| |
| |
| |
Rob Molin
Aardbeien in september
Aandachtig spoelde Oscar de beker af, waaruit hij thee had gedronken; met zijn nagel krabde hij het restje suiker los van de bodem en zoog het op zijn tong. Hij voelde pijn in zijn onderkaak, nam de scheerspiegel van de vensterbank en speurde naar de aanwezigheid van cariës. Zijn tandarts had onlangs vastgesteld dat het gebit nog gezond was. Er waren enigszins afgesleten kiezen. Hij was zich er niet van bewust dat hij tandenknarste, maar Eline was daar weleens wakker van geworden.
Hij zette de beker omgekeerd op het aanrecht. Het is een goede gewoonte, dacht Oscar, om zulk gerei dadelijk na gebruik af te wassen onder de kraan, zo hoeft er niets nieuws uit de kast te worden gehaald en ontstaat er geen chaos. Op een soortgelijke wijze reinigde hij het textiel. Er lag een onderbroek, die nog niet door de zon werd beschenen, op de radiator.
De pijn keerde niet terug toen hij hard drukte tussen zijn tanden waar hij de scheut gevoeld had. Zij zou zich even sporadisch doen gelden als misselijkheid, zwakte of duizeligheid.
Zijn digitale horloge vermeldde 11:05. In feite was het zes minuten later. Hij hield ervan een spanne tijds dichter bij het einde te zijn van een vergadering, het bezoek in een ziekenhuis of een werkdag. Als hij zich verveelde keek hij achterbaks op het uurwerk en hij telde de minuten op bij het getal dat de cijfers aangaven. Merkwaardig dat, ook nu hem geen verplichting opgelegd was en de tijd sneller voorbijging dan hem lief was, hij deze gewoonte handhaafde.
De afgelopen dagen had hij zich onderworpen aan een prettige regelmaat. Thans had hij thee gedronken, de krant gelezen en de keuken- en gangvloer aangeveegd. Hij stelde het wandelen op de heide uit, omdat de postbode nog niet geweest was. Vóór elven stapte hij gewoonlijk in de auto, reed naar het heidegebied waar hij zijn lichaam noodzakelijke beweging gaf.
Ook vandaag, vrijdag 12 augustus 1983, zou hij zich voortbewegen tussen de paarse struiken in een eerste stadium van bloei, geboeid daardoor of door aardhopen waarin mieren, schijnbaar doelloos, rondkropen. Hoe anders was dat geweest: vóór de zomervakantie tijdens de wandelingen in de late namiddag op de heide was hij vervuld van de indrukken, opgedaan in de Stedelijke Bibliotheek, waar een door Oscar op te volgen employé hem voorbereidde op de functie van ‘Hoofd Studiezaal’. In die ruimte fluisterde men, scholieren had hij er niet waargenomen, wèl studenten en oudere heren. Tijdens de inwerkperiode gaf Oscar nog enkele lessen aan het lyceum die nog restten van zijn leraarsbetrekking, zijn koperen jubileum had hij nog net gevierd. Gelukkig hoefde hij niet meer te streven naar het halen van het pensioen in het onderwijs. In de studiezaal vreesde hij de verveling, je kon er een speld horen vallen. Oscar beschouwde het als een ongunstig teken dat hij wist hoeveel vitrages er hingen. Ook had hij het aantal stempels geteld in het rekje op het kolossale bureau, het enige meubelstuk voor personeel in die zaal, want slechts één ambtenaar werkte er, al suggereerde de ietwat gewichtige titulatuur het voeren van bevel.
De laatste vergadering van het voorbije schooljaar had de rector van het lyceum een dankwoord uitgesproken; daarvan herinnerde Oscar zich de aaneengeschakelde clichés. Na de overhandiging van een boek dat hij al bezat, de ironie ervan trachtte hij te ontkennen, had hij verlangd naar afzondering in zijn studeerkamer, naar het nadenken over de bibliotheek, het onderwijs en het wereldnieuws. Hij verkoos echter het wandelen op de heide, slapeloosheid zou anders nog feller toeslaan. - Oscar dacht aan collega's die tegelijk met hem congé hadden gekregen (allen, evenals hij, nog geen veertig) en die de school niet konden missen. Voor hen lag de gang naar de bedeling in het verschiet, hij vermoedde dat inmiddels sommigen aan de drank waren geraakt, misschien hadden hun vrouwen er nog geen weet van, maar vroeg of laat zouden ze bij nacht en ontij alleen zijn, angstig wachtend op het tijdstip dat de laatste kroeg in de stad dichtging. Of ze zouden ontdekken dat er sterke drank verstopt was in de stortbak op het toilet.
In de nachten vóór de laatste lange zomervakantie had Oscar geregeld de slaapkamer verlaten en arbeidde hij aan een novelle. Hij schreef als in trance, een toestand die was ontstaan door het innemen van slaapmiddelen. Soms versterkte hij deze door het drinken van jenever. Eline vond hem 's ochtends met zijn hoofd op zijn armen aan tafel, ze schoof de gordijnen open, waardoor hij ontwaakte.
Daarvóór had hij geregeld een stereotiepe droom: hij volgde de weg op de heide waarlangs roodgeverfde stenen oprezen. Herhaaldelijk sloeg hij een zijpad in dat gebaand was tussen de bomen, hij belandde tenslotte weer op de gemarkeerde route. Hij rende als een bezetene en passeerde ‘De aardverschuiving’. Hij trapte op een landmachtgroen blikje waaruit ooit een soldaat zijn proviand had geschud, de letters erop waren vrijwel uitgewist. Hij bevond zich op terrein dat niet betreden mocht worden; het was er moerasachtig en er lagen explosieve stoffen. Met een tak wroette hij in de aarde totdat hij op een metalen voorwerpje stootte. Hij boog zich voorover en raapte een kogelhuls op. Hij wierp haar tussen de moerasplanten waarvan hij zich verre hield. Onder zijn voeten schoven vermolmde boomstammen die het bestijgen van de helling vergemakkelijkten en dienden in de tijd dat men hier toegang had. Ieder moment verwachtte hij de parkeerplaats te bereiken. De bodem achter de glooiing werd vloeibaar en zoog hem naar de diepte. - Dan was de droom ten einde.
Dit herinnerde hij zich. Het leek een droom in een droom. Over het gazon liepen smalle strepen die door de maaimachine onaangeroerd waren gebleven.
Dat me dat gisteren niet is opgevallen, dacht hij. De distels in de border moet ik verwijderen en er groeit gras tussen de leistenen. Het snoeien van de heg zal nog een heel karwei zijn. Hij stelde zich ten doel deze taken vóór zondag, dan kwam Eline thuis, volbracht te hebben.
De strakblauwe lucht en de zon die warmte uitstraalde buiten het huis deden hem besluiten niet langer te wachten op de postbode. Hij hield rekening met de mogelijkheid dat hem vandaag niets zou worden toegezonden, maar een doffe klap op de deurmat ontnam hem dit vermoeden. Een envelop van een muziekuitgeverij, stelde hij vast. De naam van de firma herkende hij uit de verte. Er werden ook een ansichtkaart en een brief naar binnen geschoven. De prentbriefkaart toonde het Kurhaus, op de achterkant stond een groet, geschreven door Eline's vriendin Martha. En een naïef cirkeltje met streepjes eromheen. Ook een opmerking van Eline die betrekking had op het consumeren van groente en fruit. Hij legde de grote envelop en de ansichtkaart op het dressoir (de verzamelplaats voor post) en scheurde de briefomslag open.
Scheveningen, 11 augustus '83
Lieve Oscar,
Martha en ik zijn goed aangekomen zondagavond. Het is allemaal iets anders gegaan. We logeren niet in dat pension vlakbij zee, maar in een kelderwoning in een straat bij het Vredespaleis. Ik geloof dat we samen weleens in die buurt geweest zijn. Het is hier werkelijk snikheet. We liggen veel op het strand, ik zwem, Martha surft. In het zuiden zal het nog warmer zijn. Ik stel me voor dat je pootjebaadt in de beek op de hei. Die kelderwoning bestaat vooral uit een keuken en een groot voorportaal, vanuit het huiskamertje zie je alleen de benen van de
| |
| |
voorbijgangers. Het is hier, lijkt het wel, die plaats waar de opnamen zijn gemaakt voor die Engelse televisieserie met de butler Hudson, mevrouw Bridges en het overige personeel, in dienst van die rijke familie. 's Avonds ‘speel’ ik weleens die dwaze meid die alles verkeerd deed achter het fornuis en Martha ligt dan werkelijk dubbel van het lachen. Zondag komen de bewoners terug van vakantie, hoe laat is niet precies te zeggen, maar het zal rond één uur zijn. Het zijn vrienden van Martha bij wie ze geregeld logeert als ze voor zaken in Den Haag moet zijn. We passen op hun hond, een Afghaanse windhond, die zeer eigenzinnig is. We nemen hem mee naar het strand en houden hem aan de lijn. Je begrijpt dat het hier aan zee veel drukker is dan op ons strandje bij Civitanova, maar toch is hier minder lawaai. Wist je dat Martha en Lodewijk een trektocht naar de Ardèche hebben gemaakt? De tent zetten ze telkens op in het veld, soms op een boerderijcamping. Er is hier een oude, valse piano waarop ik de Sonate van Smetana voor twee piano's en acht handen speel. Als Martha meedoet, klinkt het best grappig. De buren hebben er geen last van want 's avonds zijn de huizen verlaten door het kantoorpersoneel. Hiernaast is in de kelder een begrafenisonderneming gevestigd. In ‘Het Vaderland’ lees ik de rouwadvertenties van degenen die er liggen opgebaard. Ik schrijf nu op het strand. Martha is zojuist van de surfplank gegleden, doet verwoede pogingen het zeil uit het water te krijgen. Er is te weinig wind. Ik zal de hond vastbinden en naar haar toe zwemmen.
