid van een brede uitschotkrater zowel in de rechter slaapspier als in het slaapbeen. Waarna wij overgaan tot het openzagen van de schedel.’
Fragment uit De Coltmoorden.
Ik ben bij de FBI geweest in Washington om allerlei gesofisticeerde technieken te bekijken: codes, afluisterapparatuur, wapens. Bovendien moest er in Kodiak .58 iemand bij de FBI naar binnen gaan; ik was toch in Washington, ik heb er een vollédige dag doorgebracht en mijn ogen goed opengetrokken. En dan, ik hoef niet alles op te zoeken! Je moet niet vergeten dat ik zeven jaar in het vroegere Kongo verbleven heb, en dat ik daar ook Officier van Justitie ben geweest. Dat is daar eigenlijk iets anders dan bijvoorbeeld in Nederland; in de administratie had ik rechterlijke bevoegdheden, moest ik als er misdaden gepleegd waren onderzoek doen. Ik werkte als een soort rechercheur, zie je, net zolang zoeken tot ik de dader vond. Dat duurde in de regel niet zolang; de dader van de moord werd bijvoorbeeld meestal binnen vierentwintig uur gevat. De politietechnieken zijn daar wel heel anders, je hebt daar nooit iets met vingerafdrukken te maken. Nee, wat ik daar vooral aan heb overgehouden is de techniek van het verhoor; die heb ik daar ontwikkeld. Je moet ze verhoren, hè, je moet ze vragen: hoe heb je het gedaan, waaróm heb je het gedaan? Dat heeft me veel tijd bespaard bij het schrijven aan de Vincke en Verstuyft-boeken. Waar ik me in moet verdiepen, dat zijn de nieuwe onderzoekstechnieken, de elementaire dingen over het politiewerk die ken ik, zie je. Maar ik ben nu alweer zo'n vijfentwintig jaar weg uit de Kongo, en er zijn ondertussen nieuwe technieken ontwikkeld. Er is nu bijvoorbeeld een genetische ‘fingerprint’ met DNA; je hebt maar een stukje weefsel nodig, sperma, haar, bloed, speeksel, alle lichaamsvochten worden gebruikt. De gegevens die men op deze wijze verkrijgt leveren een heel spectrum op, dat zo perfect juist is, dat de kans op vergissing één op tweehonderdmiljoen is, dus dat is niet zo'n heel gróte kans... Die verfijnde onderzoekstechnieken zijn trouwens gevaarlijk voor
misdadigers, vroeger had je alleen bloedonderzoek, en nu kan je bij wijze van spreke op duizend verschillende manieren iemands identiteit vaststellen. Oppervlakkig gezien weet ik na mijn voorbereiding een heleboel, meer dan de gemiddelde Belg of Nederlander, maar de kennis van een specialist reikt natuurlijk verder. Zo ken ik bijvoorbeeld een diamantair die louter gespecialiseerd is in gekleurde diamant. Als ik dan iets moet weten over de gekleurde diamant dan bel ik 'm op en zeg: ‘Eddy, hoe zit dat nou precies in elkaar?’ Een grootoom van mij was ooit president van de diamantclub, toen ik een jaar of twintig was heb ik veel met hem gepraat. Om zeker te stellen dat alles klopt, laat ik het typoscript als het klaar is lezen door mensen bij wie ik research gedaan heb. Diamant is gelezen door drie diamantairs.
Hoe waarheidsgetrouw is het beeld van de Vlaamse samenleving zoals u dat in uw thrillers schetst?
Ik denk tamelijk waarheidsgetrouw. Antwerpen wordt in mijn werk geloofwaardig beschreven; ik ben Antwerpenaar, ik ken de geest die er leeft in zo'n stad, de manier waarop de politie werkt. Ik gebruik ook het dialect, hoewel het geheel leesbaar moet blijven; ik laat het aan de Nederlandse correctrice bij Manteau lezen en als die dan zegt dat een bepaalde passage écht niet kan, dan vereenvoudig ik het wel, ik ben daar niet te fanatiek in. Maar wat belangrijker is dan de stadssituaties en de emplacementen, dat is de geest die heerst in de hoge politiek in België. Ik heb daaronder enkele kennissen, ministersen zo. Als ik op een Ministerie kom en met hen praat dan probeer ik hen uit te horen. Ik zit daar dan met al mijn antennes uit, en wat ik waarneem is ongeveer zoals het in mijn boeken beschreven wordt.
