den dan Françoise Sagan - het gaat hier dan ook om een schrijver van geheel andere geaardheid en kaliber. Michaux, in 1899 geboren in België en later genaturaliseerd tot Fransman, heeft van jongs af aan in een haat-liefde relatie gestaan tot de hem omringende realiteit. Ook zijn eigen lichamelijke bestaan maakte daar deel van uit. Hij had het gevoel dat de ‘normale’ werkelijkheid hem scheidde van wat hij als het geheim van het bestaan vermoedde, maar hiervan tegelijkertijd ook een bepaalde code vormde. Zijn ruime fantasie spoorde hem ertoe aan de dingen steeds van een andere kant te bekijken dan gebruikelijk is, bepaalde waarden en patronen om te keren. Hij zocht zo naar een ‘elders’ dat niet zo ver van het gewone bestaan afligt, maar dat de acceptatie van allerlei conventies ter discussie stelt. Michaux creëerde het bijzonder vermakelijke personage Plume, dat op geheel spontane wijze tegen het bestaan aankijkt en allen om hem heen in grote verwarring brengt. Een ‘ingénu’ die goed te vergelijken is met Charlie Chaplin.
Michaux heeft het begrip ‘elders’ ook op een letterlijke manier opgevat: geïnteresseerd als hij was in andere zeden en gewoonten, maakte hij enkele verre reizen. De verschillen die hij tegenkwam waren echter van oppervlakkige aard, maakten hem moe door hun veelheid, maar betroffen zelden of nooit het wezen van het menselijk zijn. De manier van leven die hij bij de Aziatische volken ontmoette, sprak hem nog het meest aan omdat die mensen, evenals hij zelf, zich duidelijk bezig leken te houden met het zoeken naar de ‘essentie’.
Michaux kon zich wel heel wat vreemdere volken voorstellen dan hij tot dan toe had gezien, en zijn creatieve geest en taalgebruik hielpen hem bij het scheppen van landen als La Grande Garabagne, waarvan hij de bewoners met etnologische precisie beschrijft. Alles dient uiteraard nog steeds de retrospectie: Michaux zoekt naar middelen om zichzelf en onze eigen samenleving te observeren.
Ook de werking van het onderbewustzijn speelt natuurlijk een belangrijke rol bij hetgeen Michaux probeerde te ontdekken. Zijn grote interesse voor het creatieve aspect van associaties en beelden van ons onderbewustzijn maken hem nauw verwant met het surrealisme. Evenals de aanhangers van deze beweging sloeg Michaux hierin door, en maakte bewust gecreëerde kunst ondergeschikt aan die, welke in min of meer onbewuste toestand was ontstaan. Het strookte bovendien goed met zijn ontdekking van verdovende middelen, die steeds meer de drijfveer van zijn bestaan én van zijn artistieke prestaties gingen vormen. Zijn ervaringen tijdens de trips die hij maakte op de vleugels van mescaline en andere middelen noteerde hij met even grote nauwkeurigheid als hij dit had gedaan bij eerdere reizen waarbij van werkelijke verplaatsing sprake was. In tegenstelling tot zijn vroegere werk, kunnen de ‘reisverslagen’ uit zijn latere periode mij nauwelijks boeien. Michaux raakte zozeer in zichzelf gekeerd, dat het moeilijk is hem te volgen. Zijn ‘ailleurs’ is op dat moment misschien té persoonlijk geworden om nog interessant te zijn.
Dit geldt overigens wat mij betreft niet voor het andere uitdrukkingsmiddel van Michaux: de tekenkunst. Zijn tekeningen, die een vreemde, eigen stijl kennen, hebben nooit aan zeggingskracht ingeboet. Evenals het literaire werk werden de tekeningen steeds abstracter, vreemde organische figuren evalueerden tot minuscule lijn- en ‘handschrift’-patronen.
Deze korte inleiding dient om wat gerichter te kunnen ingaan op de Nederlandse vertaling die onlangs verscheen van Ecuador, het eerste reisverslag dat Michaux schreef. Ernst van Altena vertaalde de bundel voor de prachtige reeks ‘Op schrijvers voeten’.
Ecuador kwam voor het eerst uit in 1928, en vormt samen met Un Barbare en Asie de neerslag van de twee grote reizen die Michaux in het begin van zijn leven maakte. Zijn eerste reis voerde hem behalve naar Ecuador ook naar Brazilië, waar hij een kanotocht over de Amazone maakte. Het was een reis vol ontberingen: het comfort van de moderne toerist was in Zuid-Amerika in het begin van deze eeuw nog ver te zoeken. Uit het voorgaande mag zijn gebleken, dat Michaux ook bepaald niet als een gewone toerist op stap ging. Zijn oog voor de werkelijkheid was nauw gerelateerd aan het doel dat hij voor ogen had, en hij beseft zelf van het begin af aan dat om die reden de reis eigenlijk gedoemd is te mislukken. We hebben hier dan ook met een zeer ongebruikelijk soort reisjournaal te maken: het geeft een zeer magere indruk van land en bevolking, en stelt het nut van reis én verslag voortdurend ter disussie. Maar interessant is het wel.