Eindig nu deze brief. Veel liefs,
Eline
De wandeling op de heide had hem goed gedaan. Met een licht hongergevoel had hij het onkruid gewied en het grasveld gesoigneerd dat nu op een wollen tapijt leek. Hij bakte twee eieren met oude kaas, uien en gekookte ham. Het geheel sudderde op het kleinste pitje van het gasfornuis onder een deksel. Uit de kast boven het aanrecht haalde hij een bord waarop hij twee sneeën roggebrood legde. Voorzichtig liet hij uit de braadpan de uitsmijter daarop glijden. Een kleine hoeveelheid tomatenketchup bracht hij aan rond de eidooier, even genoot hij van de rode en gele kleur. Ietwat gulzig at hij aan de keukentafel, de zoute smaak ervoer hij als een streling van de tong. Onder de hete kraan ontdeed hij de pan en het bord van etensresten, hij droogde ze niet af, vanavond of morgen zou hij ze nog nodig hebben. Op het aanrecht bleef alles binnen handbereik. Er ontstond een geweldige dorst. Hij dronk een fles bier leeg, opende een tweede en begaf zich daarmee naar de huiskamer. Misschien wil het eens eindelijk lukken, dacht Oscar, toen hij één van de laden van het dressoir opende. Hij haalde er een opbergmap uit en bracht deze naar Eline's schrijftafel. Met een natgemaakte vinger bladerde hij door de papieren in de map. De schrijfmachine stond er vermoeid naast alsof deze geen medewerking wilde verlenen aan het aaneenrijgen van de aantekeningen die voorheen in de nachtelijke uren geboren waren. Hij ordende, legde diverse bladzijden op de vloer die spoedig een chaotische aanblik bood. Al lezend kwam het hem voor dat hij destijds een andere persoon was geweest. De afgelopen vakantie in Italië, veertien dagen aan zee en dezelfde tijd in een landhuis in de Toscane, had hem de overspanning doen overwinnen. Het enige wat hij herkende in deze aantekeningen als zijnde van hemzelf, betrof een verwijzing naar het landschap bij Siena, naar de lichtval die er wisselde van uur tot uur, het landschap dat hij toen nog niet uit eigen aanschouwing kende,
slechts van afbeeldingen in een Duitse reisgids en dia's die Eline hem vertoond had.
Hij draaide een vel papier in de Olivetti en begon met de beschrijving van het opkomen van de zon boven de heuvels. Dat beeld was hem sterk bijgebleven. De eerste nachten in het landhuis bij het dorpje Tegoia keerde de slapeloosheid, die aan zee al spoedig verdwenen was, terug. Hij sliep gescheiden van Eline, omdat hij haar niet wilde storen als hij telkens opstond. Dat was slechts enkele nachten geweest. De nevel in de dalen, waargenomen in de vroege ochtend als hij terugkeerde uit Tegoia, nam hij eveneens op in de beschrijving. En de weiden met olijfbomen. Nu een terugblik, dacht hij. Een leraar beleeft zijn laatste zomervakantie want hij is ontslagen, hij wordt een klein ambtenaar in een museum waar hij de aanwinsten in kaart moet brengen. Hij zal weinig verdienen en slechts over weinig verlofdagen kunnen beschikken. - Oscar vond een fragment dat over zo'n man handelde, een man die zijn beste jaren aan het onderwijs gegeven had en moeilijkheden ondervond bij het houden van de orde in de klas. Ja, de rust in de Toscane vormde een enorme tegenstelling met dat lawaai dat hem steeds omringd had. En daaraan dacht die man. Hij had betere vooruitzichten verdiend: hij wilde zich altijd verplaatsen in de wereld van de jongeren die hij les gaf, maar niemand luisterde naar hem.
Het wordt niets, dacht Oscar vertwijfeld, toen hij niet meer wist hoe hij de woorden in de volgende zin moest rangschikken. Hij las over wat hij met de schrijfmachine tot stand had gebracht: een zonsopgang, een ochtendwandeling, de terugblik van de gesjeesde leraar. Wie is die man toch, peinsde hij. Ik geloof dat ik alleen over mezelf kan schrijven, maar is dat de moeite waard? Niemand zal ooit iets van mij lezen en als dat wel zo is, zal men er beslist niet van wakker liggen, alleen ikzelf. Waaròm moet ik eigenlijk een novelle schrijven? Voor het geld hoeft het niet. Ik heb een baan. (Even zag hij de zaal waar hij aanstaande maandag aanwezig moest zijn als een schrikbeeld voor zich.) Het zou beter zijn eens jarenlang een gewone burger te zijn, de dwaasheid om een novelle te schrijven uit mijn hoofd te zetten. Misschien zal er eindelijk een frisse wind door mijn geest waaien. Het lijkt wel of deze zomervakantie een veel te korte episode is geweest om de moeilijkheden van het schrijverschap aan te kunnen en dat terwijl mijn zenuwstelsel geheel tot rust is gekomen. Librium en dalmadorm liggen in het medicijnkastje, ik taal er niet naar. Ik drink bier uit louter dorst, evengoed zou ik mineraalwater kunnen gebruiken. Mijn lichaam verkeert in een uitstekende conditie. Ik wandel op de hei en maai het gazon in de grote tuin zonder moe te worden. In rusttoestand heb ik een pols van 55. Hoe ging mijn hart tekeer tijdens die slapeloze nachten. Toen noteerde ik die onzin op de papieren die nu om me heen liggen als afval. Ik zal ze bij het huisvuil deponeren, ze verdienen niet beter, ze zijn beklad met zinnen, ontsproten aan een door drank en medicijnen beneveld brein.
Zonder alcohol en slaapmiddelen had Oscar waarschijnlijk volstrekt geen oog dichtgedaan. Hem kwelde de onzekerheid over de toekomst toen. Hij kon zich nauwelijks nog voorstellen hoe afschuwelijk het was de dag aan te vangen waaraan geen periode van onbewustheid vooraf was gegaan. Zelfs na een korte slaap leek het erop dat hij een schavot zou moeten beklimmen. Ondanks zijn ziekte en het recht zich aan het arbeidsproces te onttrekken verzuimde hij niet. Tijdens de inwerkperiode in de bibliotheek wilde hij tenminste lijfelijk aanwezig zijn. Op school zweeg hij zoveel mogelijk, men liet hem met rust.
Nogmaals las hij de korte tekst over de Toscaanse ochtend over. Langzaam schudde hij zijn hoofd. Hij overwoog Eline erover te raadplegen, misschien was zij in staat een aanwijzing te geven die het verloop van de novelle verder kon helpen. ‘Het moet maar eens afgelopen zijn,’ fluisterde Oscar. Hij trok het papier uit de Olivetti en verscheurde het. Hij verdrong de gedachte dat het toch misschien het juiste begin bevatte. Hij voelde lust de tuin verder in orde te maken. Dit zou hij uitstellen tot morgen. Als Eline uit Scheveningen terug zou komen, zou zij verrast zijn door de prachtige aanblik die de tuin bood. Hij raapte de rommel op die her en der op de vloer lag en vormde tientallen proppen. Ze verdwenen in de afvalmand. Hij schoof de opbergmap, die behoorlijk was uitgedund, tussen stencils van school en proefwerken van de overgang die hij niet gecorrigeerd had en beoordeeld. Op het toilet urineerde hij in het fonteintje, een gewoonte waar Eline geen protest tegen aantekende. Op deze wijze werd de vloer minder besmeurd. Het water uit de kraan liet hij keihard stromen, terwijl de druk in zijn onderbuik verdween.
Kort na hun terugkeer uit Italië, afgelopen weekend, had Eline zich gereed gemaakt opnieuw op reis te gaan. In de schaarse uren dat ze nog waren samen geweest konden ze moeilijk wennen aan Nederland. Ze dachten aan de verzengende hitte bij Tegoia en de koelte van het landhuis waarin zij de liefde bedreven. Al lang wenste Eline in verwachting te raken, maar Oscar achtte zich ongeschikt een goede vader te zijn wegens de klachten van nerveuze aard. Voortdurend had Eline zijn
| |
| |
bezwaren afgewezen, zich beroepend op de rol die zij, indien noodzakelijk, alleen wilde spelen.