Er viel een stilte. Er werd vervolgens discreet op de horloges gekeken. Premier Levy, die dankzij een jarenlange gewoonte uitstekend de stemming van een vergadering kon peilen, voelde dat de ‘ballon langzaam leegliep’ en hij wist dat daar niet veel aan te doen is.
‘Heren, ik stel voor een pousse-café te gebruiken beneden in het Boudoir de la Duchesse,’ zei hij met een luide vergaderstem, ‘waarbij we à bâtons rompus nog bepaalde details kunnen regelen die we eventueel over het hoofd hebben gezien.’ De heren stonden op, strekten hun rug die stijf was geworden van de ongemakkelijke stoelen en bewogen zich langzaam, oudachtig in de richting van de deur.
Fragment uit Drugs.
| |
| |
De Belgische situatie kent u heel goed, ook al bent u niet altijd even tevreden met wat u ziet. U kunt zich bijvoorbeeld buitengewoon opwinden over het Fatsoen der Belgen...
Het fatsoen, ja, dat, maar stérker nog de voorzichtigheid, de mátheid. Denk aan de verkiezingscampagne van CVP/PVV, ze hebben er veel geld tegenaan gegooid en de mensen trappen er weer in, hoe doorzichtig het ook in elkaar stak. Ik noem dat geätrofieerd bewustzijn. De dingen die politici uithalen, dat wekt bij mij een bijna fysieke agressie op. Ik zou in staat zijn ze te vermoorden, zie je, ik zou in staat zijn dat te doen. Maar dat kan niet; de kans zou bestaan dat ik de gevangenis in zou moeten, dat zou niet goed zijn. Ik woon liever hier dan in de gevangenis. Dus laat ik het maar door anderen doen. In mijn volgende boek gaan er auto's de lucht in vliegen, gaan ze met bázooka's op die kogelvrije auto's van die ministers schieten. Toen ik in het vroegere Kongo verbleef heb ik behoorlijk wat macht kunnen uitoefenen. Dat kan hier niet, dus probeer ik het maar via mijn teksten. Een schrijver oefent Macht uit. Dat is de benijdenswaardige positie van de schrijver met de grote S, iets waar ik altijd om lach, maar kom, ik zal het nu maar eens serieus zeggen.
Geweld is een vitaal bestanddeel van uw thrillers. Heeft het toenemende geweld zijn weerslag op de misdaadliteratuur?
Ik weet het niet. De echte hard-boiled misdaadromans zullen altijd graag gelezen blijven. Maar verandert er werkelijk iets? Ik weet het niet. Ik zie wel een bepaalde ontwikkeling in de film: denk aan Rambo, dat zogenaamde bevrijden van Amerikanen die door Noord-Vietnamezen gemarteld worden - dat is een smerig uitvloeisel van het Reaganisme, de achtergrond is die van vuile politieke huichelarij. Ik ben er laatst in Parijs naar gaan kijken, ik moest die film zien om me er een beeld van te kunnen vormen, maar ik vond het niet om aan te zien. Geweld heeft altijd bestaan. Je moet niet vergeten dat we in de twintigste eeuw al tenminste twee grote oorlogen hebben gehad, waarin het geweld werd gekanaliseerd. Mensen schoten op mensen, mensen drukten op knoppen, lieten bommen vallen op steden. Er zijn miljoenen mensen om het leven gekomen. Nu is dat opeens allemaal voorbij. Al veertig jaar geen werkelijk grote oorlog meer. Dat houdt in dat er een enorme hoeveelheid geweld overblijft die op een andere manier moet worden geuit.
Waarom hebt u op een zeker moment gekozen voor het schrijven van misdaadliteratuur?
Veel werk van mij gaat over zaken die ik van mij af moest schrijven om mij weer beter te voelen; schrijven bij wijze van therapie is niet meer nodig omdat ik mij nu goed voel. Het leven is een stuk harmonieuzer geworden, ik woon nu in een huis, dat zie je! Verder heb ik altijd een soort jeugddroom gekoesterd ooit eens misdaadromans te schrijven, en ik dacht: dat ga ik doen. Maar ik had niet gedacht dat het zo moeilijk zou zijn! Ik hanteer bij het schrijven dezelfde kriteria als voor mijn literaire boeken: juistheid, stijl, opbouw. Ik zal zelf niet zeggen dat ze goed geschreven zijn, maar voor mij horen ze goed geschreven te zijn. Ik probeer als een boek af is het manuscript te lezen als een buitenstaander. Ik ben zeer zelf-kritisch. Ik zeg dan: laten we gaan kijken of hij het goed gedaan heeft. Mijn vrouw is ook zeer kritisch; als zij zegt dat het goed is dan mag ik gerust zijn. Als je maandenlang schrijft aan een boek, dan zijn er toch dingen die je niet meer opvallen, zie je, die je uit 't oog verliest, en dan hoor je opeens iemand zeggen: ‘Maar dat kan toch niet, op één blad staat dat woord drie keer!’ Ja, het is een moeilijke stiel, een moeilijk beroep...