Is het reizen in het algemeen niet een behoefte om op zoek te gaan naar datgene waarvan men droomt? En stelt de werkelijkheid niet steeds weer teleur, vergeleken bij wat men zich voorstelde? Geheel onbevooroordeeld op weg gaan, lukt niemand, zelfs Michaux niet. Het woord reis alleen al blijkt een zo magische klank te hebben, dat hij zich tijdens de heenreis, per boot over de oceaan, afvraagt: ‘maar waar is die reis dan toch?’ Zijn scepticisme behoedt hem in elk geval wel voor het idealiseren van het exotische en het idee van ‘le bon sauvage’ dat ruim een eeuw lang de Franse salons begeesterde. Hij verklaart, dat het exotisme al lang niet meer bestaat op deze aarde, daarvoor zouden we andere planeten moeten bezoeken. En wat betreft de Indiaan stelt hij vast, dat het ‘ook maar een mens’ is, en zelfs van een saai soort.
Het landschap van Ecuador is grauw en kaal, en ‘Net als overal zijn hier 999.999 van de 1.000.000 aanblikken belabberd’. Michaux kan al deze teleurstellingen niet goed accepteren. Hij raakt er meer en meer van overtuigd, dat reizen je mondain maakt, maar niets wijzer. Het maakt je niet ruimer. ‘Je kunt je eigen waarheid net zo goed vinden door achtenveertig uur naar een willekeurig behang te kijken.’
Michelangelo omschreef reeds met een gelijkwaardig voorbeeld de superioriteit van de menselijke verbeelding ten aanzien van de werkelijkheid. Een creatieve geest heeft aan zijn eigen vermogens al meer dan genoeg, de aanblik van de buitenwereld gaat hiermee in veel gevallen eerder een conflict aan dan dat het insprirerend werkt.
Het belangrijkste positieve element, dat hij aan deze reis ontleent, is een ritme voor de woorden die in hem opwellen. ‘De vertrouwde gong van een woord’ is dat, wat ervoor zorgt dat hij toch ‘ruimte’ in zichzelf kan voelen, en hem het idee geven dat hij met iets essentieels bezig is.
En inderdaad: de bundel is wat vorm betreft zeer krachtig en zuiver. Schitterende poëtische passages wisselen de korte, vaak ironische prozafragmenten af. Henri Michaux lijkt in dialoog met zichzelf te zijn: hij kijkt om zich heen, oordeelt, en luistert vervolgens naar de weerklank van dit alles in zijn woorden.
Het lijkt mij dat Michaux in plaats van de essentie van het bestaan eerder op zoek is naar de essentie van de creatie. Het zien van landschappen en samenlevingen die alle oppervlakte-verschillen vertonen werkt vooral als storend element. Meermalen komt de zee in deze bundel voor als rust en ruimte scheppend. Net als een muur vol behang of scheuren, vormt een grote watermassa een bescheiden, nooit opdringerige ondergrond voor de verbeelding.
In Ecuador vinden we de gecompliceerde verhouding tussen werkelijkheid en dichterlijke inspiratie - schokkende bewegingen die uiteindelijk leiden tot schepping. Deze conflictsituatie heeft Michaux steeds aangevoeld terwijl hij zijn reisverslag schreef. Van het begin tot het eind bleef hij worstelen met het probleem, hij wilde dichter en reiziger in één harmonieuze persoon door Zuid-Amerika voeren. Reeds in de tweede dagboekaantekening verzuchtte hij: ‘Ik heb alleen nog maar het weinige dat hier aan voorafgaat geschreven en nu al breng ik de reis om hals. Ik dacht dat deze zo groot zou zijn. Maar nee, ze zal pagina's vullen, dat is alles.’
Jaren later miste hij zelf nog steeds ‘de reis’ in zijn verslag. In een heruitgave van 1968 voegt hij beschaamd nog wat ‘herinneringen’ toe. Michaux ‘slaat een onderwijzertoontje aan’, zoals hij het noemt, en vertelt wat over de Indianenhut, tatoeages etc. Opnieuw komt hij terug op het verwarrende gevoel dat de veelheid van indrukken je kan bezorgen tijdens een reis. De tegenstelling aarde-zee komt opnieuw naar voren, om te worden opgenomen in een lofzang op de monotonie. De kluizenaar die duizenden keren opnieuw zijn hut ziet, kan tot de essentie daarvan doordringen, en wellicht staat dit in verband met ‘de’ essentie, het wezen van alle dingen en bestaansvormen op aarde.
Het is veertig jaar later wanneer Michaux deze essay-achtige toevoegingen schrijft, en hij heeft inmiddels kennis genomen van verschillende ascetische levensvormen, onder meer tijdens zijn reis naar Oost-Azië. Hij heeft besloten, zich voortaan nog slechts te begeven in ‘l'espace du dedans’, de inner-