‘Ik weet zeker dat ik zwanger ben,’ had Eline zondag gezegd. De thermometer waarmee zij haar lichaamstemperatuur bepaalde en het boekje waarin zij een curve bijhield, had zij niet mee naar Scheveningen genomen.
Ook Eline bevond zich niet ver van de veertig, maar van haar schoonheid had zij niets verloren, zij leek een vrouw van achter in de twintig wie niets in de weg stond nog moeder te worden. Oscar hoopte dat het zou gebeuren, zijn nervositeit beschouwde hij als voorgoed uitgebannen. Het leraarschap had te lang op zijn schouders gedrukt, de confrontatie met pubers zonder idealen zou hem verder bespaard blijven. En de betrekking in de bibliotheek zou hem een zodanige vrijheid geven dat niemand meer hem uit zijn evenwicht kon brengen. Hij werd ongeduldig, hij verlangde naar zondag. Eline, dacht hij, ik zou niet meer zonder je kunnen. Hij liet zijn vingers over de toetsen van de Olivetti glijden, waardoor het leek dat hij iemand in de verte hoorde praten. Er zat stof op de ijzeren stangetjes waaraan die toetsen bevestigd waren. Hij schoof aan de tafel, vulde het glas met pils dat zijn koelheid verloren had. In één teug dronk hij het leeg. Hij voelde zich zeer ontspannen. Op een maagdelijk blad verschenen letters, woorden, zinnen.
In de weinige jaren dat ik met Eline leef, manifesteert zich alles als nieuw. We betrokken samen een huis waarin zich niets bevindt wat sterk herinneringen oproept aan ons vorig bestaan. Tijdens onze reizen ontdekten wij het buitenland opnieuw. Sinds ik Eline ken zijn mijn depressies korter geweest. Ik kan er makkelijker uit raken, als gesterkt door een nieuwe jeugd. Dat ik ooit nog eens zou kamperen had ik niet voor mogelijk gehouden, al sluit ik het schieten met een katapult of het klimmen in een boom uit. Het verblijf op de camping bij Civitanova deze zomer was niet gebonden aan strenge verordeningen. Slapen op luchtbedden en koken op gasbranders is onvergelijkbaar met de zomerkampen van de padvindersbeweging die mij voorheen tucht leerde en vertrouwd maakte met het primitieve bivakkeren.
Eline en ik ontvluchtten de hitte van de late ochtend en de middag onder een parasol, tien minuten gaans van onze tent. Omdat Italiaanse gezinnen lawaaierig zijn, stopte Eline watjes in haar oren. We lazen een boek of tuurden naar de boortoren die een vlam voortbracht en, naar schatting, twintig kilometer van de vloedlijn verwijderd was. Of we zwommen samen tot achter de wat hogere golven. Tijdens de siësta aten we brood, belegd met gorgonzola of mortadella en we dronken rode wijn. In die periode bevonden we ons vrijwel geheel alleen op het strand. Eline zonde dan ‘oben ohne’. De voorlaatste dag stond haar het kamperen tegen.
‘Morgen zijn we in de eeuwige rust van de Toscane,’ zei ik. Ik wees in de richting van het binnenland. Voor mij was er geen reden voor ontevredenheid. De camping bood uitstekende voorzieningen en de laakbare opvattingen van Baden-Powell golden er niet. Dat was anders tijdens die zomers in mijn jeugd. In korte ribfluwelen broeken fietsten we naar het terrein waar het kamp zou worden ingericht. Onze rijwielen waren beladen met loodzware legertenten, touw om te sjorren en aardappels. Bij het vertrek wuife mijn moeder, van wie ik liever thuis afscheid zou hebben genomen, mij na. De zwoegende meute, bestaande uit vier patrouilles, versaagde geen moment, zelfs al moest er een steile helling worden genomen en vielen de mussen van het dak. - Die voorlaatste dag verlieten Eline en ik noodgedwongen het strand, een harde wind deed het zand opstuiven, we proefden het zout van de meters hoge golven. Te voet begaven we ons naar Civitanova, een
| |
| |
weinig bekoorlijke stad met een smerige haven waar voornamelijk vissersboten voor anker lagen. 's Avonds verkocht men op de boulevard in kramen textiel, snuisterijen en snoepgoed. Ook was daar wat kermisvertier. Ik ervoer, zoals vaak in onbekende buitenlandse steden, een lichte onrust, waar de depressie waaraan ik onlangs had geleden, keerde niet terug, ik besefte dat ik gezond was. Op een terras in het centrum van Civitanova wachtten wij op de schemering. Daar vertelde ik Eline over de zomerkampen onder leiding van hopman Scheps, een benige, ongehuwde man die zijn vrije tijd aan de jeugd opofferde en wiens handel en wandel in de oorlog volgens sommigen niet onbesproken was. Mijn vader ontkende dat ten stelligste, mijn vader die de padvinderij belangrijk vond: ze hield kinderen van de straat en verstevigde je ruggegraat. - Nauwelijks bekomen van de fietstocht naar de Ardennen, moesten we zware arbeid verrichten. Met man en macht werd een grote kuil gegraven die we omgaven met een zeil. Al spoedig rook het er naar uitwerpselen. Daarna kon je het patrouillegebied afbakenen. We kookten alvorens gefoerageerd te hebben bij de troepleider, een jongen die iets ouder was dan wij en geregeld fluisterde tegen Hopman Scheps. Buiten de domeinen van de patrouilles stapelden we in een cirkel stenen waarin dezelfde avond nog een vuur werd gestookt dat steeds een behaaglijke warmte verspreidde. We zongen liederen als ‘Kom mee naar buiten allemaal, dan zoeken wij de wielewaal’ en schreeuwden een yell: ‘Het kan, het moet, het gaat!’ Na het gedoe rond het kampvuur viel je onmiddellijk in een slaap die algauw wreed verstoord werd. We moesten het bos in om de ‘ontvoerde’ hopman te zoeken en al kon het je niet schelen dat hij vermist was, gevonden worden moest hij, want een kamp zonder hopman is als een schip zonder kapitein. Tijdens de zoekaktie schenen we paniekerig met onze zaklampen en slaakten rauwe kreten, eekhoorns,
konijnen en vogels verontrustend. Ik huiverde als we zwegen. Wanneer een ‘vijandige’ patrouille op ons afstormde, dan wist ik dat de hopman in de buurt was. Iedereen vocht geestdriftig, alleen ik keek toe. Er klonk geroep uit de struiken. Het gezicht en de blote benen van de hopman werden verlicht, als om vast te stellen dat hij niet gewond was. Ook al kermde hij, hij was springlevend. Ik vond zo'n spelletje één van de misselijkste die er bestonden. Samen met de ‘vijanden’ haalden we de touwen van zijn lichaam waarmee hij was geboeid.
‘Was het leuk jongens?’ vroeg hij. Voor mij betekende dat het einde van het gebeuren. Ik zag hoe schutterig hopman Scheps deed, als een akteur die midden in een met verve gespeelde monoloog tijdens een repetitie door de regisseur onderbroken was. Slaapdronken was ik.
‘Over de padvinderij zou je best een aardig verhaal kunnen schrijven, zei Eline. ‘Na de vakantie, dagelijks een uurtje werken, niet meer. Dat kun je makkelijk in je nieuwe betrekking.’ Ik dronk aan mijn wijn, de auto's bij het stoplicht vormden een lange rij en stootten een overmaat aan koolmonoxyde uit. Toen dacht ik aan de opbergmap waarin ik tientallen papieren met aantekeningen had verzameld die de bestanddelen vormden van een novelle. ‘Een aardig verhaal,’ zei ik. ‘Ik geloof dat ik er nooit in zal slagen om wrange herinneringen relativerend te beschrijven.’
‘Al je herinneringen zijn voor jou wrang.’ In de opbergmap bevond zich bij mijn weten niets over de padvinderij en als ik me hierin vergis, dan zou een passage handelen over de jeugdbeweging die kinderen rijp maakt voor het begaan van oorlogsmisdaden en het verraden van hun ouders. En over de Hitlerjugend. Ik ben te serieus van aard om hopman Scheps als een paljas uit te beelden die mijn vakanties bedierf, om mij lichtelijk obstinaat uit te laten over mijn vader want hij was uiteindelijk degene die me naar dat zomerkamp stuurde. In ieder geval had ik het veertien dagen in en rond een tent uitgehouden, een prestatie die ik niet had geleverd als ik nooit padvinder was geweest. Ik vroeg me af of tegenwoordig nog figuren als hopman Scheps voorkwamen. Waarschijnlijk alleen nog in het leger: kwaadaardige kerels die al opdoemen tijdens de keuring waar je als een stuk vee wordt beoordeeld op je geschiktheid aan het oorlogsbedrijf deel te nemen. Soldaat zijn is een even naïeve vertoning als het deelnemen aan zomerkampen. Als rekruut weigerde ik dan ook een geweer in mijn uitrusting. Een sergeant duwde het hardhandig tegen mijn borst. Toen verliet ik de kazerne. De marechaussee dwong me terug te gaan. In het geheim rookte ik zware sigaretten waarvan ik moest braken, een mogelijk symptoom van heimwee. Mijn eerste contact met een zenuwarts volgde. S5, vooruitzichten in de maatschappij tot nul gereduceerd, voorspelde men. Tot nu toe bracht ik het tot ambtenaar bij de overheid. - Eline drukte een zakdoek tegen haar neus. Het was spitsuur in Civitanova. We verlieten het terras en liepen naar de overkant van de straat waar een park lag. Tussen de oleanders voelden we ons beschut en drongen de verkeersgeluiden ietwat gedempt tot ons door.