Wat doet het u dat de kritiek de misdaadliteratuur over het algemeen niet erg serieus neemt?
In België wordt erop neergekeken, ja. Zo is De Zaak Alzheimer in een katholiek blad helemaal afgekraakt op grond van de politieke achtergronden. Ik heb in dat boek de CVP voorgesteld als een partij die mogelijk schoften zou kunnen bevatten, hè, en dat kunnen ze niet aanvaarden. Ik heb laatst een klein boekje geschreven getiteld Marcellus, literair, een boekje dat veel mensen heel mooi vinden. En dan schrijven ze in zo'n krant dat De Zaak Alzheimer veel te dik is, en dat de schrijver klein is in het grote, maar groot in het kleine. Het zijn dooddoeners. Ze zullen niet zeggen dat de plot goed is, nee hoor, het is onmogelijk, ongeloofwaardig, en het staat vol nonsens. Maar ze bewijzen mij niet waar dan de nonsens staat, of wat maakt dat het boek zo onmogelijk of ongeloofwaardig is. Ach, ik ben dit soort verhalen zo langzamerhand zo gewend dat ik me er niet al te druk meer over maak. In Nederland is de aandacht van de pers serieuzer, is de appreciatie sterker. Dat stak mij in het begin van mijn zogenaamde carrière, nu doet het me niet veel meer. Als iemand als Rinus Ferdinandusse schrijft dat een boek van mij goed in elkaar zit, dan mogen er tien anderen schrijven dat er niets van deugt.
Is het juist om misdaadliteratuur op een andere manier te beoordelen dan de gevestigde literatuur?
Nee!! Want, wat is literatuur?? Kun jij mij een definitie geven van wat literatuur is? Het predikaat ‘literatuur’ wordt meestal gegeven aan teksten die geschreven worden door mensen die héél serieus zijn, die in hun privéleven niet alleen de kunstenaar spelen, maar dat ook zijn, zodat ze in de gevestigde club van de literatoren komen. Het zijn allemaal degelijke mensen die het schrijven zeer ernstig nemen. Maar dat doe ik ook; ik neem het schrijven ook ernstig. Daarom zie ik niet in, waarom een goed geschreven thriller minder ‘literatuur’ zou zijn dan een slecht geschreven, krukkig opgebouwd zogenaamd literair boek. Ik kan met de hand op het hart hier beweren dat het schrijven van een thriller, als je dat goed en grondig wilt doen, even moeilijk en ernstig werk veronderstelt als wat wordt beschouwd als literair. Neem nu die Claude Simon, die nu de Nobelprijs heeft gekregen, dát is nu écht literatuur, maar je kunt het niet lezen, het is onleesbaar, het is onvertaalbaar ook. Thrillers schrijven is overigens ook een plezierige bezigheid, prettiger dan in mijn eigen ziel zitten snijden zoals ik vroeger deed. Als je aandachtig eerst mijn literaire werk leest en daarna mijn thrillers, dan vind je toch in beide genres alle elementen die mij belang inboezemen: het genieten van het leven, liefde, geweld en dood. In elke thriller komen lijken voor, daaraan ontkomt men niet. Een thriller schrijven over een verduisteringszaak is voor mij niet interessant; in een goede thriller moet bloed vloeien!