‘In Siena toon ik je alle plaatsen waar ik geregeld kwam in 1980.’ Eline leerde er het Italiaans tijdens een zomercursus aan de universiteit aldaar. Eén van de dia's toonde het collegezaaltje dat bevolkt werd door studenten uit diverse landen. Ik legde mijn arm rond haar schouder en streelde met een vinger haar hals, langzaam omhoog tot onder haar oor.
‘Niet doen,’ zei ze, lachend. ‘Laten we vanavond in een visrestaurant eten. Eindelijk eens aan een gedekte tafel zitten, in plaats van voor de tent. Je hebt overigens voortreffelijk gekookt op die gasbrander.’ Ze kuste me op mijn wang.
In een nog drukke straat betraden we een eetgelegenheid waar het benauwd, maar niet ongezellig was. Ik sloot het raam en verzocht de deur naar de tuin te openen.
‘Civitanova heeft weinig te bieden,’ zei Eline. Ze bestudeerde de spijskaart. Ik probeerde het aantal auto's te tellen die voorbijreden, een lichte spanning bekroop mij. Ik dronk een halve fles mineraalwater leeg, nam kennis van de vele scheikundige benamingen op het etiket. Het ontbreken van honger deed me verlangen naar een spoedige beëindiging van het verblijf in deze omgeving. - Een travestietachtig wezen diende een hors d'oeuvre op.
‘Heerlijk,’ zei Eline. Ze bracht de fles witte wijn in de buurt van mijn glas om in te schenken. Ik liet even mijn hand daarboven zweven en tikte op het etiket van de fles mineraalwater.
‘Ik hou het hier maar bij,’ zei ik. ‘Wat er niet allemaal in zo'n fles zit.’ Eline knikte herkennend. Italië heeft evenveel soorten mineraalwater als Duitsland bier, dacht ik. Bij de visschotel kreeg ik toch trek in wijn, ik onthield me en at voor de honger van morgen de ‘vruchten van de zee’. Mijn lichte onrust verdween, Eline genoot, terwijl ze vertelde over de imposantste torens van de Toscaanse steden en de Etrusken, de oorspronkelijke bewoners van het prachtige land. Bij de intredende schemering was er nog nauwelijks verkeer. Ik opende het raam, voelde een aangename zwoelte.
Bij de haven hielden zich enige groepjes mannen op en enkele toeristen die, vermoedde ik, in grotere aantallen flaneerden op de boulevard. De ene vissersboot was nog vuiler dan de andere, de kabels waarmee ze aan de meerpalen bevestigd waren, bewogen licht. Ik hoorde gekraak dat uit het binnenste van de schepen leek te ontsnappen. Bij de vuurtoren werden we aan weerszijden door water omgeven. In de verte draaide een reuzenrad, het kermisvertier kwam op gang. Ik omhelsde Eline, zocht met mijn lippen haar mond.
‘Oscar,’ zei zij zacht. Ik beroerde haar tong en streelde met een vinger haar oorschelp.
‘Zul je me nooit verlaten,’ fluisterde ik. Zij drukte mij tegen zich aan, over haar schouder heen zag ik de donkere zee, de vlam van de boortoren flakkerde niet.
Op de boulevard slenterden we langs de kramen. Ik kocht kanten stof waaruit Eline een blouse zou vervaardigen en pinda's in een bruin omhulsel van suiker. Plotseling werd mijn aandacht getrokken door een gespleten grijze kei. In het binnenste daarvan schitterden kristallen. Ik dacht aan de verzameling van Lodewijk, vermoedde dat hij dit exemplaar daarin zou willen opnemen.
Op de zolderkamer in Lodewijks huis, er bevinden zich vitrines en kasten met gedetermineerde stenen, raakte ik Eline voor het eerst aan. In dat huis woonde ik enige maanden nadat ik Ingrid, met wie ik getrouwd geweest ben, had verlaten. Ik ben hem er dankbaar voor dat hij mij asiel verleende, dat hij op school tijdens de pauzes opmerkte dat ik er afgetrokken uitzag, hij mij vroeg wat eraan scheelde. Laat ik niet afdwalen. Eline bezocht eens Lodewijk, haar neef, in het gezelschap van Martha, haar vriendin. We beleefden een voorjaarsavond in de tuin, vier gescheiden mensen, door een speling van het lot bijeen, dachten aan hun leven dat voor een groot deel voorbij was. Oppervlakkige gesprekken over wat er allemaal op- | |
| |
bloeien zou in Lodewijks tuin: de Oostindische Kers, het Schildersverdriet, de Judaspenning. Verwijzingen naar de toekomst, voor zover het heuglijke feiten betrof. Eline zou een huis betrekken, het flatgebouw verlaten waaraan zij te veel herineringen had en waar zij niet rustig studeren kon, piano spelen en liederen ten gehore brengen. Aan het einde van de avond toonde Lodewijk zijn stenenverzameling. Ik stond naast Eline bij een vitrine, mijn hand legde ik er op de hare als een teken van verbondenheid. Ik zag voor het eerst haar onweerstaanbare blik, doordat zij haar pupillen naar de hoeken van haar oogkassen draaide. Daarbij drukte haar mond onverschilligheid uit. Zij trok haar hand niet terug, zij was een tot rust gekomen opgejaagd dier dat zich strelen liet. We bemerkten dat we alleen waren.
‘Ik moet eens gaan,’ zei Eline.
‘Vind je het goed als ik je opbel,’ zei ik.
‘Mijn telefoon is afgesloten. Binnenkort ga ik verhuizen. Waar is Lodewijk nou? Ik wilde hem vragen of hij de spullen kon vervoeren die te breekbaar zijn om aan de verhuizers mee te geven.’ Zij riep Lodewijks naam op het trapportaal, maar kreeg geen antwoord. Ook Martha's naam riep zij. In het huis was een stilte, ik rook de geur van de tuin. Plotseling viel de buitendeur dicht en we hoorden stemmen. Beneden een gesprek over de behandeling van de toverhazelaar bij vorst, in januari had hij weer schitterend gebloeid, de tuin hoefde nooit zonder kleur te zijn. Eline daalde de trap af, ik volgde haar. ‘We waren even aan de straatkant,’ zei Lodewijk. Eline richtte het verzoek tot hem. De komende zaterdag moest het appartement ontruimd zijn.
‘Kan Oscar je niet helpen?’ vroeg Martha.
‘Het is een sterke vent,’ zei Lodewijk. ‘Maar ook voorzichtig.’ Hij sloeg zijn arm om Martha's schouder. Ik wist dat hij het weekend met haar doorbrengen zou, dat mijn aanwezigheid gemist kon worden hier. Eline glimlachte, ik stroomde vol met een blijheid die ik al lang niet meer had gekend. We dronken op de verhuizing, we lachten luid.
We lieten Civitanova achter ons. Ik dacht aan die zaterdagmiddag, aan de merkwaardige samenloop van omstandigheden, aan de voorjaarsnacht waarin ik Eline slechts enkele uren kende. Toen kon en wilde ik niet inslapen, het beeld van mijn hand op de hare zou me in staat stellen de tijd tussen toen en het weekend om te krijgen.
‘Weet je nog dat we met z'n tweeën op die kale vloer van je flat zaten? vroeg ik.
‘Hoe kom je daar nou ineens op?’ vroeg Eline.
‘Ik dacht aan Lodewijk en z'n zolderkamer waar we bij die vitrine stonden.’
‘Het verbaasde me dat je mij daar aanraakte. Je maakte zo'n verlegen, afwezige indruk. Ik wist ook niet goed raad met de situatie. Toen je me die zaterdag hielp was je zo vriendelijk, je luisterde naar me met echte aandacht. Voor mij stond het vast dat ik bij iemand als jou zou willen blijven, ik had niet het gevoel dat ik me tegenover jou moest verdedigen, een gevoel dat ik bij andere mannen wel heb.’ Ik herinner me dat ik die zaterdagavond in Elines nieuwe huis de talloze dozen in de verschillende kamers zette, dat ik spierpijn had, mijn lichamelijke conditie was slecht. Ik nam mij voor geen bier meer te drinken, het roken te matigen.
We bereikten het kampeerterrein kort voor sluitingstijd. We gleden weg in een diepe slaap. De treinen die in de verte geregeld de stilte verbraken en die andere nachten aan je oor voorbij leken te razen, maakten geen inbreuk op onze rust. Ik vertoefde in mijn onderbewuste waar ik een zoektocht beleefde op de zeebodem naar het wrak van een schip waarin ik Ingrid vermoedde te vinden. Een antwoord op de vraag waarom ik het meisje zocht waarmee ik getrouwd ben geweest, terwijl ik gelukkig ben met Eline, moet ik schuldig blijven. Misschien wilde ik in het reine komen met het feit dat ik haar ooit verliet. Ik vond het wrak. De ruimten in het schip waren door het zeewater niet aangetast, het zorgde voor een reiniging en was helder. Ik zweefde door een lange, smalle gang waaraan diverse hutten lagen. Ingrid verscheen, zij was naakt en zwaaide naar mij. Ik probeerde mij te ontdoen van mijn kleren, mijn hemd omstrengelde mijn hoofd. In de duisternis fluisterde zij dat we altijd gescheiden zouden zijn.
‘Je bent heel ver weg. Je bent altijd ver weg geweest.’
‘Dat is niet waar,’ zei ik. Gesard door mijn blindheid sloeg ik wanhopig met mijn armen om me een weg te banen uit het wrak. Het licht in mijn ogen keerde terug toen mijn knieën op een rotsachtige bodem stootten. Vlak bij de kust werd ik opgenomen door een golf die me zachtjes op het strand deed belanden. De houding van mijn lichaam was die van een badgast, ik was één van de velen, maar niemand merkte mij op. Ingrid liep, parallel aan de vloedlijn, met een jongen, soms het water aanrakend met haar voet. Zij stortte zich in de golven, zij zwom. Ik wachtte op het moment dat ze het strand zou betreden. En toen dat gebeurde liep zij lachend langs mij. Zij omhelsde de jongen, ik schreeuwde, maar niemand sloeg er acht op. Een geweldige golf overspooelde mij.
‘Heb je gedroomd?’ vroeg Eline.
‘Een gezonken schip, een meisje, een strand.’
‘Je rilt. Je hebt het zo koud.’
‘Het is voorbij. Ga maar slapen.’ Ik kuste Eline. Onrustig en halfbewust sliep ik, maar droomloos. Even na zessen werd ik nog nauwelijks door enige vermoeidheid beheerst. Ik hoorde de regelmatige ademhaling van Eline. Vandaag raak ik hier eindelijk vandaan, dacht ik. De zee roept herinneringen op aan Ingrid, de zee waar zij steeds heenwilde. Op het strand raakte ze steeds in gesprek met jongens van haar leeftijd - ik ben acht jaar ouder dan zij - en ze zwom met hen of voer met hen op zee. Zij was zo ontrouw dat ik haar moest verlaten. Ik verlangde nu naar bedwelming, naar een weinig poeder uit een dal madormcapsule, naar slaap. - Ik besloot mij naar het waslokaal te begeven. Tijdens het scheren en tandenpoetsen voelde ik me krachtig. Een moeder met een kind ontmoette ik op het pad bij onze tent, een waterkruik met zich meedragend; een teken dat de dag een aanvang had genomen. Zachtjes legde ik de toiletspullen in de voortent. Eline sliep op haar buik, haar arm lag op de plaats waarvan ik mij zojuist had verheven. Met de handdoek op mijn schouder zocht ik het zwembad op. Ik sprong in het ijskoude water. Er verscheen een kleine golfslag op het oppervlak.
Oscar werd gestoord door de telefoon. Hij nam de hoorn van de haak.
‘Oscar Jager.’
‘Met Lodewijk.’ Stilte.
‘Het wordt tijd dat ik mijn stem eens gebruik,’ zei Oscar. Dagenlang zit ik in m'n eentje, heb wat in de tuin gewerkt, ben op de hei geweest.’ Hij keek op zijn horloge: 20:18. Bijna half negen dus. ‘Toen je belde was ik aan het schrijven. Over de vakantie. Het is eigenlijk een verháál waar ik mee bezig ben. Jij komt er ook in voor. Ik heb uren geschreven, mijn God, ik wist niet dat het al zo laat was.’
‘Ga nu maar eens met je benen op tafel liggen,’ zei Lodewijk. ‘Je werkt te hard, hou er maar mee op want ik ben in aantocht. Zo rond tien uur kun je me verwachten. Ik duik nog even de kroeg in.’
‘Met Martha en Eline gaat het uitstekend,’ zei Oscar. ‘Ik ontving vanmorgen een ansicht en een brief.’
‘Ik ook. Ze schijnen zonder ons te kunnen.’ Lodewijk lachte met schelle uithalen. Hij brak het gesprek zonder groeten af, een gewoonte waaraan Oscar moeilijk wennen kon.
De Olivetti borg hij op in de daarvoor bestemde koffer. Hij sloot deze door middel van een ritssluiting. Eigenlijk is het ding aan vervanging toe, dacht hij. Maar ik kan er geen afstand van doen. Hij constateerde dat de inkt op het lint begon op te raken. Hij voelde een onaangename vermoeidheid in zich opkomen alsof hij een enorme krachtsinspanning volbracht had. Hij sloot de tuindeuren, zag in de verte de hoge flatgebouwen met kleurrijke markiezen. Hij meende een jonge vrouw, bezig met het opruimen van ligstoelen en parasol, te zien. Steeds wekte het medelijden bij hem op dat jeugdige mensen in beton woonden. En anderzijds woede: het stadsbeeld werd bedorven. Het gebied waar hij als kind gespeeld had, was volstrekt onherkenbaar, het was nu volgebouwd met die pakhuizen. Verdwenen was de dijk waartegen tot in het begin van de vijftiger jaren het verroeste chassis en enige delen van de carrosserie van de bruine Peugeot légère lagen die, overwoekerd door onkruid, door de aarde leken voortgebracht. Die auto had zijn vader toebehoord en was in de oorlog door de Duitsers geroofd. Voor de bouw van de flats werd het moeras drooggelegd waar hij 's zomers kikkervisjes ving, de primitieve tribune bij het voetbalveld afgebroken, dat grensde aan de
| |
| |
dijk. Daar dreef hij vliegers van helgeel papier de lucht in. Op woensdagmiddag stonden ze roerloos of bijna onzichtbaar aan de hemel, maar hij voelde de spanning in het touw, een merkwaardige sensatie, eenzelfde als die hij ervoer bij het scoren van een doelpunt door de thuisclub.
Oscar waande zich thans in een niemandsland dat door hem geregeerd werd. Hij strekte zich uit op de driezitsbank en staarde naar de zoldering. Niets in dit vertrek behoorde hem toe, het grootste deel van zijn inboedel was opgeslagen bij een verhuisbedrijf, het kleinere bevond zich hier op de mansarde waar hij normaliter, vooral 's winters, werkte en studeerde. Graag vertoefde hij beneden, hij kon er de ceders zien in de achtertuin en de lindebomen op straat. Op de zolder nam hij slechts een fragment van de lucht waar door het dakvenster. Het plafond, ontdekte hij, was niet gelijkmatig gewit. Hij sloot zijn ogen, meende de stem van Dr. de Kleyn te horen.
‘Zegt u maar wat u op dit ogenblik denkt.’ De arts zat achter hem met een notitieblok op zijn knie. Een winterlang was Oscar bij Dr. de Kleyn, één van de laatste volgelingen van Freud, in behandeling.
‘Ik denk dat het mij lukt u van twijfel en onzekerheid te verlossen,’ zei hij tegen Oscar bij het eerste consult. De handen van de dokter trilden, zijn tengere gestalte en verweerde gezicht troonden de sporen van een vergaande ouderdom. Oscar trotseerde koude en sneeuw wanneer hij zich te voet naar de psychiater begaf, de winterlucht bracht aanvankelijk een tinteling in zijn benen teweeg, maar zij verdween als hij de nieuwbouwwijk, hij woonde aan de rand daarvan, achter zich had gelaten. Dagelijks gebruikte hij nog een dragee Bellergal uit de voorraad medicijnen die de huisarts hem verstrekt had, zodat duizeligheid en maagpijn enigszins werden teruggedrongen. Op de divan praatte hij over zijn bedreigde huwelijk met Ingrid. Hij kon het niet langer verdragen dat zij echtbreuk pleegde. Uit wraak ging hij naar de hoeren, maar daarvan bracht hij De Kleyn niet op de hoogte. Een halve waarheid is ook een leugen. Ik heb hem beloofd eerlijk te zijn en geen medicijnen in te nemen, dacht Oscar steeds. Door de behandeling voelde hij zich eerder zieker worden. Op een avond zei hij tegen Ingrid dat hij beter was, hij hervatte zijn werk op school. Voor het eerst werd hij geconfronteerd met slapeloosheid. Nachten achtereen lag hij wakker, iedere medicatie miste haar uitwerking. Uiteindelijk verstrekte de huisarts het barbituraat bykonox waarvan Oscar ook overdag een aangename invloed onderging. Al spoedig bemerkte hij zwarte randen onder zijn ogen, de glans ervan werd sterk gereduceerd. Hij bedelde om grotere doses, vervalste recepten. Nog nauwelijks kwam Ingrid meer thuis, zij was bang voor de man die hij geworden was. Toen zij gestolen receptformuleren vond, verscheurde zij die. Daarop had hij haar op de schouders geslagen, hard, uitzinnig van woede. Hij vluchtte naar de dichtsbijzijnde telefooncel, koos het nummer van een arts die hij niet kende, hoorde een stem die meedeelde dat de dokter de volgende ochtend pas bereikbaar was. Hij meldde zich bij het
consultatiebureau voor alcohol en drugs; bij een medewerker daarvan vond hij tijdelijk onderdak. Met behulp van een afbouwschema raakte hij van het barbituraat af, men bevond hem geschikt in een verslavingskliniek te worden opgenomen. Elke zondagmiddag bezocht Ingrid hem.