De man in de schaduw naderde. Net toen de ander zich vooroverboog om naar het sleutelgat te zoeken, was hij vlakbij en richtte het voorwerp dat hij zopas uit zijn jack had gehaald (en dat mat glansde in de straatverlichting) op het hoofd met de sigaar, dat zich abrupt omdraaide, hevige angst uitdrukte en iets uitstootte met een euhklank erin. Op dat ogenblik spoot een helwitte gloed uit het glanzende voorwerp tegelijk met een oorverdovende explosie, het hoofd kreeg een klap als van een voorhamer en het lichaam viel zonder een kik te geven als een blok tegen het hek, één arm ging in een stuiptrekking omhoog, waarna het lichaam gekromd bleef liggen. Kort na elkaar volgden nog vijf explosies die als kanonschoten door de nacht scheurden. De man in het zwart deed toen (rustig, accuraat, snel) het volgende: zijn wapen weer onder het jack steken, zich voorover buigen, nauwkeurig toekijken, knikken, naar de wagen lopen, waarvan de motor stationair draaide, instappen, het portier dichtslaan, achteruit rijden, zachtjes, heel zachtjes in de richting van de Eglantierlaan verdwijnen.
Fragment uit De Zaak Alzheimer
De mensen vragen erom, anders zijn ze niet tevreden. De mensen worden gefascineerd door de dood, de gewelddadige dood. Een moordenaar fascineert altijd de mensen om wat hij heeft durven doen. Elke mens die eerlijk met zichzelf is, zal moeten toegeven dat hij minstens tien keer in zijn leven de impuls heeft gehad te doden, ook al heeft hij het nooit gedaan. Dat kan ik in de misdaadliteratuur goed kwijt: mijn moordlust!
Kunt u van de pen leven?
Ja, Hugo Claus toch ook? Nee, niet zoveel meer mensen, nee. Mijn meeste collega's hebben een baan, en dan willen ze ook nog goed schrijven.! Je moet welhaast een supermens zijn met een tomeloze energie om dat te kunnen opbrengen. Acht uur werken en dan 's-avonds nog een paar uur schrijven! Na acht uur werken ben je uitgeput, moet je je ontspannen. Of je werkt slecht, of je schrijft slecht. Schrijven is een vak om full-time
| |
| |
mee bezig te zijn; zoals met alles wat je goed wilt doen: je kunt maar één ding tegelijk goed doen.
Naast mijn boeken doe ik ook journalistiek werk; ik schrijf stukken voor kranten als daar vraag naar is, om wat boter op mijn hoofd te kunnen smeren. Het is aangenaam, je naam blijft in de circulatie en je hand blijft schrijven... Acht maanden schrijven en vier maanden stilstaan zou niet goed zijn. Sijthoff gaat een bundel griezelverhalen uitgeven, ik heb er ééntje geschreven, dat soort dingen doe ik erbij.
Hebben de Nederlandse thrillerauteurs een voorsprong op de Belgische?
Ja, ze hebben een voorsprong. Ten eerste omdat ze met meer zijn en ten tweede omdat ze beter zijn. Ze hebben meer traditie ook. Er lopen in Nederland critici rond die een zekere autoriteit bezitten: indertijd Ab Visser, tegenwoordig Rinus Ferdinandusse.
Uw nieuwe boek, gaat dat Gangreen 5 heten, of wordt het lezerspubliek getrakteerd op een nieuwe Vincke en Verstuyft? Gangreen 5 zit in mijn hoofd, daar ga ik nog wat mee wachten. Dat droogt niet op. De titel is er zelfs al. Nee, niet De Straat van Genade, het is een andere titel, maar die ga ik niet zeggen. Voorlopig komt er eerst een vervolg op de Vincke en Verstuyft-serie, daar ben ik nu mee bezig. Vaste personages zoals Sjöwall en Wahlöä of Simeon hadden. Mijn volgende boek, dat zal ik schrijven als ik levend uit Australië terugkom, ik zal daar deelnemen aan de race om de Camel Trophy, in dat boek zullen de CCC (Strijdende Communistische Cellen) en de Bende van Nijvel een rol spelen. De theorie die ik daarin ga ontwikkelen - en die is er volgens mij niet ver naast - is, dat één en ander eigenlijk een machinatie van de CIA is. het begint in Fort Bragg, het opleidingscentrum van de DELTA-groep, die antiterreur doen, hè, in de hele wereld, zij gaan nu eens écht terreur zaaien. Want, tja, mensen doodschieten tijdens hun koopjes in de supermarket, ja, dat is terreur, maar het raakt niet het