‘Ik heb je nooit pijn willen doen,’ zei Oscar.
‘We beginnen opnieuw,’ stelde Ingrid voor. Hij geloofde haar, zoals hij ook geloofde in de therapie waaraan hij onderworpen werd.
Oscar stond op van de driezitsbank. De vermoeidheid was uit zijn lichaam weggetrokken. Even dacht hij aan Ingrid, aan het weekend dat hij vroeger dan anders uit de kliniek was vertrokken en hij haar in het echtelijk bed betrapte. Hij leverde een gevecht met een naakte man dat hij verloor. Toch was hij na ontslag uit dat hospitaal bij haar teruggegaan, de belofte trouw te zijn gelovend. Genezen was hij niet. Hij gebruikte kleine hoeveelheden alcohol en medicijnen waarmee hij de slaapproblemen bestreed. Op school wist hij zich staande te houden, al vermoedde hij dat achter zijn rug gelasterd werd over zijn verslaving, over de opname in de kliniek. Daar had hij niets geleerd, behalve dat zijn geval licht was, dat hij maatschappelijk niet echt ontwricht was. - Ik hoef niet als een onvolwaardige door het leven te gaan, dacht Oscar. Ik ben slechts zwaarmoedig van aard, heb tegenslagen gehad. Ik balanceer nog soms op de grens van het gareel waarin iedere burger zich moet buigen en de duisternis waarin ik naar de fles grijp of pillen slik. Nooit meer stel ik mij meer onder behandeling. De patiënten van Dr. de Kleyn die genezen werden verklaard, verkeren in moeilijkheden vroeg of laat, de met een lovende ontslagbrief vergezelde bewoners van de kliniek, juíst die categorie, zuipen zich een delirium of kwijnen weg op een matras, besmeurd met kots. Aan mijn lijf geen polonaise meer. De cijfers op zijn horloge vermeldden 10:10. Lodewik was geen man van de klok. Waarschijnlijk was het in de kroeg erg gezellig, er zouden verhalen uitgewisseld worden over de collega's op school, de nooit in het café aanwezigen, de droogkloten. - De bel ging. Achter de voordeur zag Oscar de contouren van Lodewijks lange gestalte. Hij opende de deur, rook een vage jenevergeur. ‘Kom erin.’ Hij was blij Lodewijk te zien. Ze drukten elkaar de hand. In de huiskamer namen ze plaats aan tafel. Oscar reikte naar de brief op het dressoir.
‘Lees eens voor,’ zei Lodewijk.
‘Lees zelf maar,’ zei Oscar, ‘dan kan ik intussen iets halen. Wat wil je drinken?’
‘Jonge klare,’ antwoordde Lodewijk. ‘En zet er maar een fles bier naast.’ In de keuken hoorde Oscar hem lachen.
‘Volgens mij verrekken ze van de angst in die kelder 's nachts, maar dat schrijven ze niet. Ik heb er zelf geregeld geslapen en meegemaakt dat Martha gillend wakker werd. Voor een dooie hoef je niet bang te zijn. Die staat toch niet meer op.’
‘Het is meer het idee,’ zei Oscar, terwijl hij inschonk. ‘Hoe was het in de kroeg?’
‘De meesten waren er. Van Malsen, De Wind, Oversteeg. We hebben de agenda besproken van de vergadering van maandag. Het zal niet meevallen om weer te beginnen. We zullen nog één jaar tegen die kop van Rambo moeten aankijken, de conrector die met zijn poten niet van de meisjes kan afblijven.’ ‘Hij zou toch met de VUT gaan.’
‘Volgens mij zitten we nog langer met hem opgescheept, hij is pas 61. Verveelt zich thuis. Op school voert hij niets uit, geeft vier lessen per week, zit voor de rest koffie te drinken op zijn kamer. Aan zoiets kan ik me ergeren. Hij moet plaatsmaken voor jongeren, er waren minder collega's afgevloeid wanneer Rambo zijn biezen had gepakt.’
‘Iedereen is de vakantie goed doorgekomen? Geen ongelukken?’
‘Niet dat ik weet. Ik hoorde dat Van der Kraats bij zijn vrouw weg is. De arme kerel. Geen werk, huwelijk stuk. Hij dronk te veel.’
‘Ze noemden hem “kratje”, de leerlingen. Eigenlijk wel geestig.’ Lodewijk stak een sigaar op, blies de rook bedaard in de richting van de tuindeuren.
‘Ik heb nog steeds dorst,’ zei hij. ‘Die hitte, ik kan er moeilijk tegen.’ Hij dronk bier en nipte aan zijn jenever.
‘Je ziet er goed uit, Oscar, werkelijk.’
‘Het kamperen is me wonderwel goed bevallen. Je bent zo vrij, hoeft met niemand rekening te houden zoals in een hotel. Maar die dagen in de Toscane spanden werkelijk de kroon.’
‘Je zei dat je met een verhaal bezig was over de vakantie. Ik zou het weleens willen lezen, niet omdat ik erin voorkom, maar omdat ik dan precies te weten kom wat je hebt uitgespookt.’
‘Het is nog niet af. Ik laat het je ooit lezen.’
‘Verheug je je op maandag?’
‘Verheugen is een groot woord, maar ik heb er best vrede mee dat ik uit het onderwijs moest stappen. Ik denk dat ik onder mijn werk kan lezen, schrijven misschien zelfs.’
Dat baantje zou geknipt zijn voor Rambo. Kan hij zijn vak bijhouden. Volgens mij heeft die man na z'n afstuderen nooit meer een boek gelezen. De hele schooldirectie niet. Ze weten niet eens iets af van het rechtspositiebesluit.’ Oscar vermoedde dat Lodewijk enigszins aangeschoten was, uit voorzorg bracht hij de jeneverfles naar de kelder. Lodewijk legde een plaat op de draaitafel en bewoog zich op de maat van de muziek voort door de kamer. Zou hij dronken zijn? vroeg Oscar zich af. Hij ergert zich te veel aan de schooldirectie, daarover hebben ze het natuurlijk gehad in de kroeg, maar meer nog aan het feit dat de vakantie voorbij is. Met zijn onderlichaam maakte Lodewijk bij elke stap een erotische beweging.
‘Is die plaat van Pussycat van jou? Man, wat heb je een smaak. Dat Eline ze niet uit het raam heeft gegooid. Sta ik hier als een
| |
| |
geilaard. Zie die lelijke meiden voor me, maar ze hebben prachtige lichamen. Ik heb werkelijk last van plog.’
‘Plog?’
‘Afkorting van “plotseling opkomende geilheid”. Hoorde ik zojuist in de kroeg. Kreeg er eentje last van plog en nu ben ik aan de beurt.’ Oscar vouwde het avondblad open. In de culturele bijlage viel zijn oog op een bespreking van een novelle onder de kop ‘Slachtoffer van de taal’. Daarin maakte de recensent gewag van teksten over het schrijfproces die de laatste tien jaar geregeld gepubliceerd werden. ‘Het genre maakt een bedenkelijke populariteit door. Voor schrijvers bij wie de bron is opgedroogd is het thema “schrijven” nog altijd een laatste redmiddel.’ De muziek was afgelopen. Lodewijk had de tuindeuren geopend, was naar buiten gegaan en zat op het terras. ‘Ik was even in een gekke bui,’ zei hij.
‘Geeft niet,’ zei Oscar. Hij nam plaats naast hem en keek naar de ceders. ‘Mijn verhaal heeft geen structuur,’ vervolgde hij. ‘Las ik zojuist in de krant over een vorm waarin ik alles kan gieten, maar het is een methode die afgezaagd is. Ik wist warempel niet dat ze bestond.’
‘Je zou ze toch kunnen gebruiken. Iets wat afgezaagd is kan weer nieuw worden. Er wordt in onze literatuur veel geleuterd over de vaderfiguur en de oorlog, maar steeds zullen er auteurs zijn die er magnifiek over schrijven kunnen.’ Oscar kon zich niet voorstellen dat Lodewijk in dronkenschap verkeerd had. Of had hij zich dat slechts verbeeld?
‘Weet je nog dat je zojuist door de kamer walste?’
‘Ja. Een mens moet af en toe eens uit de band springen.’
‘Ik heb een steen voor je meegebracht uit Italië. Waarschijnlijk heb je 'm al.’
‘Waaraan heb ik dat verdiend? Je neemt nooit geschenken mee voor vrienden uit het buitenland.’
‘Voor die maanden dat ik bij je woonde.’
‘Graag gedaan, beste Oscar.’ Uit het dressoir haalde hij de steen te voorschijn. Hij ontstak de tuinverlichting.
‘Geen exemplaar van dezelfde soort is hetzelfde,’ zei Lodewijk. Maar deze is uniek. Oxide cupriet, veel voorkomend, maar de vorm van deze kristallen... schitterend. De afgelopen dagen ben ik mijn huis niet uitgeweest. Ik heb stenen uit de Ardèche gedetermineerd, voorzien van kaartjes en opgeborgen. Buurman Sampermans is nog op bezoek geweest.’
‘Sampermans? Daar sprak je toch niet mee?’
‘Sinds de fusie met de MAVO zoekt hij contact. Eigenlijk had ik geen ruzie met hem, het was meer een vete tussen mijn ex en zijn vrouw. Die twee pestten elkaar als ze in de late ochtend de boel aan kant hadden. Je kent dat wel: radio keihard aan, met hoge hakken over de stenen vloer lopen, op de verwarmingsbuizen slaan. Het begon eigenlijk door dat lawaai van Sampermans waarvan we weleens in de vroege ochtend wakker werden. Ik ben er nog steeds niet achter of Sampermans een egotrip maakte of dat hij het met zijn vrouw deed. Maar dat geluid moet hij bij zich houden, ik heb het hem recht voor zijn raap gezegd. Hij bood zijn verontschuldigingen aan, zei iets over ademhalingsoefeningen die hij op doktersadvies moest doen, maar aan zijn rode hoofd zag ik genoeg. Zo'n man moet altijd gedacht hebben dat hij in een bunker woont.’ Lodewijk geeuwde.
‘Kan ik hier overnachten?’ vroeg hij.
‘Je weet de logeerkamer te vinden.’
‘Dan ga ik nu naar bed.’ Hij bekeek de steen nogmaals, knikte goedkeurend.
Oscar besefte dat hij nog niet gegeten had deze avond toen hij in de krant het menu las. ‘Gemarineerde eend uit Lombardije.’ Een gerecht uit Noord-Italië.
‘Een eend hoeft niet altijd gebraden te worden of gebakken. Probeer hem eens zoals dat in Lombardije gebeurt, in de Italiaanse provincie van fijnproevers, waar truffels groeien en zoveel bekende Italiaanse gerechten hun oorsprong vonden.’ Hij kreeg zin de eend te bereiden voor zondag. Morgenochtend zou hij in de supermarkt de ingrediënten kopen, bij de poelier de mooiste eend uitzoeken. Hij verheugde zich erop een maaltijd te gebruiken met Eline, Martha en Lodewijk. Waarom heb ik geen slaap? vroeg hij zich af. Hij dacht aan het verhaal, overwoog verder te gaan met schrijven.
In het schijnsel van de tuinlamp boog hij zich over het schrijfblok. Er brandde nog licht in de logeerkamer. Hij las de laatste bladzijde die hij getypt had, over. De duisternis omgaf hem, maar hoe anders werd deze nacht dan zovele nachten waarin
| |
| |
hij wanhopige pogingen deed iets op papier te krijgen.
We reden over een weg waarlangs een bord zou moeten opdoemen dat verwees naar het landgoed ‘Tenuta di Cerbaia’. Over een breed bospad sleepte de auto zich voort.
‘We hebben al drie kilometer door het bos gereden,’ zei Eline. ‘Ik wist niet dat we zo ver van de bewoonde wereld zouden logeren.’ Maar eindelijk doemde een landhuis op dat omgeven werd door twee, naar ik vermoedde, arbeidershuisjes en een kapel. Eline bracht de Citroën tot stilstand voor de statige ingang van de villa. We belden aan, de dochter van Pelligrini liet ons in de salon die, spaarzaam gemeubileerd, een koele rust ademde. Vol bewondering nam ik de antieke kasten en schilderijen in ogenschouw. De heer Pelligrini verscheen, een kleine, gezette man. We volgden hem naar de andere zijde van de villa waar hij ons het deel toonde dat voor ons gereserveerd was.
Uit de auto haalde ik alles wat enigszins aan bederf onderhevig was en ik borg het op in de koelkast. In de keuken omgaf mij een weldadige koelte. Om de temperatuur van het bier sneller te verlagen stopte ik het in het vriesvak. Op het grasveld ging ik naast ELine liggen. We waren op oude grond. Het landgoed stamt uit de elfde eeuw en was eigendom van de familie Tolomeï uit Siena.
‘Ik zou zo wel in slaap kunnen vallen,’ zei Eline, ‘dan zou ik dromen dat ik een oceaan leegdrink.’ Lucia Pelligrini liep naar de kapel. Zij riep ‘Brutta, Brutta’, en een kat sprong uit de boom waarvan de takken zich verhieven boven het dak van het kleine godshuis. Ze nam het dier in haar armen en bracht het naar de lavendelstruiken. De peervormige buik van de kat verried dat zij zwanger was.
‘Brutta betekent “de lelijke”,’ zei Eline. ‘Die vaalbruine vacht, daar heeft ze natuurlijk haar naam aan te danken.’ Uit een kelderraam verscheen een tweetal schuwe Siamese katten.
‘Heerlijk, dat bier,’ zei Eline.
‘Heb je geen dorst meer?’ vroeg ik. Zij schudde haar hoofd, langzaam en loom. Zachtjes streelde ik haar rug, opdat zij spoedig inslapen zou.
De eerste ochtend in het landhuis ving aan met het nuttigen van een schraal ontbijt. In Tegoia raakten we na nog geen twee kilometer met de auto te hebben afgelegd op de verharde weg.
‘Vanuit deze richting was het landgoed makkelijker bereikbaar geweest,’ zei Eline.
Tegoia, een gehucht dat groter was dan ik had gedacht, had een café, annex kruidenierswinkel, de huizen lagen tegen een heuvel. Daaronder strekten zich kleine lapjes grond uit waarvan er één besproeid werd. Tussen de tuintjes liep een pad naar beneden dat we volgden, aan weerszijden merkte ik weleens oude kleine Fiats op waarvan de onderdelen grotendeels ontbraken. Achter een bosje gingen we in het gras zitten, aan onze voeten het landschap waarin Siena heel dichtbij leek. Afgezien van de beweging op de verkeersweg waarover auto's zich slakachtig voortbewogen, was er een geweldige roerloosheid. Het felgele land toonde een rijke schakering. - Eline trok haar blouse uit. De huid van haar kleine, harde borsten was bijna even bruin als de rest van haar lichaam. Ik bracht mijn rechterarm onder haar schouder en streelde haar haren, haar rug. Eline ademde, terwijl ze haar tanden opeengeklemd hield. Met mijn lippen zocht ik haar borsten, ik vermeed haar rechtsopstaande tepels te beroeren. Op het gebied daaromheen bleven sporen van speeksel achter dat snel weer in de warmte van de schaduw verdween. - Toen zij volledig naakt was streelde ik met de scherpe kant van mijn nagels over de onderkant van haar rug, tussen haar billen baanden mijn vingers zich een weg totdat ik op de harde clitoris stuitte.
‘Je was nog nooit zo vochtig,’ zei ik.
‘Ga door.’ Ik wreef met de top van mijn middelvinger. Haar lichaam schokte vijf, zes maal. Kort daarna maakte zij zich los uit mijn omhelzing en zij schoof onder mij. Ze likte de haren op mijn borst en mijn tepels. Spoedig vloeide mijn zaad in haar. Ik transpireerde, maar een weldadige moeheid maakte zich van mij meester.
Tegen vieren keerden we terug in de villa. Telkens als ik aan het landgoed terugdenk, ervaar ik een sfeer die onvergelijbaar is met enige andere. Ooit moet daar de hof van Eden zijn geweest. De kat Brutta sloop geregeld uit de lavendelstruiken naar de keuken waar we haar zwoerd voerden.
‘Gezellig zo'n dier,’ zei Eline. Geregeld betastte zij de peervormige buik.
De nacht was slechts één uur oud. Op het moment dat Oscar geschreven had dat een weldadige moeheid hem beheerste, ervoer hij deze ook in werkelijkheid. Hij legde de beschreven papieren in de opbergmap, samen met die welke hij in de Olivetti getypt had. Hij verwijderde de oorspronkelijke inhoud en verscheurde deze. De snippers gooide hij bij de proppen in de afvalemmer waarmee hij de tuin inliep. Het was volle maan, het waaide niet. Bij het aardbeienveldje ledigde hij de emmer, hij schikte het papier zodanig dat het makkelijk vlam zou vatten. Hij streek een lucifer af, een geel en blauw vuur verteerde het, terwijl de aarbeiplanten even zodanig verlicht werden dat het dag leek. Gisteren had hij alle vruchten ervan afgehaald, nog twee oogsten zouden er volgen, de laatste in september. Van vorig jaar wist hij het nog: verbaasd was hij toen dat de tuin nog zo laat vruchten voort zou brengen, even groot en volwaardig als die van augustus. Het vuur doofde. In september zal Eline haar kind dragen, dacht hij. De resten van het papier vermengde hij met de aarde. Hij trachtte zich in herinnering te brengen wanneer hij mogelijk een kind bij haar verwekt zou hebben. Dat zou bij Civitanova geweest moeten zijn.