hart, the heart of the matter, zie je. Ze gaan een groep naar hier sturen, dus de CIA heeft gezegd dat er zogenaamd linkse mensen aan het werk moeten zijn, en die gaan nu eens politieke kopstukken van rechts doodschieten. Ik denk dat ik de Ministers van Justitie, van Defensie en van Binnenlandse Zaken ga laten ombrengen. Ik heb al een heel pak informatie liggen met wat er over de CCC geschreven is, niet zozeer krantenartikelen, maar meer beschouwende stukken. Jules Fijnaut, dat is een criminoloog die bij de Haagse Recherche heeft gewerkt en die nu Criminologie en Politiegeschiedenis geeft aan de Leuvense Universiteit, die heeft bijvoorbeeld goede analyses over de CCC gemaakt. Ook anderen hebben bekwame stukken geschreven. Ik
heb dat allemaal eens gelezen en erover nagedacht, en deze stukken vormen eigenlijk de aanleiding voor mijn nieuwe boek, waarvan ik de titel nog niet ken. Het zal beginnen met fragmenten die ik als ballonnetjes uit de lucht pak, ik leg die in een doos en pak ze te voorschijn als ik ze nodig heb. Het één heeft altijd iets met het ander te maken, omdat ik nooit een ballonnetje zal pakken dat er niets mee te maken heeft. En dan groeit het boek, de hele tijd zit het hier in mijn hoofd te draaien. Kleine elementen. Als er iets is waarvan ik denk, ja, dat ik daar niet aan gedacht heb, dan schrijf ik dat op. Ik heb op allerlei plaatsen in huis papier liggen, ook bij mijn bed, zodat ik elke ingeving onmiddellijk kan noteren. Alle documentatie vormt op een gegeven moment met een groot woord gezegd een dossier, maar dat is het niet, zie je, het zijn notities die kunnen dienen om het boek te maken.
Hebt u er bezwaar tegen deze informatie over dit nog niet verschenen boek straks terug te kunnen lezen; u hebt immers wel eens in interviews gezegd dat het eigenlijk niet goed is om te praten over nog ongepubliceerd werk...
Ja, dat is waar, maar... ik heb eigenlijk nog niets gezegd, hè, ik heb de plot toch niet verteld?
| |
Biografie
Jef Geeraerts (56) maakte naam als literair auteur. De meeste lezers zullen zijn naam in verband brengen met de Gangreen-boeken, waarvan deel 1 en 2 zich afspelen in het voormalig Belgisch Kongo, waar hij van 1954 tot 1960 assistent-gewestbeheerder was. In het derde Gangreen-boek verricht hij autobiografisch graafwerk, tot op het mogelijk tijdstip van zijn conceptie, terwijl Gangreen 4 de frustrerende jaren na zijn terugkeer uit de Kongo naar België tot onderwerp heeft. Geeraerts schreef ook verhalen, reisreportages, pamfletten, literaire brieven en een toneelstuk. In 1979 verschijnt zijn debuut in het genre van de misdaadliteratuur Kodiak .58, dat evenals het in 1980 verschenen De Coltmoorden geschraagd wordt door zeer grondige research, met uitlopers tot in de voetnoten. Geeraerts zet deze lijn voort met Diamant (1982) en Drugs (1983); lijvige thrillers met verschillende hoofdpersonen. In De Trap (1984), een politieroman, treden voor het eerst Commissaris Vincke en Inspecteur Verstuyft op. Dit duo keert terug in De Zaak Alzheimer (1985) en zal ook zijn opwachting maken in het dit jaar te verschijnen nieuwe boek van Geeraerts - de titel is nog onbekend. Het werk van Geeraerts wordt uitgegeven bij Manteau.
| |
Bibliofrafie
Ik ben maar een neger, roman (1962) |
Schroot, roman (1964) |
Zonder Clan, roman (1965) |
Het verhaal van Matsombo, roman (1966) |
De Troglodieten, verhalen (1966) |
De zeven boeken der Schepping, toneel (1967) |
Gangreen I (Black Venus), roman (1968) |
Indian Summer, verhalen (1969) |
10 brieven Rondom Liefde en Dood, brieven (1971) |
Gangreen II, roman (1972) |
Dood in Bourgondië, roman (1975) |
Gangreen III (In het Teken van de Hond), roman (1975) |
De Heilige Kruisvaart, pamfletten (1976) |
Gangreen IV, (Het Zevende Zegel), roman (1977) |
Kodiak .58, thriller (1979) |
De Coltmoorden, thriller (1980) |
Diamant, thriller (1982) |
Drugs, thriller (1983) |
De Trap, thriller (1984) |
De Zaak Alzheimer, thriller (1985) |
|
|