Oscar ontwaakte. Lodewijk schoor zich met een elektrisch apparaat op de badkamer. Het geschrevene, die nacht ontstaan, achtte Oscar nu onbeduidend. Misschien kan ik het plaatsen in de herinnering van een hoofdpersoon die terugblikt op de voorbije zomer die eigenlijk nog voortduurt. Hij plukt aardbeien aan het einde van september, de herfst is dus ook nog niet aangebroken. - Hij stond op, omdat hij het geluid van een heggeschaar hoorde. Hij schoof het gordijn opzij en zag Lodewijk bezig aan de heg. Oscar glimlachte.
Eline en Martha reden over de brug bij Zaltbommel. ‘Den Bosch, Eindhoven, Maastricht,’ dacht Eline. Er was nog slechts een korte afstand te gaan. Nu had zij al het gevoel dat ze in Zuid-Nederland was. Ze dacht aan haar laatste vakantie in Italië en het passeren van de Oostenrijks-Duitse grens bij Füssen. In Duitsland, toen, was het haar voorgekomen dat ze spoedig thuis zouden zijn. Ze bevonden zich in een landschap met slechts glooiingen; bergen met sneeuw hadden ze voorgoed achter zich gelaten.
‘Zet de radio eens aan, Martha,’ zei Eline. Er zijn misschien vertragingen, dan kunnen we bijtijds een andere route nemen.’ Een sonate van Mozart klonk. Er zit veel van Italië in, dacht Eline. Haar vingers, geschapen om piano te spelen, omklemden het stuur. Na de nieuwsberichten volgde een mededeling waaruit bleek dat zij geen vertraging hoefden te vrezen. Twee liftende jonge mannen bij Eindhoven waren gekleed in strakke spijkerbroeken.
‘Blonde goden uit het noorden,’ zei Martha. ‘Avontuurlijk zien ze eruit. Jammer dat je nooit lifters meeneemt.’ In het spiegeltje in de zonneklep nam Martha waar dat er een auto bij de jongens stopte. Eén van de achterportieren zwaaide open. Op de radio was een musicoloog aan het woord. Af en toe werd zijn betoog onderbroken door steeds hetzelfde muziekfragment. Eline koos een andere zender. Amerikaanse muziek. Ze zette de radio uit.
In de tuin, een herbarium, wachtten Lodewijk en Oscar. In de verte de stemmen van spelende kinderen, stemmen die uit een andere wereld leken te komen.
‘Het is half drie,’ zei Oscar. ‘Ze hadden al lang hier kunnen zijn.’ In de vroege ochtend had hij de eend in rode wijn gedompeld. Die zaterdag waren beiden landerig geweest, aan het verhaal had hij niet meer gewerkt, noch gedacht. - In het huis ging de telefoon.
‘Ze hebben panne,’ zei Lodewijk lachend.
‘Met Eline. Oscar, hoe gaat het met je?’
‘Goed. Zullen jullie gauw hier zijn? Lodewijk logeert bij ons.’
‘We hebben gepauzeerd in het wegrestaurant bij Weert.’
‘Gegeten?’ vroeg hij, enigszins teleurgesteld.
‘Nee. Martha zal koken straks.’
‘Rij voorzichtig, Eline.’ Het contact werd verbroken.
| |
| |
‘Ik heb de dames in onwetendheid gelaten,’ riep Oscar plechtig vanuit de keuken, terwijl hij de in vier delen gesneden eend uit de marinade tilde. Hij depte het vlees droog met huishoudpapier en wreef het in met zout. Uit de molen liet hij er witte peper op neerdalen. Op het fornuis verhitte hij boter in een grote pan en braadde het vlees goudbruin aan. Lodewijk zorgde voor het grillen van tomaten en het bereiden van risotto die zij in de supermarkt hadden weten te bemachtigen.
Ze bereikten Maastricht.
‘Wat er in een week niet allemaal verandert,’ zei Eline. ‘Al weet ik niet goed wat. Misschien zijn het de bomen die dikker in hun bladeren zitten.’
‘Misschien zit het ook in jezelf,’ zei Martha. ‘Zul je het Oscar al zeggen?’
‘Pas wanneer ik het zeker weet. Morgen zal ik naar de huisarts gaan.’ Ze reden in een straat in een oude wijk aan de oostelijke oever van de Maas. De auto draaide een smalle zijweg in. Het huis van Oscar en Eline blakerde in de zon. Bij het openen van de portieren stormde Lodewijk naar buiten, hij kuste Eline op haar wang en Martha langdurig op de mond.
‘Waar is Oscar?’ vroeg Eline.
‘Die staat zich uit te sloven in de keuken,’ zei hij. Het vertederde Eline hem aan te treffen met een schort.
‘Wat een verrassing,’ zei zij. Ze kusten elkaar langdurig.
‘Ik hoop dat ik hier iets van terechtbreng,’ zei Oscar. Hij roerde in de saus en verkleinde de gasvlam, opdat deze niet zou schiften. Lodewijk droeg de koffers binnen en zong uitbundig ‘I'm crying in the chapel’ wat op de lachspieren van Martha werkte. Eline liep, enigszins verdwaasd, de tuin in, verbleef er totdat de maaltijd werd opgediend.
‘Zo dames,’ zei Lodewijk. De Lombardische rijst is van mijn hand. Verder heb ik de tomaten gegrild. En niet in de laatste plaats is vermeldenswaard dat ik rode wijn uit Noord-Italië zal schenken. Want zoals bekend eten we gemarineerde eend uit Lombardije en Lombardije ligt in het noorden van Italië.’ Op het dressoir stonden drie ontkurkte flessen. Lodewijk schonk een weinig wijn in zijn glas, bewoog het om het bouquet los te maken, dronk en tuitte zijn lippen.
‘Exquis,’ zei hij. ‘Werkelijk exquis.’ Martha en Eline lachten. Lodewijk vulde de glazen. Hun bruine gelaatskleur straalde jeugd en gezondheid uit. Ze wisselden de ervaringen van de voorbije week uit. - Wat zou een mens zijn zonder dorst- en hongergevoelens, dacht Oscar. Een treurig wezen. Lodewijk drinkt weer te veel, maar het is feest, het kan best eigenlijk altijd feest zijn.
‘We gaan nog niet naar huis,’ zong Lodewijk.
‘Denk aan de buren, jongen,’ zei Martha. ‘Wanneer word je nu eindelijk volwassen?’ Ze wilde hem plagen.
‘Nooit,’ zei Lodewijk. En hij begon weer te zingen.
Die maandagochtend opende Oscar met een lipssleutel de deur van de bibliotheek. Pas om half twee zou het gebouw voor het publiek toegankelijk zijn. De medewerkers van de Uitleen waren traag in de weer met het sorteren van boeken. Hij groette afstandelijk, beklom de trap naar de eerste verdieping. De juffrouw van de kranten en tijdschriften kende zijn naam nog.
‘Goedemorgen, meneer Jager. U weet het wel te vinden?’
‘Zeker,’ zei Oscar. Een twintigtal meters verder betrad hij de dieper gelegen Studiezaal. Deze bevond zich in dezelfde toestand als waarin hij haar weken geleden verlaten had. Hij nam plaats achter het bureau. Er lag een briefje uit een memoblok op het groene karton onder zijn handen. ‘Veel sukses in je nieuwe betrekking’. Hij bestudeerde het handschrift dat hij als dat van zijn voorganger herkende. Hij moest in haast geschreven hebben, want zijn naam had hij niet vermeld.
‘Ik kom nog weleens langs,’ had hij gezegd. Dit briefje hoefde hij niet als een afscheid te beschouwen. Hij probeerde zich voor te stellen hoe Balmakers, zo heette zijn voorganger, de laatste handelingen had verricht zijn laatste dag hier. Wat voor gevoel zou het geven om met pensioen te gaan. Oscar liet zijn ogen langs de boekenwanden en het knipselarchief dwalen. Hij dacht aan Eline, hoe stil ze gisteravond waren geweest in bed. Lodewijk en Martha waren tot laat opgebleven.
Om elf uur deze ochtend zou Eline de eerste pianoles van dit schooljaar geven. Hij vroeg zich af of zij nog slapen zou.
Met ambtelijke ijver controleerde hij de kaartenbak, steekproefsgewijs. Hij wist dat het overbodig was want zijn voorganger was uiterst accuraat geweest.
Gewichtig zat Oscar achter het bureau. Hij wierp een blik op de klok. Met de punt van een pennemesje duwde hij tegen de zijkant van zijn digitaalhorloge, hij probeerde de juiste tijd in te stellen. Telkens versprong de datum wanneer de cijfers van de uren- en minutenaanduiding juist waren. En wanneer de datum klopte, verscheen er een tijd die ver afweek van de werkelijke. - Hiermee kan ik nog wel even bezig zijn, dacht hij. Om half twee, op zijn vroegst, zou hij de eerste bezoekers te woord staan.
Illustraties Ets van Baren.
|
|